Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze verhouding ten aanzien van de Nederlands Gereformeerde kerken 2e stuk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze verhouding ten aanzien van de Nederlands Gereformeerde kerken 2e stuk

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Federatie.

Wat de Acta van 1980 betreft nog één ding — dat is de federatiegedachte.

De Generale Synode van 1977 droeg Deputaten op te onderzoeken in hoeverre de federatiegedachte bruikbaar was. Deputaten waren van mening

a) dat men voorzichtig moest zijn met een federatie van kerkverbanden (hoewel volgens Voetius het kerk-verband ook een federatief verband is, aldus Deputaten) „om elkaar enerzijds niet los te laten en toch anderzijds aan de eis van wézenlijke eenheid te ontkomen”.

Zo zou de pluriformiteit alleen maar geïnstitutionaliseerd worden.

b) Toch is de federatiegedachte wel te aanvaarden „als stap in proces van vereniging”.

Nu is er 2-erlei federatie volgens Deputaten

1) organisatievorm, waarbij beide partijen zelfstandig blijven bijvoorbeeld federatie van onafhankelijke staten.

Doel: samenwérking.

2) struktuur waarbij men beoogt op de duur tot eenheid te komen.

Bijvoorbeeld federatie van vakbonden en politieke partijen.

Doel: samengaan!

De 2e vorm is volgens Deputaten een aanvaardbare federatievorm, waarbij we op zoek dienen te gaan naar konkrete realisering van samenwerkingsmogelijkheden.

Voorstellen samenwerkingsmogelijkheden in Opbouw, 18 juni ’82.

1. Samenwerking tussen redakties Opbouw en De Wekker

2. Meedoen aan landelijke arbeid Christelijke Gereformeerde Kerken. Vertegenwoordiging bij de Overheid, internationale kontakten, vooral arbeid Theologische Hogeschool.

„We zouden het best mogen zeggen als we graag een professor zouden willen en kunnen leveren”.

De Nederlands Gereformeerde Kerken deden het volgende voorstel — ten opzichte van kontakt buitenlandse kerken/Theologische opleiding/samenwerking op Deputatenniveau (zending, evangelisatie)/liturgische formulieren/het reformatorisch kerkboek/ en de landelijke diakonale taken.

Vergelijk: weer aksent op landelijke aktiviteiten. Dus opnieuw eenheid smeden van bovenaf in de verwachting dat de plaatselijke kerken vanzelf wel bij zullen komen.

IV. Verhouding tot de zogenaamde „rechtervleugel”.

En nu? Hoe is momenteel de stand van zaken?

Deputaten kregen van de Generale Synode van 1980 de opdracht: in overleg met de Commissie van de Nederlands Gereformeerde Kerken de oorzaken van het ontbreken of verbreken van de kontakten weg te nemen.

In het blad Opbouw heeft men daartoe de laatste maanden pogingen ondernomen. In Opbouw van 18/6/’82 lezen we evenwel tot onze verwondering: „Het belangrijkste wat we in de komende tijd echter te doen krijgen is de bezinning over onze opstelling ten aanzien van de rechtervleugel in de Christelijke Gereformeerde Kerken”.

Volgens ds. v.d. Brink zal een eventuele federatie met de Christelijke Gereformeerde Kerken binnen die kring geen nieuwe problemen scheppen. „Alleen een uitbreiding van een reeds bestaand probleem. Namelijk dat van de gesloten kansels”; — „Wel zou de rechtervleugel zich numeriek in de knel gebracht kunnen voelen, maar de Bewaar het Pand-gemeenten zouden van een federatie met onze Kerken niet anders worden”; „Ze zouden er nauwelijks of niet door beïnvloed worden. Andersom zou dat ook niet het geval zijn”.(!)

Men gevoelt in de Nederlands Gereformeerde kringen wel dat men zich bij eventuele vereniging „praktisch” (!) slechts aansluit bij een modaliteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken.

In hetzelfde artikel van 18/6/’82 worden bovendien richtlijnen gegeven over de wijze van opstelling tegenover deze „rechtervleugel”. De strategie is dan als volgt:

1. de Nederlands Gereformeerden moeten alle bescheidenheid in acht nemen „en ons niet naar voren dringen in de diskussies”.

De „taal” waarin de gesprekken gevoerd worden, kènnen wij immers niet eens. (De rechtervleugel schijnt een onverstaanbare taal te spreken).

2. Daartoe moeten de werken van A. Janse, dr. J.G. Woelderink goed bestudeerd worden.

V.d. Brink: „Van het werk van dr. J.G. Woelderink namen we met meer dan gewone belangstelling kennis.”

3) Het advies van prof. dr. K. Schilder verdient bovendien alle aandacht: Hij zei eens tot studenten, de aanstaande predikanten: „Mijne heren, als u ooit beroepen wordt in een mystieke gemeente (en K. Schilder wist wat dat was) ga dan eerst met de mensen méé-spreken. Zegt dat de Hére het moet doen! Zeg dat wij allen dood zijn in zonden en misdaden. Het ìs immers zo! U zult het zo nodig hebben om vertroùwen te winnen. Pas daarnà kunt u de gemeente òpbouwen”.

Mocht dus ooit een Nederlands Gereformeerd- predikant in zo’n „mystieke” Bewaar het Pand-gemeente beroepen worden, dan kan men er alvast op rekenen dat men het eerste jaar een zeer meegaande dominee heeft, die erg overtuigd schijnt te zijn van de doodstaat van de mens. In het tweede jaar en volgende zal men er echter op moeten rekenen dat hij een stapje verder gaat. Als het „vertrouwen” eenmaal gewonnen is kan de eigenlijke „opbouw” van de gemeente gaan beginnen.

De vòlle raad Gods zal dan pas echt aan bod komen. Wij zullen dan verrast worden door de Nederlands Gereformeerde antwoorden op de „grote levensvragen” wanneer de consciëntie door een bevrijdende prediking verlost is van vrees en verschrikking, waaronder men zo lange tijd heeft moeten zuchten. Volgens ds. v.d. Brink een „kans” voor de Christelijke Gereformeerde Kerken.

4. Wat neergeschreven is in de Gemeenschappelijke Verklaring zal in de verhouding steeds opnieuw — „zij het in mogelijk wat moderner taal” — onderwerp van de verkondiging moeten zijn. De „mystieke gemeenten” moeten van hun misverstand bevrijd worden: dat de Nederlands Gereformeerden denken: „dat ze allemaal bondelingen zijn en dus allemaal hemelburgers”.

„Kortom: het mag niet aan òns liggen als deze groep (zoals ds. Velema mogelijk achtte) zich sektarisch zou gedragen”. Dat wil zeggen zich bij een eventuele Vereniging of federatie afzijdig zou houden.

Zoals bijvoorbeeld in 1892 is gebeurd! Want 1892 is voor de Nederlands Gereformeerden een „hartverwarmende datum”, aldus drs. H. de Jong in Opbouw van 28/5/’82. „Die durf! dat zich heenzetten over vrees en bange voorgevoelens” — „De vaders van 1892 hebben aan beide kanten stellig met argwaan tegen elkaar aan gekeken. Die van de Afscheiding hebben de spekulatieve gedachten van Kuyper gewantrouwd en die van de Doleantie zijn bevreesd geweest voor de domperige sfeer die bij veel Afgescheidenen hing. Maar ze hadden wel allebei iets beloofd toen zij de Hervormde Kerk verlieten, namelijk dat zij — en ik zeg het maar met de woorden van de Akte van Afscheiding of Wederkeer — zich wilden verenigen met elke op Gods Woord gegronde vergadering.”

Drs. de Jong ziet dus momenteel een analogie met de situatie van 1892. Hun „durf” zij ons tot voorbeeld. „1892 is voor mij de heilzame uitzondering op de treurige regel van scheuren en splitsen die de kerkgeschiedenis wel schijnt te beheersen”.

U kunt daarom nu ook begrijpen dat drs. de Jong niet gelukkig was met het artikel van ds. J.H. Velema in het Jaarboek 1982 van onze Kerken.

De waardering van 1892 is bij hem, zowel als bij andere scribenten in „De Wekker” een geheel àndere.

Drs. de Jong noemt het standpunt van ds. J.H. Velema „typisch christelijk gereformeerd”, want ds. J.H. Velema schrijft: „Men heeft zich in 1892 gekeerd tegen het wijsgerig gekleurd kerkbegrip van Kuyper en tegen zijn theologische konstrukties uitkomend in zijn wedergeboorte-theorie en doopsbeschouwing. De bezwaarden wilden zich houden aan Schrift en Belijdenis, zoals ze dat door de Afscheiding hadden geleerd. De geschiedenis heeft hen in het gelijk gesteld”. Drs. de Jong noemt dit argument van het gelijk van de geschiedenis een „platte zaak”. Onjuist! het gaat erom gelijk te krijgen van de Gòd van de geschiedenis.

Alsof wij broeders niet mogen letten „op de uitkomst van iemands wandeling”, de vrúcht van zijn arbeid!

De waardering van 1892 is volgens mij een toetssteen. En als dan gezegd wordt in de Acta, staande bij de bedroevende uitslag van de enquêtes, het is niet geheel duidelijk waar de oorzaak ligt, dan durven we het jaartal 1892 hier wel te noemen. Meer dan ooit is mij bij de bestudering van dit onderwerp duidelijk geworden dat in 1892 de wegen fundamenteel uiteengegaan zijn. Mijns inziens zijn vele strubbelingen hiertoe te herleiden die een eenwording tot nu toe in de weg stonden.

Ik besef dat het niet ondenkbaar is dat velen in onze Kerken achter de noodzaak, om zelfstandig te blijven voortbestaan in 1892, een vraagteken zetten. Per consequentie moeten al diegenen dat wel doen die samenwerking zoeken met de Nederlands Gereformeerde Kerken. Wij begeren dat niet te doen.

Met vele argumenten van ds. J.H. Velema in het Jaarboek 1982 kan ik mij ten dezen verenigen.

Met vele woorden wordt anderzijds in het Opbouw-artikel van drs. de Jong het zelfstandige bestaansrecht van onze Kerken ontkend. In een beslissend stadium van federatievorming kan dit niet bepaald genoemd worden „een spreken naar het hart van Jeruzalem”.

Kortom: de Nederlands Gereformeerde Kerken menen dat het naar een federatie toe moet. Op de Landelijke vergadering van Kampen 1976 werd deze gedachte gelanceerd door ds. F. van Deursen. „De vergadering kwam tot de nuchtere visie, dat grote verschillen een spoedige hereniging van beide Kerken nog steeds onmogelijk maakten. In die situatie herinnerde ds. F. van Deursen eraan, dat de Kerken van de Afscheiding en de Doleantie de weg gekozen hadden van het desnoods naast elkaar laten bestaan van A- en B-Kerken. Die periode duurde wel 30 jaar.” Evenals toen, aldus ds. van Deursen, kunnen wij in een federatief verband onze eigen ontwikkeling handhaven en toch in de toekomst elkaar vinden.”

Afgesproken werd de federatie-gedachte informeel bij de samensprekingen te lanceren. Zulks geschiedde — En dat initiatief sloeg aan. Zowel Deputaten als Commissie brachten op hun Synode en Landelijke Vergadering voorzichtig positief advies uit. De Christelijke Gereformeerden zijn vanwege interne verschillen nog niet klaar voor een „aanzoek” van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Dat er interne verschillen zijn kan men volgens ds. v.d. Brink afleiden uit de „leerzame speech” van ds. J.H. Velema voor de Christelijke Gereformeerde ouderlingen over de „Verschuivingen in de prediking”.

„Hij zegt dat bij veel predikanten een verschuiving optrad, die voluit reformatorisch is:” —

Hij schetst die in 6 punten:

1. geen prediking vanuit de verkiezing maar vanuit het verbond

2. bij wedergeboorteprediking wordt de mens teruggeworpen op zichzelf; bij Christusprediking ligt de grond van de zaligheid buiten onszelf

3. niet eerst de Wet en dàn het Evangelie, maar een schriftuurlijke visie op de juiste verhouding van die twee

4. een verschuiving van de enkeling naar de gemeenschap (de gemeente)

5. openbare belijdenis niet als belijdenis der Waarheid maar als belijdenis des geloofs

6. een verschuiving met betrekking tot belijden en beleven: de ethische vragen komen meer aan de orde.

In deze lezing konstateert ds. J.H. Velema dat er enerzijds een aantal predikanten is die aanleunen tegen de midden-orthodoxie. Anderzijds konstateert hij het bestaan van een „rechtervleugel”. Hij vindt daar de organisatie van Bewaar het Pand. „Van haar zegt hij dat ze op de duur gevaarlijk kan worden en een sektarisch karakter kan gaan dragen”.

Overigens: „wij willen deze flank niet missen”.

„Als men van flanken spreekt en ik zou moeten kiezen — desneen! — zou ik zelfs voor de rechterflank kiezen. Omdat daar met alle kritiek die te maken is, de geestelijke prediking veiliger is dan waar het gevaar van de uitgedunde paardestaart dreigt”.

Ds. v.d. Brink kan dus hieruit wel afleiden dat het probleem van de federatie niet vastzit op de „mystieke gemeenten” en „de organisatie van Bewaar het Pand”. Of zou hij van mening zijn dat daartoe ook ds. J.H. Velema te rekenen is? Het zou toch wel zeer oppervlakkig zijn indien slechts de „mystieke gemeenten” als zondebok werden aangewezen. Hoewel het beeld dat ds. v.d. Brink heeft van de rechtervleugel als een verzameling van dood-staat-gemeenten ons doet huiveren. Dan zeg ik: hier schrijft iemand die of nooit met deze gemeenten heeft kennis gemaakt of de geestelijke antenne miste voor de geluidsgolven die vanuit die gemeenten worden uitgezonden. De laatste gedachte dringt zich sterk aan mij op bij de lezing van de artikelen van Opbouw.

Deze gedachte wordt alleen nog maar versterkt wanneer men zijn artikel leest over zijn persoonlijke ervaringen in Eindhoven. Wat bleek namelijk? Dat zijn „direkte” preekwijze en zijn „eigentijdse” taal hier geen belemmering vormden voor een goede ingang in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Met andere woorden: „Bewaar het Pand-gemeenten! Het is een kwestie van wóórden!”.

Zijn mooiste herinnering is de ervaring van de geestelijke bevrijding van een broeder der gemeente. Afkomstig uit Gameren, „van tussen de grote rivieren”. Hij was groot geworden onder een prediking vol zorg over onze doodstaat. Het behaagde de Heere Zijn Zoon in hem te openbaren. Galaten 1 : 16. Kort daarna ontmoette hij diezelfde Here Jezus Christus in de ontmoeting met de vrijgemaakte zustergemeente”.

Met andere woorden: Christelijke Gereformeerde broeders en zusters, wat kan u nog bewegen uzelf afzijdig te houden. In de ontmoeting met de Nederlands Gereformeerde Kerken is dezèlfde Christus te ontmoeten.

Onze houding ten opzichte van de Nederlands Gereformeerde Kerken.

Terug naar het begin: Is de federatie met de Nederlands Gereformeerde Kerken een „kans” voor ons?

Ik wil mijn persoonlijke beoordeling daarover in een 8-tal punten weergeven.

1. Het gebed van Christus om eenheid in Joh. 17 : 21 is voor ons een gebod. Het moet gehoorzaamd worden en zo mogelijk in de praktijk gekonkretiseerd. Daarbij dient echter wel in acht te worden genomen dat het gaat om de eenheid van degenen die door het apostolisch Woord in Christus geloven zullen. Wat dat geloven betreft: het gaat niet alleen om eenheid in geloofsbelijdenis (als die er al zou zijn) maar ook om fundamentele eenheid in geloofsbeléving!

Daarbij dient het eenheidsgebod allereerst van toepassing te zijn op ons eigen kerkverband!

2. De Acte van Afscheiding of Wederkeer beweegt zich in de lijn van Joh. 17 : 21, evenals de oproep van de Generale Synode van 1947.

3. De bezwaren van de Nederlands Gereformeerden tegen het zogenaamde Vrijmakingsgeloof zijn ten dele terecht. De verabsolutering van de eigen Kerk, als Nederlandse bedding van Christus’ Kerkvergaderende werk, komt bij ons ook vaak als ongeestelijke trots over. Het maakt overigens op mij weinig indruk. De vraag dient daarbij wel gesteld te worden of de énige oorzaak van de uitstoting van 1968 gelegen is in het feit dat sommigen kontakten zochten met de Gereformeerde Kerken synodaal.

Immers in 1962 speelde reeds de kwestie Telder. Wanneer men nu ziet dat de Nederlands Gereformeerden de Dordtse Kerkorde terzijde stelden, ruimte wilden claimen voor ds. Telder, de vrouw in het ambt ter diskussie willen stellen, gedachten over kinderkommunie vrijuit gelanceerd worden, dan rijst wel de vraag of men in Vrijgemaakte kring deze ontwikkelingen voorzien heeft en daarom nogal rigoreus tegen de aanstaande buitenverbanders is opgetreden.

4. Het is te waarderen dat uitvoerige samensprekingen hebben plaatsgevonden (en nog!) tussen Deputaten en Commissie, uitmondend in ae Gemeenschappelijke Verklaring.

Die Gemeenschappelijke Verklaring komt bij mij echter niet zo overtuigend over bij

a. „oproep tot geloof en bekering” — „Typisch Christelijk Gereformeerd”

b. verhouding Wet — Evangelie — aanklagende funktie Wet niet tot recht

c. ten aanzien van verband geloof en wedergeboorte stellen de Nederlandse Gereformeerden toch met nadruk het geloof voorop!

5. Het is te betreuren dat in de samen- sprekingen niet een zwaarder aksent is gelegd op de plaatselijke verhoudingen. De uitslag van de enquêtes geeft weinig hoop voor de toekomst. Toch blijkt wonderlijk genoeg op iedere Generale Synode dat de deur wat wijder wordt opengezet. De plaatselijke situatie wordt eigenlijk ondergeschikt gemaakt aan de Generale Synode-besluiten (met uitzondering van 1977 en 1980).

6. Het is zeer de vraag of de toevlucht genomen mag worden tot de konstruktie van een federatie. Dit model is niet ontleend aan de Heilige Schrift maar aan politieke verhoudingen. Of het geoorloofd is via dergelijke konstrukties gestalte te geven aan het eenheidsgebod van Christus lijkt mij twijfelachtig.

Dit lijkt op de naambordjes van tegenwoordig waarop in plaats van familie de Kraker te lezen is Jan de Kraker en Johanna Last.

En 1892 dan? Men had toen toch ook A- en B-Kerken? Ik meen dat ook deze konstruktie onze vaderen niet heeft behaagd. Het heeft volgens de Nederlands Gereformeerden 30 jaar geduurd voordat de begeerde „eenheid” werd bereikt. Is de Vrijmaking van 1944 echter geen gevolg van de doorwerking van de geestelijke verschillen tussen A- en B-Kerken, die men in 1892 heeft willen wegwerken?

7. Het beeld dat de Nederlands Gereformeerden tekenen van de „rechtervleugel” is een vertekend beeld, ook een onrechtvaardig beeld. De rechtervleugel schijnt volgens deze informatie te bestaan uit een aantal zogenaamde mystieke gemeenten! Achtergebleven op het gebied van de zielevragen, met hoofdaksent op de doodstaat van de mens. Gemeenten, waarin men niet verder komt dan een bouwen op wat kenmerken en niet op Gods beloften. Ze preken vanuit de verkiezing, vanwege de wedergeboorteprediking wordt de mens teruggeworpen op zichzelf.

Ze menen dat eerst de Wet en daarna het Evangelie moet gepreekt worden. De gemeenschap wordt uit het oog verloren en de enkeling staat in het volle schijnwerpers. Men miste het inzicht in de ware aard van de openbare geloofsbelijdenis en de etische vragen komen maar weinig aan bod.

De „strategie” van Schilder om deze gemeenten te bearbeiden komt uitgesproken weerzinwekkend over. Zo doe men niet in Israël.

8. De Nederlands Gereformeerden zien de drempel van federatievorming al in zicht, hetzij dit baserend op de stand van zaken in de samensprekingen met de Christelijke Gereformeerde Deputaten, hetzij vanuit het visioen. Zij verzoeken ons hun last mee te dragen.

Persoonlijk ben ik van mening dat die last niet door onze vaderen gedragen kon worden evenmin als door ons.

De vraag dringt zich op of 1892 zich zal herhalen. Een eenheid als nu gesmeed wordt is mijns inziens niet begerenswaardig. Het is een kwalijke zaak als er een eenheid geforceerd wordt, die niet wortelt in de plaatselijke kerken.

Het rode signaal van de enquêtes schijnt genegeerd te worden.

Toch meen ik dat we vuur in onze boezem nemen door een dergelijke eenheid te smeden.

Een hoopvol teken is overigens nog het merkwaardige feit dat juist in 1982 in het Jaarboek der Christelijke Gereformeerde Kerken sprake is van een totaal andere benadering van 1892 dan in het Opbouw-artikel van drs. H. de Jong.

Er blijkt opnieuw niets nieuws onder de zon te zijn! Wat in 1892 een hoopvol teken was, namelijk de Vereniging, werd door een aantal Christelijke Gereformeerden betreurd, in elk geval niet gewaardeerd als een eenheid die Christus bedoelt in Zijn Hogepriesterlijk gebed (Joh. 17 : 21). Deze totaal tegengestelde waardering moge nog tot bezinning roepen.

Een eventueel niet meegaan in een federatieverband wordt door Opbouw genoemd een „sektarisch gedrag”. Tot een dergelijke onbillijke uitspraak kan men alleen maar komen indien men ervan overtuigd is dat federatievorming haar Bijbelse grondslag vindt in Christus’ gebed. Dat is nu juist hetgeen ik op grond van het bestudeerde meen te moeten bestrijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1982

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Onze verhouding ten aanzien van de Nederlands Gereformeerde kerken 2e stuk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1982

Bewaar het pand | 8 Pagina's