Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJBELSE ARCHAEOLOGIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJBELSE ARCHAEOLOGIE

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

2. Veeteelt.

Deze was van veel belang. In de patriarchale tijd hield men er zich in hoofdzaak mee bezig.

Wij lezen allereerst van schapen en geiten, runderen, kamelen en ezels.

De ezels dienden als rij-en lastdieren; de kamelen waren voor het maken van verre reizen bestemd.

Later is het gebruik er van minder geworden. Runderen dienden, evenals schapen en geiten, voor de offeranden.

Men lette op, dat het woord „os" in de H.S. niet moet opgevat worden in onze betekenis, maar in die van rund. Zie Lev. 22 : 24.

Bij het landbouwwerk trokken ze de ploeg of dorsten zij het graan.

Paarden werden pas in de tijd der koningen (Salomo) ingevoerd en dienden hoofdzakelijk voor krijgsdoeleinden. 1 Kon. 4 : 26; 10 : 26, 28.

In Jes. 28 : 28 is echter ook sprake van het gebruik va* het paard in de landbouw. De rotsachtige bodem met zijn bergen en heuvelen schijnt voor een algemeen gebruik van deze dieren niet erg geschikt te zijn geweest. Men besloeg deze dieren niet, zodat alleen exemplaren met sterke hoeven in aanmerking kwamen. Het varken was onrein. Daarom kwam de varkensteelt alleen voor bij de heidenen (offerdieren!) en verheidenste Joden. Mt. 8 : 30 v.v.; Luk. 15 : 15. Men merke in dit verband op, hoe scherp de Heere de ellendige toestand van de Verloren Zoon tekent: ij een heiden varkens hoeden, enz.!

Hoenders kwamen bij de Egyptenaren veelvuldig voor; maar in het O.T. worden ze niet genoemd. Later werden ze echter veel gehouden. Mt. 23 : 37.

Van bijenteelt als zodanig lezen we in de H.S. niets. Maar, zie - Hoogl. 5 : 1. Wel van druivenhoning en wilde bijenhoning. Wilde bijen maakten haar raten vaak in rotsspleten. De felle hitte deed de wascellen smelten en de honing uitvloeien. Deut. 8 : 8; 1 Sam. 14 : 25; Mt. 3 : 4.

Duiven waren ook bekend (offerdiertjes), zowel tamme als wilde.

Honden deden wel dienst als bewakers van de kudde. Job 30 : 1.

Maar na de ballingschap worden honden blijkens Mt. 15 : 26, 27 ook voor genoegen gehouden.

Nog een soort honden was zeer veracht. Zwervers, die zich voedden met krengen en al wat op straat geworpen werd en eetbaar was.

Blaffen deden ze niet, maar wel huilen. Ze waren deswege zeer veracht.

Het lijden van Lazarus werd vergroot, omdat hij zich deze ongure dieren niet van het lijf kon houden.

Het nut van klein vee, n.1. schapen en geiten, was groot. Ze leverden wol, haar, melk en vlees.

De offeranden eisten vele van deze dieren.

Het herdersleven was een zwervend leven. Telkens moest toch van weideplaats verwisseld worden.

Aanwezigheid van bronnen of putten was noodzakelijk, maar ook dikwijls oorzaak van onderling gekijf.

Het herdersleven was geen gemakkelijke baan. Jacob, een zeer bekwaam en trouw herder zegt er van, dat het verscheurde werd geboet; dat hem 's nachts de vorst en overdag de hitte verteerde en de slaap van zijn ogen week. Gen. 31 : 39, 40.

Daarbij kwamen de menigvuldige aanvallen van

rovers en wilde dieren, die het gebruik van „stok" en „slinger" noodzakelijk maakten.

De lange staf was voor de kudde zelf bestemd, om de dieren te drgven en bij elkaar te houden.

De tas diende voor het bewaren van de mondvoorraad en de slinger.

Als het avond was geworden, werd de kudde in de kooi gedreven, vaak een spelonk met een klipmuurtje er voor. Een nauwe opening gaf toegang tot de ruimte.

Waren alle dieren binnen, zo legde de herder zich in de opening: ij was dan „de deur der schapen". Joh. 10 : 7.

Vaak was er eei? wachttoren aanwezig, teneinde de ohitrek te verkennen.

Groot was de zorg, die de herder voor zijn kudde had. Hij kende zijn schapen bij name en zij kenden zijn stem. Was er een afgedwaald, hij rustte niet, voor hij 't verlorene gevonden had. De lammeren droeg hij in zijn schoot. Jes. 40 : 10.

Geen wonder, dat.de grote Herder der schapen, het beeld van zo'n zorgende Oosterse herder heeft gebruikt om Zijn trouwe zorg voor de Zijnen te symboliseren. Zijn zorg gaat het echter al te boven.

Veel woorden en uitdrukkingen in 's Heeren kerk zijn aan 't herdersleven ontleend. We noemen alleen maar: herder, de herdersstaf opnemen, de herdersstaf neerleggen enz.

En als David, de gewezen herder, de trouwe zorg van zijn Verbondsgod wil uitbeelden, hij doet het onder het beeld van een herder. Zie Ps. 23, ook aesthetisch een juweel, (taalmelodie!)

Grote veebezitters hadden natuurlijk veel personeel. Ook de zonen en dochters werden ingeschakeld; voorts waren daar slaven en „huurlingen."

Wat de jongen van schapen en geiten betreft, de H.S. spreekt van vroegelingen en spadelingen.

Vroegelingen werden geboren van Dec.-April. Zij konden na de spening van het jonge groen genieten en verkeerden deswege in de beste conditie.

De spadelingen, geboren van April—Juni, hadden het niet zo gunstig en bleven achterlijk.

Telken jare gaf het schapenscheren aanleiding tot vrolgke feesten. Gen. 31 : 19, 1 Sam. 25 : 4 v.v. enz.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1948

Daniel | 8 Pagina's

BIJBELSE ARCHAEOLOGIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1948

Daniel | 8 Pagina's