Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN VERBERGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN VERBERGING

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij zijt mij een verberging' (Ps. 32 : 7a)

David was eeuwig gelukzalig dat hij in Christus, God tot zijn verberging en schuilplaats had.

Hij had het voorrecht te mogen getuigen vergeving van zonden te hebben.

„Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is."

David had een geweldige strijd te strijden in zijn ziel. Zie maar in vers 3 tot en met 5. Maar ook de verlossing uit al de zo grote benauwdheden getuigt hij aan het eind van dat vijfde vers. En dan komt hij in verwondering en zalige verblijding in vers 6 en 7.

David had de Heere tot zijn beste, zijn enige, veilige en eeuwige schuilplaats. Hij kende ellende, verlossing en dankbaarheid in de staat van zijn leven, maar ook in zijn dagelijkse ervaring, hij wist van strijd en overwinning door het geloof in Christus.

Zie maar eens, wat hij uit het hart van Gods volk bezingt in vers 3 en 4.

Door Adam's diepe val is de mens in een grondeloze afgrond van ellende gevallen, uit alle beschutting en veiligheid.

O, het is naamloos wat het is uit God gevallen te zijn. Zie eens de staat der rechtheid en plaats daartegen eens de gehele schuld en verdorvenheid, vloeiende uit de bondsbreuk, de erf-en dadelijke zonden.

Maar nu is uit kracht van Gods eeuwige, souvereine genade daartegen gesteld Christus als de enige, beste en veilige schuilplaats voor Zijn volk, voor allen, die door Woord en Geest daartoe worden bearbeid. Hij is een schuilplaats tegen alle gevaar: Hoe noodzakelijk is Hij. Buiten Hem zijn wij onder toorn, vloek en schuld, onder de heerschappij van de duivel en in allerlei ellende. Dan is onze jammer, ons ongeluk onbeschrijfelijk. Door geloof en bekering, door verzoening in Zijn bloed zijn wij en worden wij met de ganse kerk van al die ellende voor eeuwig verlost. „Gij zijt mij een verberging."

O, David had verzoening eri vergeving der zonden in het bloed van Christus ontvangen. Dit was een bewijs dat hij de zaligmakende genade deelachtig was. Is dat niet de beste bewaring tegen alle gevaar?

Hoe was David verbaasd en verwonderd.

„Hierom" — zegt hij — „zal U iedere heilige aanbidden in vindenstijd, in een overloop van grote wateren, zullen zij hem niet aanraken." Hij geeft God de eer, omdat hij er is uitgezet. Hij eindigt in God, de Bron van alle heil, door de geest der dankzegging. „Gij zijt mij een verberging, Gij behoedt mij voor benauwdheid, Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela.

En gaat maar door! David was een verloste, een bevrijde, een verzoende, iemand die leefde in gedurige geloofsoefening. Hij kon zeggen, clat cle Heere zijn Bondsgod in alle zware strijd, maar ook zijn menigvuldige verlossing was.

En is dit nu niet nodig voor jong en oud in deze zo vreselijke wereld en bange tijden?

De wereld gaat onder en het gaat naar het einde aller dingen.

Vóór dien zal er nog veel geschieden in een snelle ontwikkeling van alles wat onze dierbare Zaligmaker en in Hem cle profeten en apostelen hebben voorspeld.

Zal het wel zijn, clan moeten wij in Christus, de ware schuilplaats, verborgen zijn. Hij is de schuilplaats des Allerhoogsten. Het gaat juist om clat woordje in, in de schuilplaats te zijn.

Wij moeten er in gebracht worden. En clat geschiedt door staatsverwisseling, door verwisseling van verbondshoofd. Van nature liggen wij er buiten in ons verbondshoofd Adam. Wat is dan ook de wedergeboorte noodzakelijk, om het met David te mogen getuigen: „Gij zijt mij een verberging".

Wij leven in zulke bange dagen, in zulke gevaarlijke, verleidende tijden op alle terrein.

O, wat zijn Gods kinderen dan eeuwig gelukkig, clie met David bevrijd zijn.

Wat zware strijd er te strijden is, cle eeuwige overwinning is zeker in Christus. Aan het einde van hun loopbaan zullen zij voor immer in die verberging delen.

Dan zal ook uitkomen het grote verschil tussen hen, die God niet en die Hem wel dienen en vrezen.

Hoe vreselijk zal het zijn, eeuwig zonder schuilplaats te moeten verzinken in cle bodemloze put des afgronds. Maar hoe onuitsprekelijk groot het voorrecht opgenomen te worden tot het heerlijk hoofd Jezus Christus en dat uit vrije genade.

Wij leven nu nog in de mogelijkheid, onder zovele nodigingen des Heeren. Dat wij de tijd toch mochten uitkopen en wakende zouden zijn.

De dienst van God en de weg der zaligheid is niet veranderd. Het is nog in deze boze wereld een zalige dienst. Nog worden er hier en daar toegebracht en

nog worden er onder Gods volk, zelfs onder jonge mensen in de ruimte gezet.

En onveranderd arbeidt de Heere dag en nacht aan onze zielen.

Bid, mijn lezer en lezeres, veel om de vrede van Jeruzalem, voor Uw leraar, voor Uw ambtsdrager en Uw gemeente. En ook voor cle Overheid!

Do Heere vermeerdere Zijn knechten en ambtsdragers en breide Zijn Rijk uit. Voor Hem is geen ding te wonderlijk, clat heeft Hij zelf gezegd.

Straks komt de Bruidegom Zijn kerk bevrijden. Dan zullen zij eeuwig zingen van clie grote en ongekende verlossing en voor eeuwig delen in die verberging.

B. ROEST.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1955

Daniel | 8 Pagina's

EEN VERBERGING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1955

Daniel | 8 Pagina's