pasen
I.
Zij zaten angstig bij elkaar gedreven als schapen en hun Herder werd gemist; de deuren in het slot, want ieder wist dat zij ten dode waren opgeschreven.
't Was donk're nacht, geen lichtstraal was gebleven: hun vonnis was door 't joods gerecht beslist, de Meester was niet meer en loze list lei lagen in de stad op aller leven.
Toen, plotseling . . . (geen slot ging knarsend open) week toch de deur voor Hem, Die binnenkwam! Ze hoorden Herders stem, ze zagen 't Lam:
de tekenen waar bloed uit was gedropen, toen zij verbijsterd waren weggelopen en Hij de schuld voor allen op Zich nam.
II.
Was het wel werk'lijk zien nu zij Hem zagen? Zij hoorden wel, maar konden niet verstaan.
Zij keken stil hun lieve Meester aan met ogen die alleen maar konden vragen ....
„Wees niet ontroerd, Ik heb uw schuld doordragen, Ik moest de macht van dood en hel verslaan, 'k Ben voor u in de donk're nacht gegaan, opdat het Morgenlicht voor u mocht dagen."
Toen wisten zij, maar konden niet doorgronden het wond're werk van hun verrezen Heer', Die Zich uit louter liefde liet doorwonden!
Zij vielen aan Zijn voeten spraak'loos neer .... In Jozefs hof, waar 's morgens wachters stonden, sprak 't open graf: God eist geen losprijs meer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1960
Daniel | 8 Pagina's