Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De mens als heer der aarde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mens als heer der aarde

Dc werken Gods (S.)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de mens geschapen is als beelddrager Gods, hebben we in ons vorig artikel gezien en krachtens dat geschapen zijn naar Gods beeld, werd hij ook gesteld tot „heer der aarde'.

De mens is het hoofd der schepselen op aarde; zo was het althans in de staat der rechtheid. Hij regeerde hen niet alleen, maar in en door hem gaven alle schepselen uiting van hun bestaan ter verheerlijking Gods. Als een onzer voeten wordt gewond, dan voelt niet die voet op zichzelf, maar dan gevoelen wij als persoon die pijn; we worden ons die pijn bewust in ons hoofd, en onze mond vertolkt haar in een kreet van smart. Onze voeten denken in ons hoofd; spreken door onze mond, en staan onder de heerschappij van ons verstand, en worden zich in dat verstand ook zelfbewust. Dat komt, omdat de mens één organisch geheel is, en zijn leden, alle bij elkaar tot die éne mens behoren. Zo nu is ook de verhouding van de mens tot de natuur. liet aardrijk met alle schepselen bijeen genomen, zouden we kunnen noemen: het lichaam van de mens. De mens is het verstand der wereld, hij is de mond der ganse aarde. Omdat de mens kan denken en welbewust willen en zelfbewust spreken en handelen, daarom is hij het zedelijk middelpunt van cle gehele natuur.

In cle mens looft het levenloze stof zijn Maker; in hem spreekt het plantenleven zijn hulde uit; in hem knielt cle dierenwereld voor de Schepper neer. Al het aardse staat tot God in een zedelijke betrekking, maar zó, clat heel het aardrijk begrepen is in de mens.

God schiep alle dingen tot Zijn verheerlijking. Die belijdenis omschrijven we allen wel. Maar laat ons erbij bedenken, dat die verheerlijking door cle natuur alleen geschieden kon door middel van cle heer der aarde, cle mens.

En of die natuur aan haar zedelijke verplichting zou kunnen voldoen, hing dus af van cle mens. Bleef hij aan God verbonden, dan bleef ook de hele natuur clat ook in hem. Scheidde hij zich van Gocl af, dan kwam heel de wereld los van God te staan. Huldigde dc mens zijn Schepper, dan deed de aarde clat ook! Keerde hij zich van God af, de wereld met al het geschapene zou dat ook doen. Want de band, waarmede dc aarde aan God verbonden was, liep dooien over cle mens, de heer der aarde.

Alles wat leeft in het innerlijke des mensen, in zijn ziel, werkt in het lichaam des mensen door. Hij heeft een klein lichaam van vlees en bloed, maar zoals Adam in het Paradijs stond, had hij ook een groot lichaam, clat „natuur" of „aardrijk" heette. Van die beide lichamen is cle mensenziel het middelpunt. In het Paradijs was heel het aardrijk blijde, het glansde van vreugde, want er was blijdschap in het mensenhart. Toen juichte de aarde en de stromen zongen vrolijk. Dat was geen eigen gevoel van cle natuur, maar het was medegevoel met haar hoofd en heer: de mens. Eu toen de val des mensen een feit werd, heeft de aarde ook de smart geproefd, en is onder cle vloek gekomen, die over cle mens werd uitgegoten. De verwoesting, clie cle zonde aanrichtte in cle ziel, cl rong door tot in cle natuur en tot aan O de uiterste hoeken der wereld. De zonde heeft in des mensen ziel cle band aan God gebroken, maar ook in cle natuur heeft zij cle band aan haar heer, de mens, gebroken.

Zó nauw heeft God mens en aarde met elkander verbonden. En het woord des oordeels in het verzondigde Paradijs getuigde er van: „liet aardrijk zij om uwentwil vervloekt!"

Was er geen zonde geweest, dan zou heel de natuur gehoorzaam aan de mens gebleven zijn en alle smart en ellende zou aan het aardrijk bespaard zijn gebleven. Zo verstaat ge ook, dat de apostel in de Romeinenbrief zegt, dat het ganse schepsel te zamen zucht en in barensnood is (8 : 22), waarmede hij het aardrijk bedoelt, omdat het wachtende en uitziende is naar de vrijmaking der kinderen Gods.

Het was dus geen kleine zaak, dat de mens tot heer der aarde gesteld werd, maar het was evenmin een kleine zaak, dat de mens die heerschappij zich moedwillig onwaardig maakte. In de ure, dat de mens cle band aan God stuk brak, lieten alle banden, die cle lagere schepping aan cle mens bonden, los. Omdat God het middelpunt van het mensenhart was, daarom was cle mens het middelpunt der wereld. Toen Gods heerlijkheid uit het mensenhart week, was het ook met des mensen heerlijkheid op aarde gedaan. Dat kon niet anders. Het enige wat cle mens van de lagere schepping onderscheidde, was zijn kroning cloor God; maar toen hij clie kroning zich onwaardig maakte door zijn opstand, werd hem de heerschappij ontnomen en zonk hij in het stof als een onttroonde

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1956

Daniel | 8 Pagina's

De mens als heer der aarde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1956

Daniel | 8 Pagina's