Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NAAR DE KATECHISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NAAR DE KATECHISATIE

Het Heilig Avondmaal (5)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

185

In deze les gaat het dus nog over de vraag, voor wie het heilig Avondmaal is ingesteld, wie de ware Avondmaalgangers zijn.

Wie maken dit uit? Wij, mensen? Ach, dan zal de éne zeggen van anderen: o, neen, die en die is dat niet. Een ander zal zeggen: o, maar van die geloof ik het wel.

Zeker, de Heere zegt in Zijn Woord: „Zo zult gij dan dezelve aan hunne vruchten kennen.” Mattheus 7 : 20. Ook de apostel Jakobus wijst op de vruchten van het geloof.

Uiteindelijk bepaalt Gods Woord zèlf, wie de ware disgenoten zijn. D.w.z. Gods Getuigenis geeft duidelijk aan, welke de kenmerken of de EIGENSCHAPPEN zijn van de begenadigden, wàt ware vruchten voor God zijn. We lezen in de volgende verzen na vers 20 van Matth. 7:

„Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.

Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd en in Uw Naam duivelen uitgeworpen en in Uw Naam vele krachten gedaan?

En dan zal Ik hen openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt.”

Wat zijn nu de eigenschappen van het oprechte geloof, welke de ware Avondmaalgangers kennen en zoals de Schrift die aangeeft?

Wel, deze noemt onze Heidelberger in het antwoord op de vraag voor wie het heilig Avondmaal is ingesteld, namelijk: ZELFMISHAGEN, VERTROUWEN en HEILIGMAKING. Zie Zondag 30.

Het zijn dus in feite dezelfde zaken, die in Zondag één genoemd worden: kennis van ELLENDE, VERLOSSING en DANKBAARHEID, als noodzakelijk om te weten, in de enige troost te mogen delen en daarin zaliglijk te leven en te sterven.

Allereerst dus kennis van het ZELFMISHAGEN. Wat is „zelfmishagen”?

We dienen naar de Schrift zuiver te onderscheiden. Is alle „zwaarmoedigheid” op zichzelf „zelfmishagen”? Neen. Er zijn mensen, die een zwaarmoedig KARAKTER hebben, hun van nature eigen, echter zonder de ware bekommernis te kennen vanwege hun zonde en ellende, naar psalm 38. Want ook Gods kinderen kunnen een zwaarmoedig karakter bezitten en dat ook invloed kan hebben op hun geestelijk leven. Zou zulk een karakter niet op te merken zijn bij Thomas? Als we maar niet spreken van de „ONGELOVIGE Thomas”, zoals velen dat doen. Al verkeerde hij wel in „banden van ongeloof”, hij was toch de „GELOVIGE” Thomas! Ook van hem gold het: „Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.”

Zo kunnen er ook andere karaktereigenschappen zijn bij Gods kinderen, die parten spelen bij de geloofswerkzaamheden. Petrus was de man, die altijd weer gauw zich op de voorgrond wilde schuiven.

„Heere, dat zal U geenszins geschieden”; „Ik zal mijn leven voor U zetten.” en na Jezus’ onderhoud met hem de zee van Tiberias: „Heere, maar wat zal deze?”

Maar ter zake. Alle zwaarmoedigheid is dus niet altijd bewijs van geestelijk leven te bezitten. Dat is ook niet het geval bij een uiterlijke HOUDING van ootmoed. Daarbij kan men o zo'n vroom gezicht zetten en een nederige houding aannemen, zonder dat het hart waarlijk verbroken en verslagen is uit de ontdekking van de Heilige Geest. De Farizeeën stonden op de hoeken der straten te bidden om maar van de mensen gezien te worden.

Er kan een uiterlijke vernedering zijn … zonder waarlijk vertederd, verootmoedigd te zijn. Denk aan koning Achab, die na het door de Heere over hem uitgesproken oordeel, zijn klederen scheurde, vastte en in een zak nederlag. Maar het waren slechts UITERLIJKE tekenen van berouw. Zij gingen buiten het hart om. ’t Was geen ware „zelfmishaging”. Het volk Israël riep op de Karmel uit: „De Heere is God, de Heere is God”, maar ’t was geen belijdenis uit waarachtige bekering!

Zo zouden er meerdere voorbeelden te noemen zijn; van Saul, toen hij tot koning geroepen werd; van Orpa, van Judas en van Demas.

Waarin bestaat nu de ware „zelfmishaging”? Zij openbaart zich in oprechte ZELFVERFOEIING voor Gods heilig Aangezicht. Deze gezindheid van het hart ontstaat uit de ontdekking van de aard der zonde als zonde tegenover een heilig en rechtvaardig God en als een goeddoend God. Zulk een zonde-kennis gaat gepaard met innerlijke smart over de zonde als een „droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt”. Zie bij de tollenaar en bij de verloren zoon uit de gelijkenis. Dan wordt daarbij getoond een a f keer van de zonde en van de wereld, maar ook een hartelijke lust en liefde tot den Heere en Zijn dienst!

Zulk een zelfmishagen is geen bangheid en vrees voor de straf der zonde zonder meer, maar een belijden der ziel, dat die God het zo eeuwig waardig is, geliefd, gevreesd en gediend te worden om Zijns Zèlfs wil, al was er geen hel tot straf en geen hemel tot beloning!

De zelfmishaging is dus een beleving van het hart, dat door schuldbesef getroffen en verslagen voor God in het stof der verbrijzeling buigt vóór en onder God, Zijn recht toevalt en billijkt. Bij zulk een zichzelf-mishagende zondaar of zondares zullen zich bange bestrijdingen voordoen met bekommernis of alles wel echt is, zaligmakend werk van de Heilige Geest. Men denkt: is mijn zonde-kennis wel diep genoeg, bedrieg ik mijzelf niet voor de eeuwigheid?

Bijzonder heeft dit plaats ten opzichte van het heilig Avondmaal, vooral in de week van de voorbereiding.

Nu diene men hierbij ook weer duidelijk te onderscheiden. Bij de oprechte zonde-kennis gaat het niet over de bepaalde trap of maat der ontdekking en van die kennis, maar over de aard der zonde, zoals we reeds opmerkten. Het antwoord op de vraag van de Katechismus in Zondag 1 luidt: Ten eerste: hoe groot (niet hoeveel) mijn zonde en ellende is.

Anderzijds zijn de bestrijdingen nuttig. Zij drijven de aangevochtene uit tot de Heere met psalm 139 : 14. En het is die dierbare Heilige Geest, Die tot verdieping van de zelfkennis brengt en plaats maakt voor de enige en volkomen Middelaar en Borg, Jezus Christus om alle gronden in zichzelf te verliezen en de enige grond der zaligheid te zoeken en te vinden in HEM alleen!

De beleving van het zelfmishagen wordt niet alleen gekend bij de aanvang der ontdekking, zij is steeds weer nodig. Dat laat ook de behandeling van de Katechismus zien in Zondag 34 en v.v. waarin het gaat over de wet des Heeren in het stuk van de dankbaarheid. Want dan wordt de Wet verklaard in haar geestelijk e zin. Dan ziet Gods kind door de toepassing des Geestes, dat het van de beleving der liefde-wet er maar zuinig afbrengt, alles te kort komt, ja, diep schuldig zich bevindt voor God. Dan zal de zelf-verbrijzeling hier niet ontbreken.

De TWEEDE eigenschap van het leven der genade is: het VERTROUWEN van het geloof. Hierover echter D.V. in een volgende les.

E.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1976

Bewaar het pand | 6 Pagina's

NAAR DE KATECHISATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1976

Bewaar het pand | 6 Pagina's