Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herverkiezing

X vraagt waar het gebruik vandaan komt, dat ouderlingen en diakenen periodiek aftredend zijn en dan, om ambtsdrager te kunnen blijven, opnieuw kandidaat gesteld en gekozen moeten worden.

Het kerkrecht kent twee soorten regels. Zij worden aangeduid als 'positief Goddelijk recht' en 'permissief Goddelijk recht'. Onder het positieve Goddelijke recht verstaan we regels die rechtstreeks uit de Heilige Schrift voortkomen. 'Permissief recht' betekent: geoorloofd recht. Zo noemen we besluiten die de kerk neemt in zaken waarover de Schrift niets voorschrijft. Voorbeeld: Het is een eis van Gods Woord, dat gemeenten die dezelfde waarheid voorstaan, ook met elkaar in een geordend kerkverband samenleven. Dat is dus positief Goddelijk recht. Maar het staat in de vrijheid van de kerken in welke vorm ze dat gieten. Synode en classis worden in de Schrift niet genoemd. Of de synode elk jaar, of om de twee of de driejaar moet vergaderen, of elke kerkenraad een afvaardiging naar de synode zendt, of dat de synode wordt samengesteld uit afgevaardigden per classis, zulke zaken liggen in de vrijheid van de kerken om daarover besluiten te nemen zoals zij dat het nuttigste achten. Dat is permissief recht.

De instelling van de ambten van ouderlingen en diakenen is direct in de Schrift gegrond en dus positief Goddelijk recht. Ook dat ze gekozen worden door de gemeente. Maar hóe ze gekozen worden, uit een tweetal of uit een drietal of hoe dan ook, en voor hoelang, enz., enz., daarover is ons in Gods Woord niets voorgeschreven. Intussen moeten de kerken daarover wel regels afspreken, ter wille van een geordend kerkelijk leven. Die regels behoren dan tot het permissieve Goddelijke recht. In Schotland bijvoorbeeld worden de ouderlingen voor het leven gekozen. Niemand zal kunnen zeggen dat dat onbijbels is. Zij zijn dus niet op een zekere tijd aftredend. Zij kunnen alleen vrijwillig aftreden, of afgezet worden; anders blijven ze in hun ambt tot hun dood. Ook is hun ambt niet plaatselijk gebonden, maar geldig voor heel de kerk.

Maar in Nederland is in de 16e eeuw besloten, dat de ambten van ouderling en diaken tijdelijk en plaatselijk zijn. In onze Dordtse Kerkenordening, gelijk die is vastgesteld op de Dordtse Synode in 1619, is een speciaal artikel opgenomen over deze zaak, artikel 27, luidende als volgt: De ouderlingen en diakenen zullen twee jaren dienen, en alle jaar zal het halve deel veranderd, en anderen in de plaats gesteld worden, tenware dat de gelegenheid en het profijt van enige kerk anders vereiste.

Calvijn was er een sterk voorstander van, dat ouderlingen en diakenen gekozen werden voor een beperkte tijd, om hiërarchie en tirannie uit de gemeente te weren. De eerste landelijke vergadering van de kerk der Reformatie in de Nederlanden, het con­ vent van Wezel in 1568, nam dit beginsel van Calvijn over en sprak uit, dat "de zaak zelf roept, dat de ouderlingen en diakenen die een geruime tijd trouwelijk hebben gediend, behalve de dagelijkse moeilijkheden die hun overkomen, niet dan met groot nadeel van hun huiszaken die ambten bekleden". En zo is het bestendig gebruik geworden en gebleven, zoals het in 1619 neergelegd is in artikel 27.

Dit artikel spreekt van een verkiezing voor twee jaar. Zelfs werd daarbij bepaald, dat aftredende ouderlingen en diakenen niet terstond herkiesbaar mochten zijn, 'tenware dat de gelegenheid en het profijt van enige kerken anders vereiste'. Die laatste woorden laten zien, dat het wel toegestaan was, een aftredende ouderling of diaken terstond weer op het tweetal te stellen, wanneer dat nodig werd geacht. Wij leven nu in omstandigheden die zo verschillen van de situatie in de zestiende en zeventiende eeuw, dat deze uitzondering al sinds lang regel is geworden. Daarbij moeten we overigens wel bedenken, dat de kerkenraad niet verplicht is, een aftredende ambtsdrager weer kandidaat te stellen. Het behoort weer een nieuwe beslissing van de kerkenraad te zijn, die de kerkenraad voor God moet kunnen verantwoorden. Men moet niet denken dat het een vorm van tucht is, wanneer een aftredende ambtsdrager niet opnieuw kandidaat wordt gesteld. Van tucht kan geen sprake zijn, want de betrokkene heeft zijn ambtsperiode voltooid. Het kan bijvoorbeeld om redenen van ouderdom of zwakte zijn, dat de kerkenraad het in het belang der gemeente beter oordeelt, de aftredende niet opnieuw kandidaat te stellen.

Een aftredend en weer herkozen ambtsdrager dient weer opnieuw bevestigd te worden in zijn ambt, want 1. hij was destijds bevestigd voor de tijd van twee jaar; 2. hij verbindt zich opnieuw aan de gemeente en geeft opnieuw zijn jawoord.

De synode van de Gereformeerde Gemeenten in 1909 bepaalde hieromtrent:

”Overwegende dat het ambt van ouderling en diaken plaatselijk is, en daarin onderscheiden van het ambt des leraars;

dat al het aan een plaats gebondene tijdelijk moet zijn, dewijl niemand zeker is zijn ganse leven op een plaats te zullen wonen;

en dus van het ambt van ouderling en diaken niet kan gezegd, gelijk van dat des leraars, dat het is voor het gehele leven (art. 12 DKO);

dat onze vaderen "om te schuwen alle kerkelijke tirannie en ook om anderen tot de dienst des ambts in te leiden" de diensttijd voor een ouderling en diaken hebben bepaald op twee jaren (vragen van Middelburg 1581, synode van Dordrecht 1574 en 1619), oordeelt, hoewel in deze de gemeenten vrij latend, dat volgens artikel 27 onzer kerkenordening regel behoorde te zijn, dat ouderlingen en diakenen die twee jaren hebben gediend, aftreden en in hun plaats anderen verkoren worden;

dat echter óf om het geringe aantal geschikte kandidaten voor die ambten, óf om de bijzondere gaven die God een of andere dienende ambtsbroeder gegeven heeft, van die regel mag afgeweken (alinea 2 van art. 27 der DKO). De aftredende broeders worden dan gezamenlijk of gedeeltelijk weder tot kandidaat gesteld, geheel gelijk met de kandidaten die nog niet in het ambt dienden;

dat hoewel zij in het ambt dienen tot de andere broeders bevestigd zijn, uit deze kandi­ daatstelling vanzelf vloeit dat de ambtsdragers op dat ogenblik ambtsdrager uit zijn, anders konden zij niet door de gemeente tot dat ambt verkoren;

dat mitsdien, gelijk bij burgerlijke stemmingen, ook kerkelijk ten tweeden of derden male verkoren ambtsdragers telkens behoren bevestigd te worden, zullende deze bevestiging telkens weder de band vernieuwen tussen ambtsdragers en gemeente en de eerste telkenmale weder brengen onder het diepe besef van het gewichtige zijns ambts." (Synode 1909, Artikel 17) [De stijl van ds. G. H. Kersten is in de opstelling van dit besluit duidelijk te herkennen. Hij was scriba van deze synode, ds. A. Janse preses.]

Om praktische redenen heeft de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland tien jaar geleden besloten, de termijn van twee jaar te verlengen tot vier jaar (Synode 1995, Artikel 7). Door het kleine aantal predikanten zijn de doordeweekse kerkdiensten in de vacante gemeenten veelal reeds belast met bijzondere zaken als dopen en belijdenis afnemen. Bevestiging van ambtsdragers kan als gevolg van dit synodebesluit nu de helft minder plaatsvinden.

Hier en daar komt het voor, dat men problemen heeft met de regel van periodieke aftreding. Men heeft een achtenswaardige ouderling die goed kan vertellen hoe hij tot het ambt gekomen is, en men vindt het dan onjuist dat de gemeente hem om de zoveel jaar opnieuw moet kiezen. Men heeft al bezwaar tegen het stellen van een tegenkandidaat.

Die redenering is best te begrijpen. Maar regels worden in het kerkelijke leven niet gesteld voor de gevallen dat alles goed gaat, maar juist voor situaties dat het niet goed gaat. Ieder kent wel voorbeelden van personen die (misschien wel eens wat te vlug) tot ambtsdrager gekozen werden, maar met wie men toch problemen kreeg. Het grote nadeel van de 'Schotse methode' (zoals we het nu even gemakshalve noemen) is, dat wanneer die persoon niet vrijwillig opstapt, er dan geen andere methode is dan hem af te zetten. Daarom is de periodieke aftreding dan ook heel goed. En de herverkiezing geeft de gemeente ook de gelegenheid om een goede ambtsdrager te doen weten, dat hij het vertrouwen van de gemeente heeft.

Een aanvaardbare tussenoplossing is, wanneer een algemeen geacht ouderling aan de beurt van aftreden is, aan de ledenvergadering voor te stellen, hem bij acclamatie te herkiezen. Dan hoeft er geen tweetal gesteld te worden. Men lette er dan wel op, dat over dat acclamatievoorstel schriftelijk wordt gestemd, door middel van stembriefjes. Alle stemmingen over personen moeten immers schriftelijk geschieden. Het is voorts altijd raadzaam om als kerkenraad over zo'n zaak eerst met de consulent te overleggen. En ook op herverkiezing bij acclamatie dient herbevestiging te volgen.

Tenslotte halen we de behartigenswaardige woorden aan die onze hoofdredacteur, ds. Mallan, over deze zaak schreef in De Wachter Sions van 27 juni 2002:

"De uitzondering die in het laatste gedeelte van dat artikel genoemd wordt, is onder ons wel veelal regel geworden. Zo dienen de ouderlingen de gemeente soms wel vele jaren. Maar toch blijft het gewenst dat ze gedurig verkiesbaar worden. Er kunnen

bepaalde oorzaken zijn, die de gemeente niet weet, waarom men een ouderling niet meer verkiesbaar stelt. Dat is een zaak van de kerkenraad. U schrijft mij dat het toch ook wel een extra belasting is voor de predikanten, als men steeds ambtsdragers moet bevestigen. En dat hebt u ook wel goed gezien, want daarom is het ook dat we op onze meerdere kerkelijke vergaderingen voorgesteld hebben om de ouderlingen en diakenen vier jaar te laten zitten. Maar aftreding en herverkiezing is wel noodzakelijk. De ervaring heeft me dat ook wel geleerd. Ik kan daar nu niet dieper op ingaan, maar ik wil alleen maar erop wijzen dat heerschappijvoering dikwijls niet uitgesloten blijft als een bepaalde ouderling voor het gehele leven een gemeente dient of ook maar alleen als ouderling de gemeente dient. In het laatste geval moet een gemeente het maar met alleenheersers doen. Ik kan verder hier nu niet uitvoerig over schrijven bij deze gelegenheid. Alleen wil ik er nog wel op wijzen, dat het ook hierom tot groot nut kan zijn als er een herbevestiging plaatsvindt, dat de gemeente daardoor steeds op het heilige en gewichtvolle van het ambt gewezen wordt en ook de ambtsdrager bij het opnieuw afleggen van zijn eed het gewicht zijner bediening weer op het hart gedrukt krijgt.”

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 2005

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 2005

De Wachter Sions | 8 Pagina's