Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Welgelukzalig is het volk 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Welgelukzalig is het volk 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We gaan verder met het boek van Anne van der Meiden.

Welke groeperingen? Hij rekent tot de zwarte-kousenkerken:

1. Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.

2. Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

3. Oud-Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

4. Oud-Gereformeerde Gemeenten, losgemaakt uit de onder 3 genoemde.

5. Gemeenten ontstaan uit de prediking van ds. Sterkenburg en ds. Stam.

6. Een reeks „losse” gemeenten, die Hervormd Gereformeerd of anders heten.

7. Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

8. Een aantal gemeenten van de Christelijke Gereformeerde Kerken van 1892.

De schrijver tekent hier aan: Aan te wijzen welke gemeenten dat zijn is eigenlijk een zeer subjectieve aangelegenheid. Voorzichtigheidshalve kan men zeggen dat ze vooral in Zuid-Holland, Utrecht en op de Veluwe liggen. Ze heben een eigen blad (Bewaar het Pand) en leven in een soort gewapende vrede binnen het grotere kerkverband. Hun dominees worden niet gevraagd te preken in de rest van de Christelijke Gereformeerde Kerken, men ziet hun namen wel eens in de peekbeurten door de week van de andere hierboven genoemde kleinere kerken.

9. Tenslotte: een deel van de gemeente die bij de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk behoren.

Gemeenschappelijke trekken

De zwaren vormen volgens Van der Meiden geen eenheid. Ze hebben wel gemeenschappelijke trekken. In een rapport over de Hoekse Waard worden de volgende gemeenschappelijke trekken genoemd:

1. de uitverkiezing,

2. de nadruk op de noodzaak van de bekering,

3. de kloof tussen bekeerden en onbekeerden,

4. de bevinding,

5. de oude schrijvers,

6. de lijdelijkheid,

7. de berusting,

8. de houding tegenover de bijbel als zuiver geïnspireerd woord van God, neergelegd in de statenbijbel,

9. de werking van de Heilige Geest.

Van der Meiden meent dat er nog enkele gemeenschappelijke trekken aan kunnen worden toegevoegd.

Hij neemt er enkele uit: de leer van de voorzienigheid, de uitverkiezing, de bekering en de bevinding. De belangrijkste bronnen waren voor hem de preken van de „echte” knechten, dominees en oefenaars.

Hoofdstuk 2.

De schrijver schenkt veel aandacht aan de „polio-affaire” van Staphorst en andere plaatsen. Het zou goed geweest zijn, wanneer hij melding gemaakt had van het standpunt van Drs. A. Vergunst, die indertijd in De Saambinder hierover een artikel geschreven heeft. Hij was in eigen gezin in aanraking gekomen met de polio en had toch op Schriftuurlijke gronden bezwaar tegen inenting van zijn kinderen, maar hij liet anderen vrij die ook op grond van de Schrift tot ander inzicht waren gekomen. Het artikel van Drs. Vergunst kon niet worden vermeld, omdat de laatste druk van het boek van Van der Meiden gelijk is aan de vorige, die al in 1976 verscheen.

Hoofdstuk 3.

Hier handelt Van der Meiden o.a. over de predestinatie. Hij haalt Berkhof aan en zegt: Het valt niet te ontkennen, dat in de zwartekousenkerken dat niveau van noodlotsleer dikwijls wordt gehaald.

Verder schrijft Van der Meiden over de bekering. Hij doet verschillende aanhalingen en zegt dan op blz. 62:

Helemaal ongevaarlijk is deze redenering (dat de mensen gans ontledigd moeten worden, B.) niet. Ze kweekt bij de uitserst rechtse zwaren een zogenaamde nederige hoogmoed. Men is zó overtuigd van zijn onmacht en ondeugdelijkheid, dat dat een grond wordt om op te staan. Een tot ziekelijkheid neigende zelfkastijding geeft een aureool. En tot „vruchten” komt net niet. Het geloof dat aan uiterlijke vruchten kenbaar is, moet men bij de zwaren dan ook niet zoeken. Vruchten noemt men datgene, wat in de mens gaat leven na de bekering. Over consequenties van het geloof voor de naaste, het leven in de maatschappij, verantwoordelijkheid voor de vrede, denkt de zware broeder niet in eerste instantie. Zijn geloof antropocentrisch, ook al herhaalt hij duizend maal dat het om God en Zijn Eer gaat.

Hoofdstuk 4.

Daarin gaat het over de verhouding tot Rome. Aan het slot schrijft Van der Meiden: De breuk van de 16e en 17e eeuw tussen protestantisme en katholicisme is nooit geheeld. Het is de zwaren aangenaam. Zij willen niet anders, Rome had in de leergeschriften voorgoed afgedaan.

Het is in dit verband goed er op te wijzen, dat veel anti-papisme ook bij minder zware groeperingen in ons land is overgebleven. Het zal nog vele jaren geduldige arbeid vergen voor we eikaars „beelden” kennen en vooroordelen wegwerpen. We zijn dan toe aan een nieuwe beeldenstorm. En misschien volgt er dan een nieuwe synode. Voor mijn part in Dordt, mét de katholieken en mét de remonstranten.

Wellicht behoeven dan niet, zoals bij het afsluitingsdiner van Dordt, de vrouwen achter het gordijn te zingen. Of is dat misschien ook een leerstuk geworden bij de zwaren?

Tot zover de schrijver. Zijn standpunt is duidelijk.

Hoofdstuk 5.

Hierin gaat het over geloof en emotie, mystiek en bevinding, creatieve bevindelijkheid, Nadere reformatie en piëtisme en andere onderwerpen. Het is een heel belangrijk onderwerp. We lezen van Jean de Labadie, van oude schrijvers, van Smijtegelt en Schortinghuis en van de vijf nieten, van gezelschappen en van nog meer.

Aan het einde van dit hoofdstuk zegt Van der Meiden:

Bij vele zwaren (we moeten hier weer genuanceerd denken), is de bevindelijkheid niet creatief in deze zin, dat uit de Godsbeleving inspiratie wordt geput, teneinde bij te dragen aan de leefbaarheid van de wereld.Zó kan bevinding nooit ’n drijfveer zijn tot apostolaat. Ze ontdekt niet de wegen waarlangs het evangelie verder kan komen, ze schept niet in de geest de modellen voor ’n evangelische samenleving. Ze is gericht op de kweek van innerlijke vruchten, niet op de kweek van gerechtigheid en vrede voor deze wereld, déze mensen, in déze tijd. Daarmee verliest ze een bijbels motief: actualiteit. Een publieke actualiteit die in de situatie van de wereld van vandaag spreken kan in termen van vandaag. Levensgevaarlijk is de versteende kenmerkenscholastiek, waarbinnen een geestelijke creativiteit nauwelijks bloeien kan. Even levensgevaarlijk is het, tevreden te blijven met wat bekering genoemd wordt en waarmee de afkeer van de zonde bedoeld is. De afkeer dient gedemonstreerd, de heenkeer tot God eveneens. Afkeer van de zonde, (dat is méér dan de persoonlijke zonde, dat is ook de zonde van de wereld, de voortwoekering der vernietigende machten) en heenkeer tot God (dat is méér dan zich buigen voor de grond van aanbidding, dat is ook de heenkeer tot de naaste en het „oproepen” van het Rijk van God) blijven de bases van de bekering, maar de uitzichten worden breder, rijker. Piëtisme en bevindelijkheid mogen als termen verdwijnen, de zaken zélf blijven van levensbelang voor een levende Kerk. Maar dan moeten die termen voor het heden vertaald en op de concrete situatie van óns leven toepasselijk zijn. Mijn piëtas wordt dan de eerbied voor het wonder dat ik „verwaardigd” wordt te mogen leven voor God en de mensen, en mijn bevinding is, dat ik lezend in mijn krant en kijkend naar de t.v., Gods verborgen omvang vinden kan, een omgang met een wereld die nauwelijks meer te begrijpen valt en waarin ik toch geloven kan als ik in de bijbel lees hoe God met mensen en mensen met God omgingen. Maar ook als ik bevrijd word van leer-dwang en letterzifterij, van het toeschouwer zijn op de tribune van de moderne exegeten-arene waar elk vondstje en onverwacht perspectiefje met applaus moet worden begroet, of als museum-ganger waar ik, geleid langs de geschriften der ouden en hun uitgestalde bevindingen, voortdurend door de suppoosten word beloerd of ik ook iets zou aanraken. Ik kan met de uitlating van dr. Jelsma in een intervieuw in „Hervormd Nederland” heel goed begrijpen: „Ik voel me het meest thuis bij de vrijzinnigen en de bevindelijken”. Over die verbinding zou zeker een boek te schrijven zijn.

Hiermee zijn we gekomen tot het zesde hoofdstuk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1982

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Welgelukzalig is het volk 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1982

Bewaar het pand | 4 Pagina's