Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak. 55

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak. 55

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

JAN : Kees, ik ben blij dat we elkander weer mogen zien en ontmoeten aan deze zijde van het graf, daar we toch beide al in en onder de aarde hadden kunnen gedolven zijn, want de koning der verschrikking n.1. de dood spaart niemand. Daar heb ik de vorige keer toch een ogenblikje aan gedacht toen je zei, bij het scheiden van elkander, dat je hoopte dat we een volgende keer verder zouden kunnen gaan. Ik mocht er een ogenblik een indrukje van hebben dat wij er dan wel eens niet meer konden zijn om dan de eindeloze eeuwigheid aan te doen, en dat we dan toch wel een zuivere grondslag moeten hebben om zonder verschrikken voor de hemelse Rechter te kunnen verschijnen, 'k Moest ten opzichte van mijzelf wel zeggen, ziende op mijn leven, ellendig, zondig, droevig, dwaas, onkundig, dodig, ja te veel en te erg om op te noemen. Ik moest denken aan een zeker dichter die zong: Onwaardig, krachtloos, ongeschikt. Ontrouw in huis-en godsdienstplichten. Ondankbaar als mij God verkwikt. Onbuigzaam om voor God te zwichten. Voorbarig ijverloos en blind, 'k Ben ras, verschrikt, bedrukt, verlegen. Bleef Jezus dan geen eeuwige vrind; Hoe kwam een worm door Achors wegen.

Toen heb ik een ogenblikje gevoeld dat de zonde der jeugd en jonkheid, zonder verzoening toch bij de Heere niets voor zal hebben en dat Hij die niet zal verschonen zoals jij dat meent.

KEES : Wat je mij daar nu vertelt, dat is het juist waar ik de vorige keer ook nog over wilde spreken, maar om des tijds wil, daar het toen al zo laat was geworden, moest afbreken. En omdat je iets gelezen had dat enige indruk op je gemaakt had en je mij dat wilde vertellen, waren we zodoende van ons onderwerp afgedwaald, en is mijn vraag niet beantwoord geworden, hoewel je mij dat toch beloofd had.

JAN : Ja, dat is waar en dat zou ik overeenkomstig Gods Woord proberen te verklaren, en mocht de Allerhoogste je dan noch eens een horend oor geven en een opmerkzaam hart, waar gij noch zijt in de bloei der jaren, en je groeit noch als een frisse telg. En met dat alles blijft de wereld met zijn vermakingen je toch nog steeds boeien, je spant nog steeds haar blijde snaren en ze bekoort je nog steeds geheel en al, opdat je nog eens mocht opschrikken eer het te laat is.

Kees: Dat kan van u nu allemaal goed bedoeld zijn, maar ik wil de verklaring wel horen.

JAN: oed Kees, hoe durf je van de hemelse Rechter iets verwachten wat je zelfs van aardse rechters niet kunt verwachten als ze tenminste eerlijk rechtdoen, daar die dan de zonde der jeugd en jonkheid toch ook niet verschonen om die niet te straffen, dewijl de Heere een zeer jaloers God is op Zijn eigen eer, zoals er staat in Jes. 42 : 8 „Ik ben de Heere, dat is mijn Naam; en Mijn eer zal Ik geen an-

deren geven, noch Mijn lof de gesnedene beelden". Je gaat in het natuurlijke de wetten des lands toch ook niet overtreden op hoop dat je verschoning van de rechter zult ontvangen, omdat je ze overtreedt als een losbandige jongeling. Het is toch dwaas om zich met zulke gedachten op te houden en te vleien.

KEES : De verklariag die je mij nu daaromtrent gegeven hebt, daar kan ik werkelijk niets tegen inbrengen en het is werkelijk wel dwaas ook om zich daarmede te vleien. Dit is voor mij toch wel zeker dat een aardse rechter, wanneer deze eerlijk en recht naar de wet zal handelen, de zonde der jeugd niet zal verschonen.

JAN : Nu is je verklaring toch wel in strijd met je eigen mening. Daarbij heb ik mijzelf ook menigmaal in mijn jeugd met zulke gedachten bezig gehouden, en ondertussen was ik al twee en twintig jaar oud geworden. En als de Almachtige en vrijmachtige God, Die alles werkt naar Zijn welbehagen en vrije souvereiniteit mij niet had op-en omgekeerd, om Hem alleen te dienen en te zoeken, dan zou ik ofschoon ik tachtig of honderd jaar zou mogen worden, nochtans toch nog zeker als een oud vervloekt zondaar gestorven zijn. Zie, Kees, en dat is nu ook wel inzonderheid des duivels toeleg, met ons verduisterd verstand en verdorven hart samenspannend, om ons des te meer gerust te stellen en rustig te doen doorleven, en alzo de mens des te gemakkeHjker naar de rampzaligheid te voeren.

KEES : Ja, je hebt me nu wel weer een uitlegging gedaan, maar ik meen toch dat je met dat alles mijn vraag nog niet voldoende hebt beantwoord omtrent de jeugdzonde.

JAN : Dat is waar, daar ik dat zou doen aan de hand van Gods Woord. Welaan dan, ik hoor en lees daar, dat Gods kinderen, met hoeveel genadeweldaden ook bedeeld tot zaligheid, nog bij de gedurigheid klagen over de zonde der jeugd en jonkheid.

Ik lees in de vijfentwintigste psalm dat David, de man naar Gods hart, daar nog hartelijk en grotelijks klaagt en kermt over de zonde zijner jonkheid, daar hij in het zevende vers bidt: „Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o Heere ! Daaruit kunnen we al genoegzaam beluisteren hoe strafwaardig dat ook de zonden zijn die in de jonkheid en jeugd bedreven worden en niets voor hebben bij de andere zonden. Want David ha: d er zulk een besef van, dat, als de Heere ging gedenken om ze te straffen, dan was er voor David geen plaats meer op de aarde en kon hij niet anders dan een eeuwige pijniging in de hel verwachten.

KEES : Allemaal goed en best, Jan, over hetgeen wat je mij daar vertelde van de persoon van David uit de Bijbel en dat hij zo moest klagen over de zonde zijner jonkheid, maar ik kan me niet indenken dat zulks op ons allen van toepassing is. Als ik zo om me heen zie, dan is er toch nog een groot onderscheid in de zonden der jonkheid daar er toch zijn die zeer ingetogen leven en waar nooit een onbetogen woord over de lippen komt. Daarentegen zijn er ook die vreselijk ruw en onverschillig leven, vloeken, spotten, razen en tieren en in hun gedrag noch minder zijn dan een dier menigmaal, en dan kunnen we alles niet op een lijn stellen.

JAN : Ik heb je tegenwerping en verdediging beluisterd en aangehoord, maar waar de tijd inmiddels verstreken is, moeten we nu gaan scheiden en hopen, D.V. tot een volgende keer.

O.

v B.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 1971

De Wachter Sions | 4 Pagina's

Samenspraak. 55

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 1971

De Wachter Sions | 4 Pagina's