Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 17 (artikel 16-2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 17 (artikel 16-2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een steen des aanstoots
Guido de Brès beschrijft in artikel 16 de leer van de uitverkiezing, nadat hij in de voorgaande artikelen de totale verdorvenheid en verlorenheid van de mens heeft geschetst.
Ons eerste artikel over dit onderwerp eindigden we met de stelling dat de uitverkiezing niet verzwegen mag worden. Toch zouden velen graag zien dat er over de uitverkiezing niet gesproken wordt. Ons verdorven bestaan druist in tegen de leer van de voorbeschikking. In dit verband is een uitspraak van Augustinus van belang, als hij opmerkt dat we verkeerd bezig zijn als we de Goddelijke gerechtigheid afmeten aan de maat van de menselijke gerechtigheid. Dat was in de tijd van Calvijn – een van de leermeesters van Guido de Brès – niet anders. De menselijke bezwaren die Calvijn bespreekt en weerlegt in zijn Institutie zijn nog steeds actueel. We zullen hier nader op ingaan.

Opstandigheid
In artikel 16 kunnen we lezen dat in de volvoering van de verkiezing Gods barmhartigheid verheerlijkt wordt en in volvoering van de verwerping Gods rechtvaardigheid. Het uiteindelijke doel van de verwerping is niet het verderf van de verworpenen, maar de eer van God. Daarover merkt Calvijn op: ”Zodra er gesproken wordt van Gods eer, bedenk dan dat het daarbij gaat om Zijn gerechtigheid. Wat lof verdient, moet immers rechtvaardig zijn”
(Institutie 3.23.8).
Ooit is de mens in opstand gekomen tegen God, met verschrikkelijke gevolgen. Zolang die opstandige geest hem beheerst, zal hij het nooit eens zijn met Gods besluit van verkiezing en verwerping. Daarom is het onderwijs aan de gemeenteleden van Rome zo waardevol, als Paulus schrijft over Gods welbehagen: Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil, en verhardt dien Hij wil. Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan? Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het ene vat ter ere, en het andere ter onere? En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid (Rom. 9:18-22).

Geen voorwerp van menselijk onderzoek
Wij mogen niet nieuwsgierig naspeuren waarom God de een wel en de ander niet heeft verkoren. Op vragen van dergelijke aard mogen we niet ingaan: Het is Gods eer een zaak te verbergen (Spr. 25:2). Calvijn wijst in dit verband op het gevaar van een al te grote weetgierigheid: ”Het is immers niet aannemelijk dat een mens ongestraft de dingen kan onderzoeken die de Heere bij Zichzelf verborgen heeft willen houden, en dat hij Gods verheven wijsheid (die Hij door ons aanbeden, en niet begrepen wil hebben, opdat Hij ook omwille van die wijsheid door ons bewonderd zou worden) van eeuwigheid af zal kunnen ontrafelen. De verborgenheden van Zijn wil die Hij besloten heeft ons te openbaren, heeft God in Zijn Woord bekend gemaakt. Hij besloot dat echter alleen in zoverre Hij voorzag dat ze in ons belang en tot ons nut zijn” (Institutie 3.21.1).
Calvijn spreekt in dit verband over ’geleerde onwetendheid’. We behoren Gods besluit te aanbidden. Gods oneindige wijsheid is ondoorgrondelijk. Daarom besluit Paulus het deel van zijn brief aan de Romeinen, waarin hij spreekt over de verkiezing en de verwerping, als volgt: O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? (Rom. 11:33-34).

Niet angstvallig verzwijgen
Er zijn mensen die vinden dat er over de uitverkiezing niet gesproken moet worden. Het is immers een verborgen zaak? Calvijn zegt dat die mensen ”nog net niet verlangen dat alle spreken over de predestinatie ten grave gedragen wordt”. Calvijn wijst erop dat de Schrift de school van de Heilige Geest is, waarin enerzijds niets overgeslagen wordt wat nodig en nuttig is om te weten, en anderzijds slechts dat geleerd wordt wat van belang is om te weten. ”We moeten er dus voor oppassen dat we de gelovigen niet weghouden van alles wat er in de Schrift over de predestinatie naar voren gebracht wordt, want anders zouden we de indruk kunnen wekken dat wij hen boosaardig beroven van een weldaad van hun God, of dat wij de Heilige Geest beschuldigen en beschimpen, omdat Hij zaken in de openbaarheid gebracht heeft waaraan beter op geen enkele wijze ruchtbaarheid gegeven had kunnen worden” (Institutie 3.21.3).

Geen baarmoeder van zorgeloosheid
Er wordt weleens gesteld dat de leer van de verwerping lijdelijkheid en zorgeloosheid in de hand werkt. Arnoldus Rotterdam schrijft in zijn behandeling van artikel 16 echter dat deze leer geen ’baarmoeder van zorgeloosheid’ is. De verwerping is wel bij God zeker en onveranderlijk, maar is niet bekend bij de verworpenen zelf. God deelt Zijn zaligmakende genade uit. Voor de grootste zondaar is het mogelijk zalig te worden. We moeten niet vragen of onderzoeken wat God besloten heeft, maar we moeten acht geven wat Hij ons geboden heeft in Zijn Woord. Niet het verborgen raadsbesluit, maar de geopenbaarde wil Gods is de regel van ons doen (Sions roem en sterkte,
blz. 305).

Geen reden tot onverschilligheid
Ondanks deze duidelijke uitleg van ds. Rotterdam wordt er misbruik gemaakt van de leer van de uitverkiezing. De duivel fluistert de mens in dat het niet uitmaakt hoe hij zich gedraagt, aangezien hij met zijn werken toch niet af of toe kan doen aan Gods voorbeschikking. Vervolgens laat hij zich geheel gaan en leeft naar de wellusten van het hart. Calvijn verwijst dan naar Éfeze 1:4, waar Paulus de gelovigen vermaant dat zij uitverkoren zijn met het doel dat zij een heilig en onberispelijk leven zouden leiden. Paulus schrijft niet: omdat, maar opdat zij heilig en onberispelijk zouden leven. En dan vervolgt Calvijn: ”Indien het oogmerk van de uitverkiezing een heilig leven is, zou zij ons meer ertoe moeten opwekken en stimuleren om daar zeer aandachtig mee bezig te zijn dan om haar te laten dienen als een verontschuldiging om niets daaraan te doen. Hoeveel verschillen deze zaken immers niet van elkaar: dat we stoppen met goed doen, omdat de verkiezing genoeg is om de zaligheid te verkrijgen, of dat de verkiezing tot doel heeft dat wij ons beijveren om het goede te doen? Weg dus met dit soort heiligschennis, die heel de orde van de verkiezing op zijn kop zet” (Institutie 3.23.12).
Vervolgens wijst Calvijn erop dat wanneer men toch doorgaat met het leven in de zonde, men daarmee Gods toorn over de eigen wandaden afroept. ”We kunnen daarom beter in de verdorven natuur van het menselijk geslacht de onmiskenbare oorzaak zien voor de verdoemenis – dat is ook de oorzaak die het dichtst bij ons ligt – dan zoeken naar een verborgen en volstrekt niet te bevatten oorzaak in Gods predestinatie” (Institutie 3.23.8).

De roeping bekrachtigt de verkiezing
Calvijn besteedt in zijn toelichting op het leerstuk van de uitverkiezing veel aandacht aan de roeping. De uitverkorenen worden metterdaad geroepen en in de gemeenschap van Christus ingelijfd. Calvijn noemt de roeping dan ook het ’certificaat van de verkiezing’.
De uitwendige roeping komt tot alle mensen, maar de inwendige roeping geschiedt door Gods Woord en Geest en werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid. En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30). We behoeven ons dus niet af te vragen of we uitverkoren zijn. ”Als we dus graag willen te weten komen of God Zich wel om onze zaligheid bekommert, moeten we nagaan of Hij ons aan Christus overgedragen heeft, die Hij tot de enige Zaligmaker voor al de Zijnen heeft gesteld” (Institutie 3.24.6).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 17 (artikel 16-2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's