Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Weer aandacht voor Israël!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Weer aandacht voor Israël!

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.a.v. M. van Campen, Gans Israël II. Voetiaanse en cocce jaanse visies op de joden gedurende de zeventiende en acht tiende eeuw. Boekencentrum, Zoetermeer 2006, 660 p., € 47,50 (ISBN 109023919262).

Hoog tijd

Er bestaat een sterke indruk, dat de belangstelling voor Israël in ons land aan het tanen is, of in elk geval van positief in negatief is omgeslagen. Dit is zelfs niet slechts in algemene zin het geval, maar het is ook binnen heel wat Nederlandse kerken aan de gang. En hiervan is de theologie geenszins uitgesloten. Wie bemoeit zich nog met dit volk, zijn plaats binnen het heilshandelen van de Here God, zijn land en zijn toekomst, in het kerkelijk handelen en in het theologisch denken? Waar is het gebed voor Israël gebleven in de samenkom sten van de gemeente? Hebben de beloften van God in de Schriften nog een functie in de huidige prediking? Welke dogmaticus verwerkt het ‘tegoed’ van het Oude Testament tot in het hart van zijn theologie?
Daarom is het geweldig verblijdend, dat er weer een prachtige, gedegen en brede studie over Israël verschenen is. Het werd echt tijd. Het gaat om de dissertatie van Dr. M. van Campen, die hij over de periode van ruim vijftien jaren schreef en waarop hij aan de Leidse Universiteit promoveerde. Er is doorzettingsvermogen en noeste arbeid nodig geweest om dit onderzoek te doen en in zo’n lijvig boek te fixeren. Eigenlijk ligt achter deze publicatie een heel leven van bezinning en doordenking. En dit is nog maar één deel van een triologie over Israël, die hij aan het vervaardigen is. We zien met spanning uit naar de andere twee delen.
Nu had Van Campen al meer over Israël geschreven. Ik denk aan zijn Kerk en Israël in gesprek (Reformatie Reeks Dl.27, Kampen 1989), waarin hij ook al aandacht gaf aan de visie van vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie en van de Coccejaanse richting (p.44-55). Maar het was nog summier. Langzaamaan spitst zijn onder zoek zich toe op de gedachten bij de Voetianen en de Coccejanen inzake Israël. Vermeld kunnen worden o.a. zijn bijdrage in de bundel Israël (Kampen 1991 p.37-49), zijn artikel over ‘Voetius en Coccejus over de Joden’ (in: Documentatieblad Nadere Reformatie 16 (1992, 1 p.2-16)). Maar nu krijgen we de afsluitende resultaten van zijn jarenlange bestudering van dit gebied. Gefeliciteerd met het feit, dat het klaar gekomen is! Ieder kan er nu kennis van nemen.

Waar het over gaat

In 1980 heb ik zelf een eerste poging gedaan om de visies op Israël van enige vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie in kaart te brengen in een algemene dogmahistorische oriëntatie. Naar aanleiding daarvan schreef S. Gerssen, dat Brienen dit veld in een paar hoofdlijnen beschreef, meer kon hij in een brochure ook niet kwijt. Maar wat hij op een rijtje zette, moge een theoloog, die naar een onderwerp voor een dissertatie zoekt, prikkelen deze stof historisch en systematisch in kaart te brengen. Dit heeft nu Van Campen gedaan. Hij heeft zelfs het onderzoeksveld uitgebreid en niet alleen naar voetianen gekeken, maar ook zijn oor te luister gelegd bij de coccejanen. Zij vormden de twee zeer belangrijke groeperingen in het land van de godgeleerden tijdens de Republiek, die gaandeweg de toon aangaven en in veel gevallen de dienst uitmaakten in kerk en theologie. Ook ten aanzien van de joden en het jodendom deden zij het meest van zich spreken. En een vergelijkende studie naar de visie op de joden binnen voetianisme en coccejanisme vond nog niet eerder plaats. Dat werd een boeiend onderzoek in een boeiende periode van intense theologische bezinning.
In Deel I hoopt Van Campen ons te dienen met een globale tekening van het demografisch profiel en de sociale kaart van de joodse bevolkingsgroep in deze periode van de Republiek. Ook zal worden aangegeven, welke contacten er bestonden tussen de joden en de christenen/theologen. Verder zal hij de visies op Israël van de vroege reformatoren, ook van die in het buitenland, én van de ‘gewone’ gereformeerden in eigen land in het vizier brengen. Zo zullen de theologische wortels en achtergronden die van betekenis zijn geweest voor de posi tiebepaling van voetianen en coccejanen nog duidelijker worden. Deel III zal gaan over de christelijke visies op de joden in de negentiende eeuw en het onderzoek completeren. We wachten met spanning op deze beide andere delen en hopen dat de doctor theologiae tijd en kracht ontvangt om zijn onderzoek af te ronden.
In het middenpaneel van zijn drieluik nu komen de visies van een aantal - er zouden er nog meer behandeld kunnen wor den, maar de vermelde zijn wel de voornaamste - voetianen en coccejanen aan de orde. Zij hebben zich het meest intensief met het thema van de studie beziggehouden. De analyse van hun visies gebeurt zowel diachronisch als synchronisch. Er blijkt behoorlijke verscheidenheid van visies binnen beide stromingen en tussen deze beide te bestaan, zonder dat men daarom elkaar af schrijft of buiten de gereformeerde traditie zet.
Het begin van de ene stroming ligt bij prof. Gisbertus Voetius (1589-1619), bij wie het opkomen voor de scholastieke beoefening van de godgeleerdheid gepaard ging met een krachtig pleidooi voor de praktijk der godzaligheid, de persoonlijke doorleving van het geloof en de concretisering daarvan in de praktijk van elke dag. Binnen dit theologisch kader heeft Voetius zich ook breed uitgelaten over Israël en de joden. Met zijn hoge theologische inzet wist Voetius vele studenten voor zich te winnen, zodat zijn opvattingen vanuit de Domstad Utrecht al spoedig school maakten in andere delen van het land en daarbuiten. Naast deze richting tekende zich een kwart eeuw later een tweede richting binnen de gereformeerde kerk af, namelijk die van prof. Johannes Coccejus (1603-1669) te Leiden, die brak met de traditionele scholastiek-aristotelische methode en zich sterk maakte voor een puur bijbelse beoefening van de gereformeerde theologie, met daarbij een nadrukkelijke gerichtheid op de heilshistorische component. Utrecht en Leiden vormden op deze manier de bronnen voor het ontstaan van de boeiende visies op Israël.
Onder de voetianen rangschikt Van Campen: Gisbertus Voetius, Johannes Hoornbeeck, Andreas Essenius, Franciscus Ridderus, Jacobus Koelman, Wilhelmus à Brakel, Abraham Hellenbroek en aan het eind Theodorus van der Groe over de periode van 1589 tot 1784. Er volgen nog een paar andere voetiaanse stemmen zoals die van Theodorus à Brakel, Jodocus van Lodenstein, Guiljelmus Saldenus, Simon Oomius en Jacobus Fruytier. Er zouden nog meerderen genoemd kunnen worden. Nauwkeurig en uitvoerig worden hun visies - bij de eerste twee uit alleen maar Latijnse geschriften - geanalyseerd. Het rijtje coccejanen wordt gevormd door: Johannes Coccejus, Jacobus Alting, Hero Sibersma, Henricus van Groenewegen, David Flud van Giffen, Campegius Vitringa, Friedrich Aldolph Lampe en Joachim Mobachius, terwijl er aan toegevoegd worden in korte weergaven: Johannes d’Outrein, Petrus Curtenius, Salomon van Til, Henricus Ravesteyn, bijzonder Fransciscus Burman, Johannes Ernestus Jungius en Anthonius Driessen.
De analyses van hun visies vormen het leeuwenaandeel van deze dissertatie. Met een Tussenbalans, een Slotbalans en Uitleiding wordt de studie en het onderzoek besloten.

Waar het op uitloopt

Van Campen weet het resultaat van de lange weg van zijn onderzoek voortreffelijk samen te vatten. Hij laat zien, hoe het in beide stromingen zeker geen koekoek één zang was, waar het gaat om de visie op en de houding tegenover de joden. Wel leefde er bij vele theologen, hoewel niet bij alle in deze periode, in meerdere of mindere mate de belangstelling voor Israël. Slechts summier waren echter de persoonlijke contacten met het contemporaine jodendom; bij de coccejanen wat meer dan bij de voetianen. Wel wilden beiden van de joden leren op filologisch, archeologisch en exegetisch terrein, al zag men hen als buiten het verbond en onder de toorn van God, met de gebleven mogelijk - heid van individuele bekering. Het ging echter om een tijdelijke verwerping, waar voor men verwees naar de sleutel tekst Romeinen 11:25-27. Men ziet het joodse volk successieve lijk tot bekering komen in de tijds spanne tussen de eerste komst en de wederkomst van Jezus Christus. Dit zal mee omvatten de terugkeer naar het beloofde land en de wederopbouw van Jeruzalem. De coccejanen gebruikten voor deze verwachting de theologia prophetica en de daarbij behorende periodenindeling van de heilsgeschiedenis. Hierin divergeerden de coccejanen met de voetianen. Ten aanzien van chiliastische concepten stonden beiden zeer ambivalent. Sterk leefde in beide kampen een meer of minder expliciete missionaire drijf veer als het om de joden gaat. Men zag veel goeds in gearrangeerde samensprekingen met joden en was gedachtig aan Paulus’ oproep om hen tot jaloersheid te verwekken. En door beiden werd aangedrongen op betoon van vroomheid en van levensheiliging in het dagelijkse leven van de kerkleden om de joodse volksgenoten te winnen voor de Heiland. Men had er ook geen moeite mee, zo concludeert Van Campen, om voor zijn Israëlvisie te rade te gaan bij rooms-katholieke wetenschappers, terwijl ook veelvuldig puriteinse geschriften werden verwerkt. Zelf wist men eigen visie uit te dragen via preken, catechese en geschriften, maar of er een brede receptie van hun gedachten over Israël in eigen tijd en in de toekomst onder gemeenteleden plaatsvond, vraagt evenwel nader onderzoek, met name in plaatselijke archieven en vooral egodocumenten. Er blijft dus nog werk over na deze brede studie.
Het was voor Van Campen een ontdekking, dat er tussen voetianen en coccejanen, naast stevige kritiek over en weer, tevens onderlinge waardering en ontlening bestonden met wederzijdese kruisbestuiving. Zodat de slotsom kan zijn, dat de eenstemmig heid in de visie op het joodse volk groter is dan de divergentie!
Hoe dit alles in de negentiende eeuw heeft doorgewerkt, zal Deel III ons duidelijk maken. Ik zelf ben benieuwd, hoe dit in de beweging van de Afscheiding het geval was.
Dit en nog veel meer zoals de plaats van messiasbelijdende joden, de houding tegenover het prechiliasme, de uitstraling naar de landen rondom, het verschil in Israëlvisie tussen de groene, ernstige en de lampeaanse coccejanen, de respons van joodse zijde enzovoorts, komt in deze studie aan de orde. Deze studie kan men een all-round onderzoek noemen in dit specifieke gebied. Een standaardwerk!

Beoordeling

We overzien het geheel en komen tot een afweging en beoordeling.
Uit het voorgaande is al duidelijk geworden, dat ik dit een prachtige en voortreffelijke dissertatie vind. Niemand die studie maakt van de visies op Israël in de zeventiende en achttiende eeuw zal om dit boek heen kunnen. We zijn Dr. M. van Campen dankbaar dat hij de theologie met dit werk verrijkt heeft. Het verhoogt de spanning van het uitzien naar de andere twee delen. Wellicht heeft hij nu meer rust en tijd om die klaar te maken.
Ik heb het wel als een gemis ervaren, dat in dit deel de visie van de contemporaine ‘gewone’ gereformeerden uit die tijd niet is opgenomen, want dan hadden we een vergelijking met hun visie kunnen ontvangen, waar die overeenkomt en waar die afwijkt van de voetianen en de coccejanen. Dat zou ons mee kunnen helpen om tot een beoordeling van de visies te komen.
Een tweede kwestie, die mij bezig houdt, is de vraag of de visie van, wat ik wil noemen, vóór-voetiaanse nadere reformatoren niet in dit boek had moeten worden opgenomen. Ik denk aan die van E. en W. Teellinck en G.C. Udemans. Wellicht zullen deze figuren met hun visie op Israël worden opgenomen in Deel I, maar ze hadden ook in dit deel gepast. Dan hadden we een totaal overzicht gekregen van de visie van de gehele beweging van de Nadere Reformatie. Dat had de toetsing van de voetiaanse visie en houding ten opzichte van Israël en de joden meer verantwoord kunnen maken.
Want wat ik vooral mis in deze studie, is een beoordeling van de voetiaanse en coccejaanse visies, en dan wel een toetsing aan de eigenlijke bronnen namelijk de Schrift en de confessie, aan het totale erfgoed van de Reformatie. Zijn zij wel in het spoor van de Reformatie, met name de calvinistische, gebleven of daar toch van afgeweken? Wellicht wordt dit in Deel I uit de doeken gedaan, maar nu blijven we met een historische analyse zitten en ontbreekt het ons aan een ant woord op de vraag naar het reformatorische gehalte van beider visies.
Ik zou het ook boeiend hebben gevonden, wanneer duidelijk was ge maakt, hoe de Israëlvisie van in het bijzonder de voetianen samen hangt, eventueel opkomt uit de diepste intenties van de beweging van de Nadere Reformatie. Waarom hebben juist de voetianen zich zo intens bezig gehouden met Israël? Dat de coccejanen dit deden hangt m.i. duidelijk samen met hun heilshistorische structuur van exegetiseren en theologiseren.
Maar hoe zit dit bij de voetianen, die meer vergeestelijkend tegen de geschiedenis aankeken?
Enkele kleine zaken roepen ook om nadere adstructie. Zo wan neer op blz.578 wordt gesteld, dat zowel voetianen als coccejanen zich distantiëren van tijdgenoten die de herbouw van de tempel en de hervatting van de joodse cultus verwachten. Maar laat men dan bijv. binnen het voetiaanse kamp ook de medegenoot Van der Groe vallen, die toch maar stelt, dat hij verwacht het herstel van Israëls staat en godsdienst met de presentie van Christus’ heiligdom in hun midden (zie blz.246)?
De figuur van F.A. Lampe heeft me al jaren geboeid. Ik heb in mijn dissertatie aangetoond, hoe Lampe homiletisch gezien helemaal bij de voetianen hoort. Is dit wat zijn Israëlvisie betreft nu ook niet het geval? Wanneer we letten op de bron nen, waaruit hij daarvoor put, dan vallen bij Van Campen de namen: het gereformeerde piëtisme, W. Teellinck en W. à Brakel, en het Engelse Puritanisme. Toch schaart hij Lampe onder de coccejanen. Heeft Lampe ook in hun visies op Israël de voetianen en coccejanen soms aan elkaar gebonden en deze twee sporen in één baan verenigd? Het zou waardevol zijn, wanneer Van Campen dit nog eens nader uit de doeken doet. Het materiaal staat hem daarvoor ten dienste.
Tenslotte, ik vond maar enige oneffenheden in dit boek, zoals op blz. 566 regel 12 van boven, waar ‘van afstand’ twee keer staat afgedrukt. En op blz. 64 wordt beweerd, dat Johannes Hoornbeeck zestien jaar was, toen hij op 15 april 1633 als student in Leiden werd ingeschreven. Nu was Hoornbeeck op 4 november 1617 geboren. Dus was hij op 15 april 1633 nog maar vijftien jaar en goed vijf maanden oud!
Overigens alle lof voor deze studie. Proficiat! Het nader lezen en bestuderen meer dan waard.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2007

Theologia Reformata | 105 Pagina's

Weer aandacht voor Israël!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2007

Theologia Reformata | 105 Pagina's