Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

III. De Deugden Gods (c.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. De Deugden Gods (c.)

GODS ONAFHANKELIJKHEID

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben we de vorige maal over de deugden Gods in het algemeen gehandeld, thans willen we uw aandacht een ogenblik vestigen op de onafhankelijkheid Gods, de eerste van Zijn onmededeelbare eigenschappen. Gods onafhankelijkheid (het van-zich-zelf-zijn) is die volmaaktheid Gods, waardoor Hij de grond van Zijn bestaan in Zichzelven heeft, in Zichzelf en door Zichzelf bestaat, en dus van niemand afhangt, Hand. 17 : 25.

Hij is niet voortgebracht door een ander; Hij bestaat niet door de wil van een ander; Hij wordt ook niet beperkt of onder de wet gesteld van een ander. God is Souverein, de volstrekt Onafhankelijke, die geen oorsprong buiten, doch alleen in Zichzelf heeft. Gods bestaan heeft geen oorsprong; maar Hij is oorsprong van alles, wat er buiten Hem is.

Juist omdat alle dingen en alle schepselen hun oorsprong en oorzaak in God hebben, is Hij de Absoluut Onafhankelijke. Vandaar het grote onderscheid tussen Schepper en schepsel. Geen enkel schepsel, mens noch dier, boom noch plant, heeft het leven van zichzelf; aller leven is in en uit God, want in Hem leven wij en bewegen ons en zijn wij, Hand. 17 : 28,

Deze belijdenis, dat God vrij en onafhankelijk is, is van de allergrootste betekenis. Immers, als God de Onafhankelijke is, dan geldt dat niet alleen ten opzichte van Zijn bestaan, maar ook ten aanzien van Zijn kennis, Zijn wil en Zijn werk. Hij is de Opperoorzaak van alle leven, maar ook van alle denken, willen en doen der mensen. Hij staat overal boven en het gaat tenslotte niet om wat de mens denkt, wil of doet, maar om wat God wil en werkt. Jesaja de profeet zegt het zo mooi: Wie heeft de Geest des Heeren bestierd en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? " (Jes. 40 : 13.)

Niets wordt Hem van buitenaf toegebracht. Hij heeft alles uit Zichzelven en wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven, en de adem en! alle dingen geeft, Hand. 17 : 25. Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Uit Hem zijn ze naar hun oorsprong; door Hem naar hun beloop; tot Hem naar hun doel; U i t Hem als Schepper, door Hem als Regeerder en tot Hem als de enige aanbiddelijke God; Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Rom. 11 : 36.

Het gans heelal hangt aan Gods wil, omdat Hij de ver-Onafhankelijke is. Niemand, geen enkel schepsel, mag iets buiten Hem.

Daarom is het voor een ieder zo noodzakelijk, dat we onze eigen diepe en steile afhankelijkheid van God leren zien en belijden. Van nature is het zielsoog der mensen daarvoor gesloten. En geen wonder, want in het Paradijs was het de Satan juist daarom te doen, dat hij de mens aantastte in zijn afhankelijksgevoel. Met zijn verleidelijke woorden: „Gij zult als God wezen!" wilde hij de mens overhalen om zich onafhankelijk, d.w.z. losvan-God te maken.

Helaas! aan die verlokkende stem gaf de mens gehoor. En toen was hij toen in plaats van afhankelijk onafhankelijk geworden ? O neen, verre vandaar.' Maar wel heeft de zonde zijn ogen dermate verblind, dat hij meent onafhankelijk heer en meester te zijn, en dat hem nu niets zo smart en zo verwoed maakt, dan dit, dat hij telkens moet ervaren toch nog niets meer dan een diep afhankelijk wezen te zijn. Geen schepsel wil daar in berusten, maar de verdorvenheid zijns harten en zijn hoogmoedig bestaan verzetten zich tegen die afhankelijkheid met alle kracht! O, als de mens kón, hij zou in zijn waanwijsheid de hemel bestormen, en God van Zijn troon stoten, om er zelf op plaats te nemen. Maar al dat trotseren van Gods macht en regering zal hem niets baten; hij is tegenover de hoge, onafhankelijke God niets meer, dan wat de kleine, kruipende slak tegenover een mens is. Hij kan zijn horens wel opsteken, doch hij bereikt daar niets mee. Maar als Gods genade hem te machtig wordt, dan wordt het anders; dan wil hij niets liever dan een klein, afhankelijk wezen voor die grote en heilige God zijn, en leert hij de onafhankelijkheid Gods loven en prijzen. Dan kan hij het wonder niet vatten, niet verstaan, — wél aanbidden! — dat die onafhankelijke God omzag naar zulk een afhankelijk schepsel, tot hinken en zinken ieder ogenblik gereed.

J. KRAMP.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1952

Daniel | 8 Pagina's

III. De Deugden Gods (c.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1952

Daniel | 8 Pagina's