Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE LEVENDE GEMEENTE - EEN UITDAGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE LEVENDE GEMEENTE - EEN UITDAGING

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe in de 50 jaren achter ons er steeds prikkelende profetische stemmen waren binnen de Chr. Geref. Kerken. Hoe klonken ze; wat hebben we ermee gedaan; hoe kunnen we ze opnieuw verstaan voor het heden?

Een uitdaging. Volgens van Dale: iemand tot een tweegevecht oproepen; oneig.: handeling waardoor een ander gedwongen wordt tot een reactie. Vandaag dus op het gegeven van een levende gemeente, waar “ de heiligen worden toegerust tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus”, Ef. 4:12.

1. In dat kader waren er de afgelopen 50 jaar profetische stemmen te horen binnen de Chr. Geref. Kerken, aldus de werkgroep. Ik kan mij indenken dat er namen worden genoemd, waarvan zeker de jongeren zullen zeggen: nooit van gehoord. Maar die namen vertegenwoordigen stemmen. Ik kan mij indenken dat u stemmen zult missen. Ik heb niet naar volledigheid gestreefd. O.a. dissertaties en periodieken heb ik erbuiten gelaten.

Hoe klonken die stemmen?

1.1. De eerste stem: ds. L. Floor in “Rondom het ambt”, 1955 (een uitgave (no. 17) van het ds. H. Janssenfonds dat zich ten doel stelde “het bevorderen van de verschijning van lektuur, speciaal ter voorlichting van de jeugd (!) van de chr. geref. kerken”. In totaal zijn 32 uitgaven verschenen op velerlei gebied.):

1.1.1. Floor schrijft: “Met kracht en klem is de laatste tijd de vraag naar de betekenis van het ambt in de kerk naar voren gekomen. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen.

Daar is in de eerste plaats de nood van de kerk … Ze is gedeeld en gescheurd. De werfkracht der kerk is gebroken. De torse greep op het volksleven zoals ten tijde van de hervorming is zij kwijt. De onkerkelijkheid heeft in ons volk verontrustende vormen aangenomen, zodat we Nederiand geen christelijke natie meer kunnen noemen.

Bij de nood van de kerk voegt zich de nood van het hart. Immers de harten van velen die de kerkbanken vullen zijn koud en leeg …

Met jaloersheid kunnen we soms kijken naar kringen, die aan de zelfkant van de kerk leven, maar waar een blijdschap en een enthousiasme gevonden worden, die het hart verwarmen … En de vraag komt op: Zijn wij wel werkelijk kerk?” En “omdat de kwaliteit van de kerk niet deugt, is het ook met de kwantiteit niet in orde. Sommigen zeggen: de Heilige Geest is van de kerk geweken, daarom worden de vruchten van de Geest niet meer gevonden! Als dat waar is, dan zou God de Heilige Geest de schuld krijgen, dat het lichaam der kerk niet meer leeft… Wie daarvan uitgaat doet eigenlijk alsof het nooit Pinksteren is geweest. Er is een groot waterreservoir met schoon en kristalhelder water. Maar als de kraan dicht blijft…” Met instemming wordt ds. J.H. Velema geciteerd: “wat wij voor alles nodig hebben is een echt reveil, een doorstromen van de Heilige Geest”… Een uitdaging om te komen tot een levende gemeente?

1.1.2. Diezelfde stem, maar nu als de stem van een hoogleraar, in het boek “De doop met de Heilige Geest”, Kok, Kampen, 1982. Behalve dat dit boek van belang is i.v.m. de gaven van de Heilige Geest, in alle verscheidenheid, is het een uitdaging om ons een Spiegel te laten voorhouden. Als een levende gemeente bestaat uit “heiligen” en haar leden roepen bij het minste of geringste dat ze “ook geen heiligen zijn”, dan staat dit op gespannen voet met: “Gij geheel anders, want ge hebt Christus Jezus leren kennen”, Ef. 4:20; de context van 4:12! En: “Wij zijn dan met Christus begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is … zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (Rom. 6:1-14). Prof. W. Kremer (op college): ‘Daar leeft de gemeente te weinig uit’. Zijn we werkelijk gereinigd en geheiligd door het bloed en de Geest van Christus?, H.C. vr./antw.70). Deze zeer persoonlijke vraag kan ook een uitdaging zijn!

1.2. De tweede stem: Tijdens de ouderlingenconferentie 1957 sprak ds. H. Joorman over het onderwerp: “Gemeenteopbouw” (zie het verslag in “Handelingen van de conferentie”). “Zou ik”, aldus ds. Toorman, “er ver naast zijn als ik zeg, dat de meesten van ons zich voelen als de leden van een demissionair kabinet? Nieuwe initiatieven worden niet meer ondernomen … De vaart is emit...we houden de zaak aan de gang maar hebben in ons hart eigenlijk geen hoop, dat het veel uithaalt …,dat er een bloeiende, fleurige gemeente op komst is”. Daarna volgt een rake analyse van de situatie rond prediking, huisbezoek, jeugd, werfkracht…, met alweer de vraag: is de Heilige Geest geweken? “Ik acht het bijna lasterlijk om daarmee de zaak af te doen … Maar wat zijn dan de beletselen waar de Heilige Geest blijkbaar op stuit en die een stralende werking van die Geest tegenhouden?… Al zijn wij moe en mat geworden, van de Heere geldt dat gelukkig niet!” En dan volgen aan de hand van Et. 4:1-16 vele positieve adviezen voor de praktijk: voor de meer geestelijke opzet van de kerkenraadsvergaderingen en toerusting van de gemeente, mede door het opzetten van wijkavonden, “op het niveau van de gemeenschap van de kerk van Christus”. De reacties waren in eerste instantie negatief. Kwam de uitdaging tot gesprek te onverwachts, te onverhoeds? Vanwege de onbekendheid met het gegeven “gemeenteopbouw”? (1957!). In de tweede ronde hield ds. A. Bikker een warm pleidooi: “Ik ben zeer dankbaar dat ds.Toorman, om het zo eens te zeggen, de knuppel in het hoenderhok gegooid heeft en ik hoop dat wij er allemaal van opschrikken en dat wij ons gaan bezinnen, hoe het moet”. Het is nog steeds boeiend dit referaat te lezen en te overdenken. Het heeft mij als beginnend predikant veel geboden om in mijn eerste gemeente, en daarna (!), met gemeenteopbouw bezig te zijn.

1.3. De derde stem: ds. en vanaf 1967 prof. W.H. Velema.

1.3.1. In 1963 hield hij op de ambtsdragersconferentie een referaat over: “De dienst van de Ambten bij de groei van het Lichaam van Christus” (Ambtelijk Contact no. 21, nov. 1963). In dit referaat wordt gewezen op een aspect, “dat tot heden te weinig aandacht ontving … de groei naar de volwassenheid”, die aan twee zaken te herkennen is: “aan de eenheid van het geloof en de volle kennis van de Zoon van God”, Ef. 4:13, de context van 4:12! Het wordt concreet uitgewerkt naar kerkenraad en gemeente.

1.3.2. In die lijn ging prof. Velema verder in de inaugurate, uitgesproken in 1966 bij de aanvang van het professoraat in “Apeldoom”: “De geestelijke groei van de gemeente” (Kok, Kampen, z.j.). “Wie uit de actieve dienst in de gemeente geroepen wordt tot de arbeid op en om de katheder kan zijn pastoraal en gemeentelijk verleden niet zomaar vergeten. Hij zal behoefte gevoelen om zijn werk aan de Theologische School in nauw verband met de kerk en haar problematiek te beginnen”. In deze rede zijn heel veel bijbelse gegevens te vinden over een gezond, schriftuurlijk-geestelijk groeiproces. Je kon er niet omheen bij gemeenteopbouw.

1.3.3. Dat geldt ook van “Nieuw zicht op gereformeerde spititualiteit” (Kok Voorhoeve, Kampen, 1990). Zie pag. 166 voor de schakeling van spiritualiteit met gemeenteopbouw i.v.m. pag. 54-59: Prof. M. te Velde’s “Gereformeerde gemeenteopbouw”.

Durf de uitdaging eens aan om na te gaan wat de konsekwenties zijn van geestelijke onvolwassenheid binnen gemeente en kerkelijke gemeenschap, naar 1Kor. 3:1-9; 1 Kor.13(11!); Ef. 4:14,15 en Hebr. 5:11-6:8. Een levende gemeente gaat die uitdaging aan.

1.3.4. In “Door het Woord bewogen” (Groen, Leiden, 1996) komen de zaken random gemeenteopbouw nog eens uitgebreid aan de orde in de artikelen “Ambt en Heil” en “Gemeenteopbouw”, het referaat dat gehouden werd op de predikantenconferentie 1995, waarbij de praktische invulling gegeven werd door de Kamper hoogleraar M.te Velde. (Zie de vier deeltjes over “Gemeenteopbouw” (De Vuurbaak, Bameveld, 1992v)). “Voor de gemeente vinden we, met name in het Nieuwe Testament, drie beeiden: het lichaam dat groeit, het huis dat gebouwd wordt en priesters die in het huis van God offers brengen. Gemeenteopbouw heeft verschillende aspecten: een theologisch, christologisch, pneumatologisch, ecclesiologisch, missionair en eschatologisch aspect”. Hiervan is “het theocentrische de oorsprong, het christologische het bepalende, het pneumatologische het motiverende, het ecclesiologische het essentiële, het missionai re duidt de roeping aan en gemeenteopbouw wordt eschatologisch gefinaliseerd”. Dat is nog niet zo siecht geformuleerd! Volgens Velema is “het mogelijk dat sommigen bij een pleidooi voor gemeenteopbouw reageren met de reactie: onnodig en overbodig, het kerkelijk leven functioneert zoals het functioneert en zo heeft het dat ook altijd gedaan. Deze reactie heeft iets van het traditionele en behoudende. Ze kan zelfs uit een zekere zelfgenoegzaamheid of gezapigheid voortkomen”. Een andere reaktie zou kunnen zijn dat men met de - door hem, Velema - bepleite opzet (van gemeenteopbouw) geen genoegen neemt. Men zal het onvoldoende vinden. “Er zou veel meer aan de orde moeten komen. Zoals een totale herstructurering van de kerk met het oog op haar missionaire taak”. (C.A. Schwarz, Die Dritte Reformation). Wat Velema betreff, hij is “van mening dat het noodzakelijk is om zich te bezinnen op het functioneren van de gemeente met de bijbelse gegevens als uitgangspunt. Men moet echter van die bezinning en allerlei daaraan te ontlenen stappen en activiteiten niet te veel verwachten”. Dat bedoelt hij niet negatief. Het gaat om het positieve: “Gemeenteopbouw kan alleen plaatsvinden in diepe afhankelijkheid van de Heilige Geest… begint met goed preken en intensief en trouw pastoraat … en vraagt om kritisch zelfonderzoek van ambtsdragers en gemeenteleden”. Dat is terecht. Ook voor gemeenteopbouw geldt dat de imperatief (opdracht) worfelt in de indicatief (wat we in Christus hebben: Ef. 4:15,16) Het mag en het kan … daarom is het opdracht. (zie 3.2.)

1.4. De vierde stem: ds. T. Brienen, “Onderlinge Dienst, schets van gemeenschapsbeleving in de gemeente van Christus” (ds. H. Janssenfonds, no. 33, Utrecht, 1969).

“Nu we gezien hebben, dat alle leden der gemeente geroepen zijn tot onderlinge dienst en dat er vele vormen zijn van onderlinge dienst, wordt de vraag klemmend: binnen welke concrete verbanden kan de onderlinge dienst der heiligen beoefend worden in de gemeente des Heren”. En dan volgen op pag. 28-81 praktische, reële vormen, gemeentelijke kaders en mogelijke nuances al naar gelang de historische wording, de geografische ligging en de sociologische geaardheid van de gemeente. Dat is terecht: ook hierin heeft iedere gemeente iets “eigens”. Het is ook een uitdaging om elkaar daarin te aanvaarden - dat is meer dan verdragen. Om zo, samen met alle heiligen, in staat te zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is”, Ef. 3:14 -21, van de kracht van de Geest en de liefde van Christus, zodat ze zelfs komen - ook samen -tot lofprijzing. Het hoogste waartoe een levende gemeente kan komen …

1.5. De vijfde stem: ds. P. op den Velde, die op de ouderlingenconferentie van 1971 sprak over “Samenleven in de kerk” (Ambtelijk Contact, nr. 108, dec. 1971). “De ontwikkelingen in de wereld hebben in de kerken grotere aandacht gewekt voor de samenlevingsvragen”. “In Hand. 2:41-47 wordt ons het leven van de kerk getekend in haar vervuld zijn met de Heilige Geest… een wonderlijke wijze van samenleven zoals nergens ter wereld wordt gevonden”. Zeg niet te gemakkelijk: helaas, dit behoorde tot de begintijd. N.a.v. dit referaat is in 1984 verschenen: J.P. Versteeg e.a. “De Geest schrijft wegen in de tijd”, opstellen over samen leven in kerk en wereld (Kok, Kampen).

(Tussen haakjes: over de waardering van het aardse leven, toegespitst op het gebruik van geld en goed, Velema, in “Door het Woord bewogen”, pag.11vv; Floor: “Kruis en Munt” (ds.H. Janssenfonds)).

1.6. De zesde stem: prof.J.P. Versteeg. Van zijn hand verschenen o.a.:

1.6.1. “Oog voor elkaar, het gebruik van het woord “elkaar” in het Nieuwe Testament, met betrekking tot de onderiinge verhoudingen binnen de gemeente” (Apeldoornse Studies No. 15, Kok, Kampen 1979). “Het lijkt wel, alsof men in het algemeen het woord “elkaar”… eenvoudig over het hoofd heeft gezien. In het hele - uit negen dikke delen bestaande - “Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament” komt het woord “elkaar” niet apart aan de orde”. Ook niet bij F.J.Pop, “Bijbelse woorden en hun geheim” (Dit kan, want Pop biedt een selektie!) en de “Concordantie op de Bijbel in de N.V.!” Een teken aan de wand, in het kader van gemeenteopbouw? Is het in deze vaak kille, op het individu gerichte wereld niet hartverwarmend, als er een levende gemeente is waar men oog heeft voor elkaar? Een gemeentelid ontving in het ziekenhuis heel veel post vanuit de gemeente. “Van welke fanklub ben jij lid?” Van geen een: dit komt van mijn broers en zussen uit de kerk …

1.6.2. “Kijk op de kerk” (Kok, Kampen, 1985), begint treffend met: “In een zuidafrikaans geschrift met de titel Die vergete lidmaat, wordt met betrekking tot de gemeente gesteld: Zij het ‘n gondel geword in plaats van ‘n roeiboot. Die voorganger druk met moeite in die water en die bootjie beur traag vorentoe. Die passagiers sit bietjie angstig en niksdoen, hopende hulle verloor nie balans en kantel nie.” Daartegenover geldt dan: “Volgens die Bybelse begrip … gee die voorganger slegs die pas en koers aan, soos in die geval van ‘n roeiboot. Al die ander mense in die boot is roeiers. Snel skiet huile, selfs stroom op, met ritmiese, kragtige hal deur die water”.

1.6.3. In de bundel “Geest, ambt en uitzicht” (Kok, Kampen, 1989) Staat het artikel “Het karakter van het ambt volgens Efeziers 4:7-16”, dat begint met het unieke karakter van alle werk in de kerk: dienst!, een artikel dat wordt besloten met de opmerking over het blijvend oriëntatiepunt: “Bij wat het Nieuwe Testament ons zegt over het ambt is voortdurend voor ogen te houden, dat het Nieuwe Testament ons daarin niet een blauwdruk voor alle tijden geeft. Tegelijk is evenzeer voor ogen te houden, dat het Nieuwe Testament ons daarin wel een oriëntatiepunt voor alle tijden geeft”. Toegesneden op gemeenteopbouw : oriëntatie op wat het Nieuwe Testament ons zegt over het ambt (!) is van primair belang! Ook dat is een uitdaging … of niet soms?

Samenvattend: Heiligen - toerusten - tot dienstbetoon - tot opbouw - van het lichaam -van Christus … het is een verantwoordelijk werk, maar boeiend …

Wat we met die stemmen gedaan hebben?

2.1. Wellicht is de terminologie van “prikkelende profetische stemmen” wat te zwaar geladen; al met al vormen ze met elkander toch een schat aan bezinning en suggesties. Voor wie die periode heeft meegemaakt, waren ze de moeite waard om naar te luisteren en zich erin te verdiepen. Of we ze gebruikt hebben om er -steen voor steen -mee te bouwen aan onze gemeenten?

Weet u, je kunt stenen gebruiken om er metterdaad een huis mee te bouwen! Maar je kunt ze ook gebruiken voor versiering: om er een mozaïek van te leggen in de tuin … Op zichzelf best kunstig. Echter zonder levende planten en bomen toch wel heel erg steriel…

Om te kunnen inschatten of die stemmen opbouwend gefunctioneerd hebben zou je een enquête moeten houden onder al onze gemeenten. Wees voorzichtig met generaliseren! Toch - globaal bezien - wie kiest voor “veel” Staat, dacht ik, op gespannen voet met de werkelijkheid. Wie kiest voor “weinig” of “niets” loopt het gevaar dat hij/zij wat het kerkelijk leven betreff moedeloos wordt. lemand verwoordde het op deze manier: ‘We constateren ‘s zondags tijdens de kerkdienst, d.m.v. de preek, dat het met ons niet al te best gesteld is, horen over de mogelijkheden die de Here God voor ons heeft, in Christus door de Geest, laten ons daardoor bemoedigen en gaan getroost de kerk uit! Intussen verandert er niets … De volgende zondag herhaalt zich dit! Ik word daar “chronisch depressief” van’. Dat werkt inderdaad verlammend en ontneemt alle vreugde die - naar Psalm 100 - aan de dienst van de Here te beleven valt. Al kunnen profeten het best weleens heel moeilijk hebben met de situatie van volk en kerk…! Het lijkt soms ploegen op rotsen …

2.2. Laten we beginnen met twee profetische stemmen van héél vroeger te laten meeklinken.

2.2.1. De eerste: Telkens weer wordt teruggegrepen op Efeze 4. Dat kan! De brief van Paulus aan Efeze is de “kerkbrief” van het N.T.: “Een herderlijk schrijven over de kerk” (Kats), geschreven in het jaar 60. De vraag is echter: heeft dit alles Efeze gevormd tot een levende gemeente? Ongeveer 35 jaar later schrijft de Koning van de kerk, Jezus zelf, een brief aan deze gemeente: Openb. 2:1-7. “Ik weet uw werken, inspanning en volharding”. En ze wordt geprezen omdat ze “ de kwaden niet kan verdragen”. Maar dit heeft Jezus “tegen haar, dat zij haar eerste liefde verzaakt heeft”. Jezus legt zich niet neer bij deze ontwikkeling, voert ook geen verontschuldigingen aan! Dit is de opdracht die Hij aan de gemeente geeft: “Gedenk dan van welke hoogte (! Efeze 4:11-16; 3:14-21;4:20) ge gevallen zijt en doe de eerste werken”. M.a.w.: keer terug naar je eerste, hartelijke, spontane liefde. En zo niet, dan verdwijnt de kandelaar. En we beseffen dat niet alleen Efeze zich deze spiegel moet voorhouden …

2.2.2. De tweede: Het is opmerkelijk dat de apostel Paulus zijn brieven aan de gemeenten (met uitzondering van de Galaten) begint met te verteilen waarvoor hij zijn God en Vader, in de Here Jezus Christus, dankt, als hij de gemeente voor zich ziet: Rom.1:8vv, 1 Kor.1:4vv, 2 Kor.1:3vv, Ef. 1:15vv, Fil. 1:3vv, Col. 1:3vv, 1 Thess.1:2vv en 2 Thess.1:3vv. En dat is heel concreet toegesneden op de specifieke situatie in die gemeente: nogmaals, iedere gemeente heeft, net als ieder mens, iets eigens. (Dat eigene vinden we ook terug in de brieven in Openb. 2 en 3.) Maar tegelijk stellen de brieven ons ook voor de realiteit van het onvolmaakte, het onheilige. Dat vraagt vermaning/onderwijzing en bekering van de geestelijke leiding en de gemeente. Niet op een wettische, maar evangelische wijze. Van de ‘heiligen’ geldt immers: “Gij geheel anders, want ge hebt Christus leren kennen …” Het kan en het mag, daarom is het opdracht.

2.2.3. Daar ligt dan ook de uitdaging, om dat - toch dankend (!) - in geloof en gehoorzaamheid te doen. Er zijn gemeenten, die zich op hun functioneren hebben laten doorlichten en daarbij gebruik maakten van o.a. cursussen van het “Instituut voor Evangelisatie” (vandaag: “Agape”). Zich bezonnen op “Willow Creek”. Meededen met de actie “Er is hoop” of andere, landelijke of plaatselijke acties. Bezig zijn met de Alphacursus. Jongeren uitzenden in het kader van zending en hulpverlening. Met zegen! Leden die persoonlijk deelnemen aan de mannen- en vrouwendagen van de E.O. enz. enz. Zet eens op papier, samen met de kerkenraad, wat er aan positiefs te vinden is in de gemeente (waarvoor gedankt kan worden, en doe dat dan ook!) en wat de negatieve kanten zijn waarvan we ons hebben te bekeren (laten we bidden om wijsheid en eerlijkheid om die kanten te kunnen en te willen zien).

2.3. Heel recent stond in “Ambtelijk Contact”, juni 1999, van de hand van prof. Velema, een samenvatting van de reacties op de vraag: “Waarom groeien onze kerken niet?” Hij schrijft: “Er waren kritische reacties, verdrietige reacties en stimulerende reacties. In het algemeen was er … bewogenheid over de toekomst van onze kerken”. Eén reactie daaruit: We besteden te weinig tijd aan gemeenteopbouw en aan toerusting. We moeten de mensen aanspreken op hun gaven en op hun verantwoordelijkheid … Nog één: Waarom is deze vraag niet op de synode aan de orde gesteld?

2.4. Voor zover ik kon nagaan kwam één zaak niet uit de verf: Hoe ontwikkel je een methodisch beleid voor het functioneren van de gemeente, aan de hand van de bijbelse basisprincipes: m.a.w. hoe stel je een handleiding samen voor een gemeente-werkplan om doelgericht en samenhangend bezig te zijn?

2.4.1. Vijf deputaatschappen kregen in 1986 met deze vraag te maken: ADMA, evangelisatie, hulpverlening, Israël en zending. Voor hen ging het om de specifieke vraag: hoe kun je de gemeenten zo bearbeiden dat zij zich van hun missionaire opdracht in Woord en daad bewust worden? Onder toerusting van de gemeente verstond de desbetreffende commissie: de opbouw van de gemeente, als uit Israël en de volkeren geroepen heiligen, tot een zodanig beleven van de haar in Christus geschonken gaven, dat zij in staat is als lichaam van Christus en woonstede Gods in de Geest, in deze wereld de aan die gaven verbonden opgaven te realiseren. Maar al zag deze commissie het als haar taak een praktische handleiding/cursus samen te stellen om kerkenraden, commissies en deputaten te helpen bij beleidsvorming met het oog op gemeenteopbouw rond de missionaire opdracht, ze is er zelf niet aan toe gekomen … Het bleef bij het advies gebruik te maken van het materiaal van de I.Z.B.

2.4.2. Dit gebrek aan beleidsvorming wordt ook gesignaleerd door prof.te Velde, “Gemeenteopbouw” 1, pag. 68: “Over het algemeen zijn we in de kerk maar weinig bewust en systematisch bezig met beleid ten aanzien van de opbouw van de gemeente. Dat wil beslist niet zeggen dat er geen beleid is. Integendeel, in feite is er altijd wel een beleid. Maar veel daarvan is nooit opgeschreven, het Staat nergens zwart op wit. Het is een intuïtief beleid… “Kan de dominee er niet eens over preken?” Dus houdt hij een speciale preek over de gemeenschap der heiligen. Of een kleine prekenserie … Maar ja, hoe gaat dat? Het leven gaat door en we gaan weer over tot de orde van de dag”.

Daarom schreef hij “Gemeenteopbouw” 3, over “Methodisch beleid ontwikkelen in de gemeente”.

2.4.3. De Chr. Geref. kerk te Hoofddorp stelde een zeer praktisch beleidsplan samen onder de titel: “Een stad op een berg”. Verteld wordt hoe dit beleidsplan tot stand is gekomen met inschakeling van de gemeente: een eyeopener voor wie daar (nog) geen weg mee weet. In het plan komen praktische items aan de orde zoals: ‘Wat wil God van ons’, ‘wie wij zijn’ (identiteit), ‘wat wij geloven’ (uitgangspunten), ‘verlangen’ (visie), ‘aan willen werken’ (doelen), ‘gaan doen’ (prioriteiten) en ‘nodig hebben’ (middelen). Waardevol als handleiding. Misschien circuleren er nog meer soortgelijke beleidsplannen binnen onze kerken …

3. De vraag was: “Hoe kunnen we die stemmen opnieuw verstaan?” M.a.w.: In welk kader zijn ze vandaag te plaatsen?

3.1. Wellicht ligt in het volgende een mogelijkheid. Let wel: een mogelijkheid. Misschien weet u een ander kader; daarover valt van gedachten te wisselen!

3.2. Het gaat mij met name om twee onderzoeken:

een kleinschalig, gedaan door de baptistenpredikant R. Erwich: “Het gaat om mensen”; een grootschalig, gedaan door C. Schwarz: “Het ABC van de natuurlijke gemeenteontwikkeling” (Gideon, Hoornaar, 1997).

3.2.1. N.a.v. het onderzoek van ds. Erwich stond in “Idea”, april 1999, pag. 13-15, een gesprek met hem. Uit dit gesprek het volgende: “Hoe kun je gemeenteopbouw zo aanpakken dat het ook werkelijk aansluiting vindt in de gemeente? Daarbij was mijn aandacht vooral gericht op de vraag van de overdracht, de vertaalslag naar de gemeente toe. Naar dit aspect is tot dusver nauwelijks onderzoek gedaan. Mijn idee was om aan leidinggevenden in de gemeente gereedschap in handen te geven … hoe pak je het in de praktijk aan?”. Bij het onderzoek stuitte Erwich al gauw op een aanzienlijke kloof tussen de leidinggevenden en de gemeenteleden … Bij de gemeente bestaat onduidelijkheid over de terminologie, over de inhoud van de begrippen … Communicatief zitten leiding en gemeente dus niet op dezelfde golflengte … Ook bleek bovendien dat leidinggevenden in het algemeen abstracter dachten dan gemeenteleden. Overigens: pas op voor generaliseren!

Enkele kernachtige uitdrukkingen:

“Al die verhalen over gemeenteopbouw gaan over de hoofden van veel gemeenteleden heen, tenzij je op een of andere manier aansluit bij hun eigen beleving”.

“Als je het priesterschap van alle gelovigen belijdt, dan moet je daarin consequent zijn”. Heeft de gemeente inbreng of wordt alles voorgekookt?

“Een gemeenteopbouwproces zou moeten beginnen met een periode van bezinning over het wezenlijke van gemeente-zijn”. Vergelijk 2.4.3.!! Neem en lees.

Ook “Idea” aug. 1999, pag. 12-14 over “Verandering in de plaatselijke gemeente” is instructief.

3.2.2. Tussen de reacties op de vraag: waarom groeien onze kerken niet (zie 2.3.) kwam ook deze voor: “We moeten veel meer luisteren naar en leren van de Duitse theoloog Christian Schwarz”. Ik denk hierbij aan zijn recent verschenen en in het Nederlands vertaalde boekje “Het ABC van de natuurlijke gemeenteontwikkeling”.

3.2.2.1. Welnu, Schwarz Net een onderzoek houden in duizend gemeenten, verspreid over 32 landen in 5 werelddelen. Hij ontdekte dat “het geheim van groeiende gemeenten niet ligt in het voortduwen en voorttrekken van de gemeente. Het gaat er veeleer om het potentieel tot ontplooiing te laten komen dat God al in de gemeente gelegd heeft”. Daarbij dienen we te beseffen: “er is verschil tussen modellen en principes. Met modellen bedoelen we concepten waarmee in één of vele gemeenten, ergens ter wereld, positieve ervaringen zijn opgedaan, maar die niet in alle situaties werken. Bij principes gaat het om elementen waarvan te bewijzen valt dat ze voor alle groeiende gemeenten over de gehele wereld dezelfde geldigheid hebben”.

3.2.2.2. Deze conclusie van Schwarz spoort met wat ds. Erwich aan ervaring en onderzoek heeft opgedaan: “In Amerika zie je steeds meer een tendens om de totaalmodellen overboord te gooien en te zeggen: ‘Laten we eens kijken wat de diverse modellen ons vanuit hun verschillend perspektief te bieden hebben’. Ik wil ervoor pleiten om, voordat je een model kiest, eerst goed na te denken wat het beste bij deze gemeente past. Heb je goede gronden om een bepaald model te gebruiken, houd je daar dan ook consequent aan. En zijn er goede redenen om verschillende modellen te combineren, doe dat dan gerust.” (Verslag gesprek “Idea”, zie 3.2.1.)

3.2.2.3 Schwarz kwam door zijn onderzoek tot acht zgn. “kwaliteitskenmerken” of “duigen”:

1. Toerustend leiderschap;

2. Gavengerichte taakvervulling;

3. Hartstochtelijk geloofsleven;

4. Doelmatige structuren;

5. Inspirerende samenkomsten;

6. Groeizame gemeentekringen;

7. Behoeftengerichte evangelisatie;

8. Liefdevolle relaties.

Hierbij zijn - kwalitatief gezien - de bijvoeglijke naamwoorden van fundamentele betekenis! Die kwalificeren het “leven” binnen de gemeente. Je kunt nl. beschikken over een perfecte organisatie en toch “gestroomlijnd dood” zijn. (Sardis, Openb. 3:1 vv).

3.2.2.4. Schwarz spreekt over een “natuurlijke gemeenteontwikkeling”. Hij doet dit met het oog op de gelijkenis van net groeiende zaad uit Mark. 4:26-29: “want deze gelijkenis maakt duidelijk wat de taak van de mens is en wat niet. Hij kan en moet zaaien; hij kan en moet oogsten; hij kan en moet slapen en opstaan. Maar wat hij niet kan, is wasdom (groei) geven. Hier wordt gezegd dat de grand ‘vanzelf vrucht voortbrengt. In de Griekse grondtekst staat ‘automatè’ - letterlijk vertaald: automatisch. Hier is dus sprake van een groeiautomatisme. Ik leg hier zoveel nadruk op, omdat vele christenen aan wie ik probeer dit principe uit te leggen, denken dat het hier niet om een bijbels concept gaat … De gelijkenis is niet zomaar een verhaaltje. Nee, het gaat hier om het strategisch centrum van de gemeenteontwikkeling …”

Ik dacht niet dat dit uitgangspunt in strijd is met Schrift en belijdenis …

3.3. Zouden deze beide stemmen, samen met die van Kamsteeg, (nietwaar: samen met alle heiligen) niet kunnen meeklinken bij de nadere invulling en uitvoering van de opdracht om “heiligen toe te rusten tot dienstbetoon”? “Er is een groot waterreservoir met schoon en kristalhelder water” (1.1.1): meer dan genoeg om te komen tot een levende gemeente in Christus, door de Geest!

Tenslotte

Het doet je wel wat als je ergens komt preken in een nog jonge, maar vacante gemeente en je ziet zomaar in de kerkzaal - duidelijk leesbaar voor iedereen - de acht duigen van Schwarz hangen …

En je ontmoet een gemeente die al aan haar tweede gemeenteprofiel toe is …

En je leest in het verslag van het curatorium van “onze” T.U.A.: “Al vele jaren is er sprake van toenemende belangstelling voor gemeenteopbouw. De theologische Studie in Apeldoorn kan en wil daar niet in achterblijven. Er is een intensieve bezinning geweest op de vraag hoe dit vak het best tot zijn recht kan komen: er zijn verscheidene vakgebieden mee gemoeid. Uiteindelijk besloot het curatorium, daarin geadviseerd door het college van hoogleraren, het vak gemeenteopbouw interdisciplinair te laten doceren door de docenten dogmatiek, ambtelijke vakken, kerkrecht en eventueel Nieuwe Testament, waarbij de coördinatie van het geheel in handen is van de hoogleraar kerkrecht”.

Dus toch maar beginnen met danken! En de “uitdaging” - in geloot - gehoorzaam aangaan!

Enkele aanvullingen

* We leven in een postmodernistische tijd. Soms brengt ons dit in verlegenheid. “We voelen ons erdoor overrompeld en weten niet goed hoe we ermee om moeten gaan”. In “Idea”, het Gemeenteopbouwblad van de Evangelische Alliantie, verschenen in augustus jl., wordt er aandacht aan besteed.

* Wanneer het gaat om de vraag: “Waarom groeien onze kerken niet?” wordt vaak alleen gekeken naar de situatie in ons land, terwijl “onze” kerken bij heel wat zendingsactiviteiten betrokken zijn ‘in woord en daad’ buiten onze grenzen. Aan de gemeenten in Toraja, Venda, KwaNdebele, Botswana, Mozambique en het werk in Bangui wordt geen aandacht gegeven. Trouwens: evangelisatiedeputaten en “Hulpverlening” hebben ook wel het een en ander te melden … Telt dit niet mee? “DoorGeven”, toegezonden - gratis - aan elk chr. geref. adres, houdt de gemeenten in Nederland boeiend op de hoogte! Maar dan moet het wel gelezen worden … Zeker door kerkenraadsleden, inclusief predikanten! En … is het te veel gevraagd om - wanneer er een nieuw nummer van DoorGeven is versehenen- de gemeente daarop attent te maken bij de ‘s zondagse afkondigingen, met de aansporing: “Neem en Lees!”? Het gaat om een kemopdracht van de gemeente!

* Zendingsdeputaten wijdden hun (jaarlijkse) bezinningsconferentie in 1990 aan gemeenteopbouw. De “missionaire gemeente” kreeg aandacht èn instructie in een speciale uitgave van het “Zendingsblad U.K.K.”, sept.1991. Ds. A.P.van Langevelde schreef in de daaropvolgende uitgaven over de missionaire gemeente als de gezon-den, meelevende, biddende, helpende, getuigende en voorbeeldgevende gemeente.

* De vormingscursus heeft tijdens de cursus 1983/1984 aandacht geschonken aan gemeenteopbouw/gemeentevernieuwing. Belicht vanuit de gezichtspunten: Fundamentele zaken, Mogelijkheden en Perspectieven, Remmingen en Katalisators.

* Op de predikantenconferentie van april 1970 refereerde ds. K. Boersma over “Gemeente van Christus zijn in deze tijd, enige bezinning en enkele perspectieven.” (Ambtelijk Contact, nr.93, juli 1970).

* Binnen de kring van chr. geref. predikanten ontstond de “Werkgroep Gemeente Opbouw”, die zich oriënteerde op wat buiten de Chr. Geref. Kerken werd aangedragen. Deze werkgroep nodigde u uit voor dit symposium.

* In de discussie over de plaats van gemeenteopbouw in het vakkenpakket voor de theologiestudenten aan de T.U.A. ging het over twee mogelijkheden: of je brengt het als vak onder bij de pastorale vakken, of bij kerkrecht/kerkorde. De keuze lijkt gemakkelijk te maken voor pastoraat. Vergeet echter niet dat, als binnen de gemeente de zaken niet met orde (vrede) geschieden, dit een obstakel vormt voor een gezonde, geestelijke opbouw van de gemeente. De kerkorde kan te dik worden, een opmerking van prof. Hovius tijdens college … Maar zonder orde en regels kan het niet. Er gaat nogal eens iets mis binnen de gemeente door gebrek aan kennis van goed doordachte (!) kerkelijke regels.

* Bij gemeenteopbouw neemt de prediking een belangrijke plaats in. Wat prof. Kremer daarover gesproken en geschreven heeft, is terug te vinden in o.a. “Priesterlijke Prediking” (Ton Bolland, Amsterdam, 1976). In priesterlijke prediking “zoekt de prediker het hart van de gemeente te raken, herderlijke leiding te geven aan de gemeente in al haar gevarieerdheid”. “De prediker zie zijn voorbeeld in Johannes de Doper, die zó Christus wist te prediken, dat zijn discipelen Hem achterna gingen. Het moet ons aangrijpen, dat er veel geredeneerd en geklaagd wordt en weinig echte blijdschap is, waarover het Nieuwe Testament toch zo veelvuldig spreekt. De angst voor het tekort verteert vele zielen, omdat zij de bereidwilligheid en algenoegzaamheid van Christus niet kennen” (pag. 30).

* Je kunt ook niet om “bevinding” heen: “de gemeenschap met God die een gelovige bewust doorleeft”, Velema in “Door het Woord bewogen”, pag. 87-112. Ook prof. Van der Meiden “Wat is bevinding?” (Van Keulen, Delft, 1951), en T. Brienen in “Bevinding” (Kok, Kampen, 1978).

* Waarom zou gemeenteopbouw op gespannen voet staan met “confessioneel-gereformeerd”? De hoogleraren van Genderen en Velema schreven een “Beknopte gereformeerde dogmatiek” (Kok, Kampen, 1992), waard om als “vinger aan de pols” te functioneren. Er zijn veel verwijzingen naar de confessie en naar Calvijn, die een groot Schriftkenner was: alleen op het boek Openbaring is van hem geen commentaar beschikbaar. De gemeente wordt geconfronteerd met vragen rond de tijdbetrokkenheid van Schrift, belijdenis en theologie, die als hoogstbedreigend bij haar kunnen overkomen. G.L. Born, G.C. den Hertog en W. Steenbergen schreven “Met elkaar verbonden”, over belijdenis en theologie op de weg van de kerk (Kok, Kampen, 1987). B. Loonstra: “De geloofwaardigheid van de bijbel” (Boekencentrum, Zoetermeer, 1994).

* Verder verschenen op velerlei gebied 38 deeltjes “Apeldoornse Studies”. Ze kunnen misschien op ideeën brengen voor onderwerpen bij het opzetten van een toerustingsprogramma. Hetzelfde geldt voor de 32 uitgaven binnen het kader van het ds. H. Janssenfonds.

* We zingen dat Gods verbond en woorden schatten zijn. Schatten zijn kostbaar en de moeite waard om ze als geestelijke bagage mee te dragen. Prof. W. van ‘t Spijker verrijkte onze kennis, vaak samen met anderen van chr. geref. huize, door: “Zijn verbond en woorden” (1980), “Rondom de doopvont” (1983) en “Bij brood en beker” (1980). Uitgaven van De Groot, Goudriaan.

* Het is geen complete lijst. Maar voor wie nog wat verder wil spitten kan het een wegwijzer zijn. En … we beschikken ook nog over een documentatiecentrum in Veenendaal!

Ds. J.H. Carlier - emeritus-predikant - was laatstelijk algemeen zendingssecretaris van onze Kerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

DE LEVENDE GEMEENTE - EEN UITDAGING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's