Onweder
onweöeR Och, ligdij Heer, en slaapt In deze zware stonde? Terwijl gij ruste raapt Zo zinken wij te gronde.
Wij wellen in het zand. Wij stolen op de klippen, Ons takels en ons want Begint ons te ontslippen.
De rover is aan boord, De vijand op de luiken, De boeg is doorgeboord, De kiel begint te duiken.
Het zeil leit voor de mast, Het anker is aan 't slepen. Help Heer, wij lijden last! Help Heer! wij zijn gegrepen!
Nu mannen, goeden moed! De slaper is gewekket, Hij scheldt de zwarte vloed, Den hemel hij ontdekket.
De vijand neemt de vlucixt O wonder over wonder! Gestilled is 't gerucht Van hagel en van donder.
O, wat zijt gij een God, Die stormen ende baren, Bevreesd voor uw gebod, Zo machtig weet te klaren!
Gij kalmt de sture zee, En brengt die u geloven Op een behouden ree, Daar zij u eeuwig loven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1968
Daniel | 16 Pagina's