Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ALTERNATIEVE TWEERELATIES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ALTERNATIEVE TWEERELATIES

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuwe visie

De titel van dit artikel is ontleend aan een boekje dat twee docenten in de ethiek voor gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben gepubliceerd. Ik doel op het boekje van de Kamper dr. A. Dekker en van de Tilburgse dr. J.H. Dijkman, de een gereformeerd, de ander roomskatholiek. In de serie „Actuele ethiek” verscheen als nummer 2: „Samenleven. Theologisch-ethische verkenning van alternatieve tweerelaties als een bijdrage tot een pastorale benadering”. Het boekje verscheen bij Kok, Kampen, telt 95 bladzijden en negen hoofdstukken. In dit getal zijn niet meegeteld: Verantwoording, Noten en Literatuurlijst. De prijs is f. 13,90.

Dit boekje is typerend voor een nieuwe manier van denken over relaties van mensen. Daarom besteden we er wat uitvoeriger aandacht aan.

Dr. Dekker schreef in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift van mei 1982 een artikel onder de titel: „Afscheid van de verontschuldigingsethiek” (blz. 61–69, jaargang 82). In een van de eerste nummers van het nieuw verschenen tijdschrift Evangelisch Commentaar” behandelde hij ook dit vraagstuk. Dat artikel draagt de titel: „Rumoer rond relaties” (1e jaargang, nr. 1, 24 september 1982, blz. 9 en 10). Aan het slot van dat artikel wordt verwezen naar het boekje dat we in dit artikel bespreken. Wij menen ons niet te vergissen, als we zeggen dat het standpunt van dr. Dekker van beslissende invloed is geweest op hetgeen de gereformeerde synode in haar zitting van november 1982 heeft besloten met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van verschillende relaties. In de kring van onze ambtsdragers is over „alternatieve relaties” gerefereerd en gediscussieerd op de vergadering van 31 oktober 1981. De referaten van de hand van prof. Van ’t Spijker en ondergetekende kan men vinden in Ambtelijk Contact, december 1981 (20e jaargang, nr. 10).

Met opzet vermeld ik deze gegevens wat uitvoerig om te laten zien dat het onderwerp in onze kring reeds de aandacht heeft gehad. Deze nieuwe publikatie geeft echter aanleiding om er nog eens op terug te komen. Daarbij wil ik niet het hele vraagstuk van het begin af aan bespreken. Daarvoor moge verwezen worden naar de beide hierboven genoemde referaten. Wel moge gezegd worden, dat we aandacht geven aan argumenten die gehanteerd worden om „samenlevingsvormen buiten het huwelijk” — dat was de titel van de ambtsdragersconferentie van 1981 — te verdedigen.

Uit de ondertitel van het boekje blijkt dat door de schrijvers is gekozen voor de term „alternatieve tweerelaties”. Deze term klinkt positiever dan „alternatieve samenlevingsvormen buiten het huwelijk”.

De schrijvers willen van het officiële karakter van deze tweerelaties af. Er mag van alles en nog wat over gezegd worden en binnen gedaan worden. Wat beslist niet mag is, te zeggen dat het de relatie is die een officieel karakter heeft. Niet gezegd mag worden, dat men op het aangaan van deze relatie als een officiële daad kan worden aangesproken.

Uit de ondertitel leiden we verder nog af, dat deze verkenning antwoord moet geven op de vraag hoe de kerk zulke relaties pastoraal moet benaderen. Dit is op zichzelf een goede gedachte. Niet eerst de pastorale benadering vaststellen, om pas daarna een theologisch-ethische kijk te geven. Het pastoraat gaat niet voorop. De theologisch — ethische verkenning is de eerste en daarop volgt de pastorale benadering. Ik vind deze volgorde daarom zo belangrijk, omdat nu tenminste het pastoraat niet de ethiek bepaalt, maar de ethiek het pastoraat helpt. Hiermee wil ik niet zeggen, dat de ethiek het pastoraat moet voorschrijven hoe het zich dient op te stellen. Wel wil ik zeggen dat het pastoraat geen ethisch oordeel over alternatieve tweerelaties dient te vellen, alvorens de theologische ethiek zich daarover ook heeft uitgesproken.

Verschillen in tweerelaties

Reeds aan het begin van het boekje wordt gezegd dat het verschijnsel van de tweerelaties zeer verschillende vormen aanneemt. Het kan gaan over een relatie tussen twee mensen van verschillend geslacht, maar ook om een relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht. Dit is een niet onaanzienlijk verschil. Daarnaast zijn verschillen te noemen in organisatievorm, in structuur der onderlinge verhoudingen en tenslotte in intentie en motivatie (10). Verschillen in structuur betreffen gelijkheid en gelijkwaardigheid van de beide partners en de rolverdeling binnen de relatie. Het ene paar kan het meer traditioneel opzetten, het andere paar meer modern. Saamhorigheid staat dan tegenover vrijheid en zelfstandigheid van elk van beide partners.

Verschil in intentie kan liggen in de mate van verantwoordelijkheid die men voor elkaar neemt, of in de gedachte dat de relatie eigenlijk niet meer is dan een doorgang naar nog een andere relatie. De lezer proeft het verschil: gebonden of veelmeer vrijblijvend, of zelfs totaal vrijblijvend. Merkwaardig is het in dit verband te lezen dat onze maatschappij een geweldige behoefte aan relatie oproept, maar tegelijk een sterke huiver vertoont om de relatie te laten sanctioneren. „Vanwege de hoge eisen die èchte relatievorming stelt wordt sanctionering gemakkelijk aangevoeld als een aantasting van de eigen kwetsbare vrijheid” (12).

Wel diep doorleefd, maar niet officieel bevestigd

In deze zin ligt eigenlijk de kern van het standpunt van de schrijvers. Ze komen op voor een echte en diep doorleefde relatie. Zij stellen aan die relatie hoge eisen. Hoe hoog die eisen zijn wordt in een later hoofdstuk, nog wel met een beroep op de Schrift, omschreven als een relatie van „wederkerige, geborgenheid biedende trouw” (43).

Dat is geen kleinigheid. Dit is inderdaad een van de hoogste eisen die men aan een relatie kan stellen.

Wie zijn eisen zo hoog stelt, maakt toch wel een vreemde kronkel, als hij tegelijk zegt:

Juist omdat we onze eisen zo hoog stellen, willen we niet trouwen; dat wil zeggen: willen we geen officiële belofte van trouw afleggen, welke belofte dan met de handtekening onder een huwelijksakte zou worden bezegeld. Immers, zo is de redenering, als we deze belofte officieel laten registreren (dat wordt bedoeld met het werkwoord sanctioneren), ervaren we dat als een aantasting van onze eigen kwetsbare vrijheid.

Een verkeerd dilemma: wel „trouwen”, maar geen officiële belofte

Op dit verkeerde, zelfs valse dilemma, is het hele boekje gebouwd. Laten we de redenering eens rustig op ons inwerken. Het gaat de schrijvers om wederkerige, geborgenheid biedende trouw. Dat wel. Is zulk een door de schrijvers noodzakelijk geachte trouw — die toch op een of andere manier toegezegd moet worden — geen aanslag op de eigen kwetsbare vrijheid?

Waarom zou het officieel vastleggen van deze belofte — door het officieel sluiten van het huwelijk — wel een aanslag op de vrijheid zijn? Waarom zou het vrijwillig uitspreken van die belofte — men late nog eens de hoge eisen op zich inwerken: de wederkerige, geborgenheid biedende trouw — geen aanslag op de vrijheid zijn?

Ik kan dit slechts op één manier begrijpen. Dat is, wanneer men onder de vrijwillig toegezegde geborgenheid biedende trouw iets minder verstaat dan onder de belofte van trouw, die bij de officiële huwelijkssluiting wordt gegeven.

Als iemand echt trouw wil zijn, moet het toch niet moeilijk zijn om daar ook met woorden voor uit te komen. Zeker, trouw moet betoond worden. Maar van trouw kan men toch alleen iets verwachten, als ze tevoren wordt toegezegd. Je belooft trouw, en dan betoon je trouw. Wie niet belooft trouw te zijn, kan op zijn woord van trouw ook niet worden aangesproken. Hij kan wel meer betonen dan men van hem verwachtte. Hij heeft zich er echter niet toe verplicht. In trouw zit het duurzame, dat op grond van de toezegging te verwachten is. Waarom is het uitspreken van de belofte van trouw geen aantasting van de vrijheid, en het ondertekenen van de akte van de trouw wel? Het verschil tussen deze twee kan men alleen maar volhouden, als het uitspreken van de belofte minder ver gaat dan het ondertekenen van de belofte.

Dat lijkt mij inderdaad de gedachte van de schrijvers te zijn. De toegezegde belofte is minder bindend dan de met een handtekening onderschreven belofte van trouw. Ik leid dat ook daaruit af, dat een tweerelatie de structuur kan hebben van een voorbijgaand bijeenzijn. Slechts een fase van een doorgang naar nog weer een andere vorm van contact.

Mijn vraag is: beantwoordt deze relatie als doorgang ook aan de gestelde eis: wederkerige geborgenheid biedende trouw? Ik kan me dat niet voorstellen. Immers, wie begint aan een relatie met de vooropgezette bedoeling dat zij niet definitief, doch slechts doorgang is, moet de trouw beperken tot beperkte duur van de relatie. Hij kan slechts geborgenheid bieden voor die zeer beperkte periode. De relatie is immers aangegaan voor zolang de doorgangsfase duurt.

Trouw en geborgenheid voor een beperkte tijd?

Ik meen de schrijvers geen onrecht te doen met mijn analyse en de daaruit getrokken conclusies. Dan rijst de vraag: wat is voor de schrijvers de waarde van trouw en van geborgenheid bieden? Is het mogelijk deze woorden te gebruiken als woorden voor een beperkte tijd? Is het juist om van trouw te spreken, als de een tegen de ander zegt: we gaan voor een jaar bij elkaar inwonen. Daarna kun je niet meer op mij rekenen? Is dat échte geborgenheid bieden? Men kan antwoorden: voor die periode wordt de trouw toch beloofd. Inderdaad, maar trouw is toch meer dan een zaak van zeer beperkte duur? Trouw betekent toch dat de ander altijd op mij rekenen kan? Als trouw alleen maar ziet op de afgesproken duur, heeft ze alles weg van een contract. Dan is ze alleen uitwendig; ze is aan een tijdsperiode gebonden. Deze nieuwe ethiek wil echter juist de warmte van de binnenkant van de relatie benadrukken. Hoe zal die warmte en persoonlijke beleving van trouw er kunnen zijn, als men bij voorbaat het levenslang, het voor altijd, het „for better and for worse”, dat is door goede en slechte dagen heen, er buiten sluit? Wie niet voor het leven trouw wil beloven, belooft iets anders dan trouw. Hij maakt een afspraak. Hij maakt een „deal”. Maar hij is niet de man of vrouw op wie de ander te allen tijde kan terugvallen. Hij is niet de betrouwbare die het nooit laat afweten, en die ook dan zich inzet, „als de ander het allerminst verwacht”. Men herkent in deze woorden een zin uit het huwelijksformulier, waarin de belofte van Gods trouw aan huwenden wordt omschreven.

Hij kan er niets van verwachten, want de duur van de trouw is bij voorbaat beperkt.

Trouw onder voorbehoud

Eigenlijk is dit de kern van mijn moeite met het theologisch-ethisch standpunt van de schrijvers. Zij wekken de indruk bij de lezer dat ze over levenslange trouw spreken. Ze hebben het in feite over mensen, die wel het voornemen hebben om trouw te zijn, doch die belofte daartoe niet willen afleggen. Wilden ze die wel afleggen, dan zou het toch ook geen moeite zijn om dat officieel met een handtekening te bezegelen.

Juist de met overtuiging afgelegde belofte van trouw beperkt de vrijheid van de belover. Dat is nu net wat men niet wil. Er wordt trouw gevraagd, nog wel zo intensief dat deze trouw geborgenheid biedt. De belofte wordt echter niet echt afgelegd. Dan zou men immers gebonden zijn, en daarmee zijn vrijheid kwijt zijn. Dat is nu wat metterdaad gebeurt, als men trouw belooft. Dan bindt men zich. Dan is men niet meer vrij in zijn handelen. Men heeft zich dan gebonden om trouw te zijn aan de ander.

Er wordt in dit boekje met een begrip trouw gewerkt dat een andere invulling heeft dan wij daaraan gewoonlijk geven. Het is trouw onder voorbehoud. Het is trouw waarvan men, als het moet, ook weer afkan.

Diezelfde dubbelzinnigheid in woorden kom ik ook tegen in de gedachte dat het om twee bijbelse grondmotieven gaat: De liefde doet de naaste geen kwaad, èn: elk bijbelwoord wil toekomst openen (42). Het eerste woord is inderdaad een citaat uit 1 Corin-the 13. Het tweede woord wordt tegenwoordig veel gehoord, maar is niet aan een directe bijbeltekst ontleend. Voor de schrijvers kan dat geen bezwaar zijn. Ze hebben duidelijk gezegd dat er geen sprake meer kan zijn van een direct beroep op de Schrift. Dat doen alleen fundamentalisten. Neen, wij moeten eerlijk erkennen dat ons slechts één weg openstaat. Dat is de weg van het indirecte beroep op de Schrift (36 v.).

Het merkwaardige is nu dat we in deze twee grondmotieven toch een direct èn ook indirect beroep op de Schrift aantreffen. Wat betekent toekomst openen? Als ik de schrijvers goed begrijp, komt deze notie hierop neer, dat wie vastgelopen is, in een andere relatie een nieuw begin moet kunnen zoeken. Zo wordt degene die de relatie zag mislukken, niet vastgepind op die mislukking. Hij heeft de mogelijkheid om opnieuw te beginnen.

Intussen zien we wel dat het indirecte Schriftberoep beslissend is. Het direct aangehaalde Schriftwoord wordt bepaald door de notie: toekomst openen.

Doch doet men de ander geen kwaad, als men wel een relatie van geborgenheid biedende trouw aangaat, tot in het seksuele toe, zonder dat men bij voorbaat belooft deze levenslang te zullen nakomen? Juist het niet-bij-voorbaat-levenslange is een schending van de liefde. Liefde wil eeuwig zijn, zegt men wel eens. Men bedenke wat het voor ons zou betekenen, als Gods liefde niet tot het eind toe trouw bleef.

De schrijvers zullen zeggen: wij hebben er geen bezwaar tegen dat iemand trouw belooft tot het eind toe. Dan blijft de vraag: maar wat, als iemand die niet wil beloven, en indien al voorgenomen, toch niet wil nakomen? Dan heeft men het over twee verschillende inhouden van het woord trouw, zoals ik hierboven trachtte uiteen te zetten. Onze indruk van dit boekje is dat het uitgaat van het veel voorkomend verschijnsel dat mensen zich niet willen binden, maar wel het beste van een relatie willen maken.

De schrijvers zeggen dan: ga je gang. Doe wat je binnen je relatie goed vindt en wat je voor het instandhouden van je relatie en voor het uitbouwen daarvan nuttig vindt of nodig hebt. En zie dan maar.

De omgekeerde wereld

De belofte van trouw kan eigenlijk pas gegeven worden, als je aan het eind staat, zo meen ik te moeten concluderen. Dan is immers gebleken dat je tot het eind trouw kon zijn. Dit is echter precies de omgekeerde wereld.

Dit is het failliet van het begrip belofte. Dit is het primaat van de ervaring. Als de ervaring het meebrengt, ben je trouw. Als de ervaring een andere kant uitwijst, moet je op zijn minst blij zijn met wat je gehad hebt. Dan moet je het maar opnieuw in een andere relatie gaan proberen. Dat is, lijkt me, de inhoud van de term toekomst openen. Doet men zo de ander geen kwaad?

„Om mensen te winnen!”: bepaalt het apostolaat de ethiek?

Bij deze benadering heeft het pastoraat zich aan te passen. De kerk moet voor mensen die zo willen leven — ik ben geneigd om te zeggen: die zo willen experimenteren — de weg openhouden. Op bladzijde 75 staat niet eens dat deze mensen leden van de kerk zijn. Neen, als de kerk zich zo opstelt, zullen deze mensen levend in een „vreemde relatie” misschien alsnog de weg naar de kerk vinden. En als dat al niet gebeurt, dan zouden zij op zijn minst „door de bescheiden en open houding van een met hen meelevende pastor hun eigen weg naar Jezus Christus vinden” (75).

Hier treft ons nog weer een ander gezichtspunt. Hier is de hoop om deze mensen te winnen doorslaggevend voor de houding die de pastor moet aannemen. Hier wordt, als ik het goed zie, de ethiek niet door het pastoraat bepaalt, maar door het apostolaat. Door de hoop om mensen de weg naar de kerk te doen vinden. In elk geval is, ondanks de verwachting die de ondertitel wekt, de volgorde toch omgekeerd. Niet de ethiek geeft eerst haar bijdrage. Apostolaat en in zijn voetspoor pastoraat bepalen de ethiek. Zo worden we opnieuw teleurgesteld in de duidelijkheid van het betoog.

Ik moet nu afbreken. In een volgend artikel zou ik graag mijn eigen gedachten over de verhouding van geborgenheid biedende trouw, het officiële instituut van het huwelijk, aan de lezer willen voorleggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1983

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

ALTERNATIEVE TWEERELATIES

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1983

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's