Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLV

Zondag 7 vraag 20-23

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Wat is een waar geloof?

Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houde, dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft...

Ons antwoord toont, dat de catechismus spreekt over het geloof, zooals het voorkomt bij den mensch, die tot zijn verstand is gekomen, tot kennis des onderscheids.

Hij handelt niet over den zuigeling of het kleine kind, maar bepaalt zich tot den bewusten mensch.

Ook handelt hij niet over alle betrekkingen des geloofs, doch over de hoofdzaken die het wezen bepalen.

Niet komt aan de orde b.v. hoe het geloof en het gebed samenhangen; in dankzegging; in lijden; verwachting enz. Want het geloof omsluit het gansche zieleleven in al zijn uittingen. Vanuit het middelpunt kunnen echter al deze werkzaamheden des geloofs gemakkelijk worden verstaan en opgespoord.

Toch zou het niet goed zijn den achtergrond des geloofs hier stilzwijgend voorbij te gaan, want het voor waarachtig houden van alles wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard moet toch een wortel hebben, gelijk ook het vertrouwen een zielkundige achtergrond moet hebben. Gewoonlijk noemen wij dit de hebbelijkheid des geloofs, of wel de wortel des geloofs, het ingeplante geloofsvermogen.

Er is toch verschil tusschen geloof en gelooven. De daad des geloofs gaat uit van het geloof, dat in de menschelijke ziel ligt verankerd, door den Heiligen Geest.

Als de Heere Jezus vraagt: waar is uw geloof? dan bedoelt Hij de daad van het gelooven. Een voorbeeld om dit onderscheid toe te lichten. In ons oog is het vermogen om te zien, in ons oor het vermogen om te hooren. Doch nu kan het zijn, dat mijn oog gesloten is hoewel het licht er toch niet uit is; mijn oor niet hoort terwijl ik toch niet doof ben. Bepaalde voorwaarden moeten vervuld worden wil ik zien en hooren. Voor ons oog is daartoe noodig licht, een voorwerp en bewustzijn.

Met het geloof is het soortgelijk gesteld. Het kan er wezen, terwijl het toch

niet wordt geoefend; of, zooals dikwijls gebeurt, dat het ongeloof 't overschreeuwt, geen oefening des geloofs op zijn voorwerp wordt gevonden.

De achtergrond nu van het gelooven is gegeven in het geloofsvermogen met de wedergeboorte in de ziel gewrocht.

Als vermogen laat het geloof zich niet verder ontleden, wel voorzoover het naar buiten openbaar wordt gelijk onze catechismus dit doet op grond van hetgeen de Schrift ons leert. Het geloof wordt gekend aan zijn uitingen, niet in zijn wezen, dan veorzoover dit uit de openbaringen des geloofs kan worden bepaald.

Het geloof is het middel der gemeenschap met God in deze bedeeling, want namaals wordt het verwisseld in aanschouwen. In het geloof verschaft de Heilige Geest zich het middel om den zondaar te naderen en met hem te handelen tot zaligheid.

De inlijving door het geloof, zoo zagen wij, is het eerste, de aanneming van Christus, als het voorwerp des geloofs, wordt hieruit geboren door de werking des Geestes, die het geloof als orgaan bewerkt en het zijn voorwerp toont en er mee vereenigt.

Deze werkingen grijpen plaats binnen de spheer des geloofs, zoodat wij nu weten te gelooven in Hem, die gezegd heeft: die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. En: wie in den Zoon gelooft, is overgegaan uit den dood in het leven.

Daarom is het ook zoo, wanneer wij deze daden des geloofs niet kennen, hebben wij geen grond het vermogen des geloofs te stellen of te veronderstellen. Al mogen die daden zwak zijn, met veel vreeze en beven gepaard gaan, toch moeten zij er zijn, willen wij kennen en hope hebben voor tijd en eeuwigheid.

De boom wordt gekend aan de vrucht, zoo is het ook hier. Daarom laat de Geest niet toe ons vast te zetten op iets in ons, maar drijft ons uit buiten onszelven om onze zaligheid in Christus te zoeken en te vinden. Hij zal het, zoo sprak Jezus van den toegezegden Geest, uit het Mijne nemen en Mij verheerlijken.

Niemand spele daarom wegkruipertje achter het vermogen des geloofs, maar vrage: geloof ik waarachtig in den Christus Gods tot zaligheid?

Wie den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet.

Alleen het geloof brengt Gode de eere, die Hem toekomt. Het ongeloof houdt God verdacht in Zijn liefde, trouw en macht. O, dat verdoemelijke ongeloof. En toch, wij kunnen er ons zoo mee vermaken, de zonde zoo licht achten van het ongeloof, terwijl dat ongeloof toch niets anders is dan de vijandschap onzer natuur, onze afgekeerdheid van God en goddelijke zaken. Een oprecht gemaakte zondaar kan er niet in rusten, evenmin het ongeloof vergoelijken. En toch... gelooven is een werk des Geestes in ons hart, zoodat wij gemakkelijker met onze hand aan den hemel kunnen raken dan gelooven uit onszelven. Wij moeten gelooven, God heeft er recht op en ons ongeloof stelt ons verdoemelijk voor God, en tevens is waar: het geloof èn het gelooven beide is gave Gods.

Zoo is het vaak met smart: kon ik toch maar gelooven en zelfveroordeeling schrijnt door de ziel.

Wij moeten toch ook practikaal leeren, dat wij niets kunnen aannemen, tenzij het ons van boven gegeven worde.

Menigeen snijdt den knoop door en zegt: ik zal wel gelooven. De ander doet het omgekeerde en redeneert: ik zal maar afwachten. Beide is bewijs des doods, want de eigen aard des geloofs is spanning, strijd, uitzien, verlangen, aangrijpen, worstelen.

Het leven kan niet rusten dan in den Levenden Zaligmaker.

Wie welbewust overging in den Borg heeft rust en deze rust ligt niet in zijn gelooven, maar in Christus, gesmaakt door het geloof.

Want ook de gerechtvaardigde zondaar teert niet op zijn vroegere bevinding, maar leeft door dadelijke gemeenschap en zucht soms naar werkzaamheden des geloofs om zoo zijn Borg te ontmoeten en te omhelzen. Steekt de handen des geloofs uit naar Jezus, zoekt met het oog des geloofs Zijne gestalte in het Woord te ontdekken.

Het geloof wil gelooven, evenals het oog is aangelegd op zien, het oor op hooren. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven.

Op dit geloof nu werken Woord en Geest in. In dit geloof als wortel zitten alle eigenschappen des geloofs in kiem in, zoowel het kennen als vertrouwen en toestemmen.

Hoe sterker nu de inwerking des Geestes op dit geloofsvermogen hoe klaarder de overredende openbaring van Gods Woord is op het hart èn voor het bewustzijn. Dit kan ook niet anders, omdat ieder de zaligheid wordt ontzegd, die dit geloof mist; het geloof in zijn werkzaamheid, omdat ik anders niet kan weten dat er geloof is.

Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof en dat niet uit u, het is Gods gave.

Nu is het hier nog niet de plaats te handelen over den oorsprong des geloofs, maar over het wezen des geloofs. De oorsprong komt pas in vraag 65 aan de orde. Het Woord Gods kan alleen zaligmakend worden gehoord en aanvaard wanneer ons hart wordt geopend gelijk dat van Lydia, die acht gaf op hetgeen van Paulus werd gesproken.

Het geloof is centraal van aard, dat wil zeggen, het heeft betrekking op alle spheren van het zieleleven, hoofd, hart en hand; verstand, wil en neigingen; het raakt den mensch als profeet, priester en koning. Het mag dan ook geen punt van strijd zijn waar de zetel des geloofs is, zooals tusschen Comrie en Brakel. De eerste stelde den zetel des geloofs in het verstand, de laatste in den wil. Zonder hierop in te gaan willen wij alleen operken, dat zoowel het verstand als wil rin zijn betrokken, zoodat om den voorang niet behoeft gestreden. In de tweede elft der 18e eeuw vooral wist men met vraag 21 geen raad meer en zocht een uitweg in een uitgebreide kenmerken-leei, om het geloof in zijn onmiddellijk voorwerp, namelijk den Christus Gods, eigenlijk te verduisteren. Zoodoende predikte men meer den christen dan den Christus, tot oneer des Heeren en schade der zielen. Een kwaad onder de zon waarvan men niet kan zeggen, helaas, dat het niet meer wordt gevonden.

Hoe ontplooit zich nu het ware geloof? Waarin komt het uit, hoe openbaart het zich in het leven? Deze vraag is aan de orde. Kennis, toestemming en vertrouwen zijn aan het geloof inhaerent, behooren tot zijn wezen. Vandaar, dat deze eigenschappen des geloofs ook zich openbaren.

Het is een zeker-weten zegt de catechismus terecht. Maar, het is eene kennis van zeer bijzonderen aard. Het is de kennisse des geloofs, niet van buiten te leeren, noch door middel van de herinnering op te roepen. Het is eene kennis der gemeenschap, dat wil zeggen het kennen des geloofs is er alléén, wanneer het geloof gericht is op zijn voorwerp, en dit voorwerp ingaat in het geloof.

Het is ook een bevindelijke kennis, hartekennis. Dit wil zeggen: deze kennis is practisch van aard, zij heeft onmiddellijken invloed op ons gansche leven. Het is eene wonderlijke-hart-en-zinnen-innemende-kennis.

Gelijk de natuurlijke mensch niet verstaat de dingen, die des Geestes Gods zijn, verstaat de geestelijke mensch die juist wel door het geloof. En wel met eene zekerheid van eigen aard, doch daarom niet minder zeker dan die van het gewone natuurlijke kennen. Het geloof toch heeft ook het verlichte verstand tot zijn dienst, want het is geen apart kenorgaan in den mensch. De rechte kennisse Gods is alleen voor het geloof toegankelijk.

Nu zegt echter ons antwoord niet: het is een zekere kennis van Christus als mijn Zaligmaker doch strekt het weten des geloofs uit over den ganschen Schrift-inhoud.

Eene zekere kennis waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft.

Het geloof richt zich dus op den ganschen inhoud der Schrift, Wet en Evangelie, geschiedenis en profetie, heden en toekomst.

Afgesneden wordt derhalve de ketterij, dat het geloof alléén zou te maken hebben met den zedelijk-religieuzen inhoud der Schrift, of alleen met Christus, zooals velen vroeger en later en heden hebben geleerd, om den weg open te houden voor de historische Schriftcritiek. Op dezen zal Ik zien op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft.

Paulus.schrijft aag^ijn geestelijken zoon Timotheus: Dat gij van kinds af de Schrif-» ten geweten hebt, die u kunnen wijs maken tot zaligheid, door het geloof, dat in Christus Jezus is. En Petrus leert: want alle Schrift is van God ingegeven.

Als de jongeren van Johannes den Dooper den Christus vinden, zeggen zij: Wij hebben gevonden den Messias van welken Mozes en de profeten getuigd hebben.

En dat andere woord van den apostel Petrus brengen wij in herinnering: Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is en gij doet wel indien gij daarop acht hebt als op een licht schijnende in eene duistere plaats, totdat de morgenster opga in uwe harten. Het is dan ook een eigenschap des geloofs het gansche Woord Gods voor waarachtig te houden door het getuigenis des Geestes in de harten.

Het ware geloof nu heeft oefeningen op het Woord, is aan dat Woord gebonden, heeft het lief. Llwe inzettingen ziin mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen... Op Uw Woord heb ik gehoopt.

Nu is het echter zóó, dat het Woord Gods stuksgewijze nader ontsloten wordt voor het geloof en levende kracht doet op de ziel.

Een waar geloovige is een schriftmatig christen. Hij leeft uit het Woord, is op de leerschool des Geestes, die ter ontsluiting van het Woord verschillende middelen gebruikt. Uw Woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad.

Eén ding moet hieraan echter worden toegevoegd; het middelpunt der Schrift is God in Christus. Zoodoende kan de apostel zeggen: door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzóó dat de dingen die gezien worden niet geworden zijn uit de dingen die gezien worden. Hetgeen de Schrift leert van de schepping, waarvan wij een deel uitmaken en het middelpunt vormen, is geopenbaard aan Gods Kerk, apelleert op haar geloof, gelijk het aan dit geloof kennis meedeelt.

De Schepper der wereld toch is de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Wij komen niet meer tot kennis van de schepping zooals Adam voor den val, doch in het licht der verlossing wordt ons de schepping gepredikt.

Het gansche Woord heeft de hartelijke instemming van den christen in het geloof. Hij houdt het alles voor waarachtig. Twijfelingen aan de waarheid des Woords zijn zonde. Ook hierin moet hij alle overleggingen gevangen leiden onder de gehoorzaamheid va» Christus. Een christen heeft in het geloof zekerheid der waarheid in de Schrift vervat. Gods Woord is levend en krachtig. Hij heeft het lief, onderzoekt het. Wanneer de Geest des levens vaart over den akker der ziel, wordt liefde tot het Woord geboren zooals tevoren niet werd gekend. Hoe zoekt hij een uurtje uit te winnen om dit Woord te lezen en biddend te overdenken; uren zou hij ervoor loopen om het in levende bediening te hooren verkondigen. Want het Woord is niet zijn particulier eigendom doch in gemeenschap met de Kerk aller eeuwen.

Het is ons zwaard en oorlogstuig; het is onze lusthof. Door het geloof wordt Gods kind in het geloof verbonden met den God der Schriften, die de God is van de gansche Kerk aller eeuwen. De psalmen zijn onze reisliederen. Zijne inzettingen onze vermakingen.

Let op dit verband door het geloof gegrepen en erin opgenomen.

Wanneer wij nu een nadere onderscheiding maken, is het die van Wet en Evangelie. Het geloof heeft met beiden van doen, al is het waar. dat de zaligheid niet door de wet maar door het Evangelie is. De wet echter is een tuchtmeester tot Christus, drijft ons tot het Evangelie, in de hand des Geestes. De wet brengt ons de opening van Gods deugden, leert ons God kennen in de majesteit van Zijn heilig recht, zoodat wij het leven onzer hand verliezen.

Indien de vraag wordt gesteld: maar hoe nu, is dan eigenlijk ook bij de ontdekking des zondaars het geloof werkzaam? Dan luidt het antwoord bevestigend. Zielsverbrijzeling, droefheid naar God, honger en dorst naar de gerechtigheid is ongetwijfeld een uiting des geloofs. Want de doode zondaar hongert en dorst niet naar God en Christus. Krijgt evenmin het recht Gods lief.

In deze werkzaamheden der ziel vervult ongetwijfeld het geloof zijn eigen taak. Geen zaligheid, zoo leeren wij in het geloof verstaan zonder voldoening aan het geschonden recht Gods. Door het geloof verkrijgen wij alleen ware Godskennis en zelfkennis. Alles-voor-waarachtig houden, hetgeen God in Zijn Woord heeft geopenbaard, sluit toch in het-waar-wordenvoor-God, het aanvaarden ook van het vonnis der wet, dat ons in dat Woord wordt ontdekt. De Heilige Geest leert ons kennen niet alleen onze booze daden, maar ons verdorven hart. Een ware zucht, die wordt geslaakt uit den diepsten nood des levens is een zucht des geloofs om redding, om verzoening.

Hier toch moet het verschil liggen tusschen het historisch geloof, dat de waarheid verstandelijk toestemt zonder hartvernieuwing en het zaligmakend geloof, óók als het gaat over de ontdekking des zondaars.

Nu mag het ons echter niet ontgaan, dat het geloof in het bijzonder op het Evangelie is aangelegd tot zaligheid. Door de wet is de kennis der zonde, door het geloof in Christus den Zaligmaker, behoudenis van den toorn Gods en zaligheid.

Menigeen waant zich diep ontdekt en blijft buiten Christus. Maar dit is zelfbedrog, want de waarlijk ontdekte doet afstand van zijn vijandschap tegen het Evangelie.

Deze buigt voor God, niet alleen om zijn vonnis te aanvaarden, maar evengoed om het Evangelie te gelooven. De openbaring van genade en goedertierenheid staat niet los van gerechtigheid en heiligheid. Het geloof betrekt zich niet op een gedeelte van God, maar op den eenigen-waarachtigen-God en Jezus Christus, dien Hij heeft gezonden. Wie zijn ongerechtigheid bekent zal ze ook laten; die zal barmhartigheid verkrijgen.

Gods offeranden zijn een gebroken hart en verslagen geest. Een verslagen geest, is een geest, die het opgeeft, geen tegenwerping meer inbrengt, noch vasthoudt aan zichzelven. Deze kennis des geloofs sluit dan ook in den weg der verlossing in Christus. Hij is de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot den Vader dan door Hem.

Jezus ie voor het geloof de dierbarealgenoegzame-onmisbare-Zaligmaker.

Voor het geloof, want voor onze natuur is er geen gestalte noch heerlijkheid aan Hem, dat wij Hem zouden begeeren. Is Hij dan niet beminnelijk in Zichzelven, moet niet ieder, die Hem kent, Hem beminnen? Zeker, maar wij kunnen Hem alleen waarlijk kennen door het geloof. Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus dien Gij gezonden hebt, sprak de Zaligmaker Zelf.

Al de kinderen des Heeren zullen van den Heere geleerd zijn. En zoo wie gehoord zal hebben de stem van den Zoon des menschen, die zal leven. Het geloof hoort die stem waar anders geen geluid tot ons doordringt. Het geloof heeft een open oor, of is het open oor, dat Gods spraak kan hooren. Gods Zoon in het vleesch wordt ons in het Evangelie geopenbaard. Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken... waarvan ik de voornaamste ben. Doch nu aanvaardt het geloof deze waarheid met betrekking tot eigen leven. Het is volstrekt niet een bloot toestemmen der waarheid, zelfs niet een toestemmen "met genoegen, doch een ingaan in en opnemen van de waarheid tot levensvulling, verrijking der ziel in onze namelooze armoede. Wij zijn dwazen, door het geloof worden wij wijs tot zaligheid. Dit dierbaar geloof reinigt het hart. Het keert met de verworven kennis naar binnen, overlegt en overpeinst het gekende.

Het kennen des geloofs is innig innerlijk. en

Het laat ons niet ledig voor het aangezicht des Heeren.

Het mosterdzaad des Evangelie's wor/Jt geplant in het hart, is daar werkzaam, ontkiemt en schiet stengel om vrucht te dragen Gode tot heerlijkheid. Hoe kostelijk zijn mij, o God, Uwe gedachten, hoe machtig vele zijn hare sommen, worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. Wie Zijn getuigenis heeft aangenomen, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is. Het geloof is dus het middel waardoor de waarheid wordt gekend. Het is als de emmer waarmede wordt geschept uit de fontein des heils. De mond waarmede wordt gedronken. Het oog is weer ontsloten voor de eeuwige en hemelsche dingen. Wij leeren verstaan de verborgenheden van het Koninkrijk Gods.

In het geloof nu zijn kennis en toestemming tweelingen, tegelijk verwekt en geboren. Het geloof in den wortel is de hebbelijkheid der ziel in hare toegekeerdheid naar God en Christus. De natuurlijke mensch kan Gods Koninkrijk niet zien, heeft er geen oog voor, maar het geloof schouwt in de wereld van Gods eeuwige dingen, verlustigt zich in het ongeziene en onzienlijke. De dingen toch, die men ziet zijn tijdelijk, de dingen die men niet ziet zijn eeuwig. Kennende stemmen wij het gekende toe als waarheid met betrekking op eigen leven en voor eigen leven.

Zoo bestaat er geen geloofskennis zonder toestemming. Ik kan in het natuurlijke iets weten zonder het toe te stemmen als waarheid. Het geloof stemt toe wat het weet en leert, als van God geopenbaard.

Het geloof is een goddelijk licht in het verstand en een goddelijke kracht in den wil. Zoo wordt het leven gericht op Gods Woord, om naar Zijne bevelen te leven.

Het Woord spreekt ons persoonlijk toe, het onderzoekt ons, leert ons.

Zoo leeren wij in het geloof ook kennen de zekerheid des heils, niet te scheiden van de zekerheid der waarheid. Niet de woorden die de menschelijke wijsheid leert maar die de Heilige Geest leert.

Gij zult de waarheid bekennen en de waarheid zal u vrij maken.

De zalving die gij van Christus ontvangen hebt blijft in u.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's