Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ontfermende God"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ontfermende God"

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zalig worden, gelukkig worden en straks eeuwig bij God wonen in Zijn heerlijkheid... kan dat eigenlijk wel en is dat geen sprookje dat toch nooit werkelijkheid zal worden? Zijn wij mensen niet zo gebonden aan allerlei duistere zondemachten dat het haast onmogelijk is om daarvan vrij te komen? En zijn wij niet zo diep gevallen, dat redding eigenlijk uitgesloten is? En staat bovendien de uitverkiezing ons niet in de weg? Maar als we zo deze vragen stellen, vergeten we toch het woord van de Heere Jezus toen zijn discipelen vroegen: ie kan dan zalig worden? Hij zei: at onmogelijk is bij de mensen, is mogelijk bij God! En het is juist die souvereine verkiezende liefde van de ontfermende God waardoor we behouden worden. Daarvan spreekt Paulus in Romeinen 9 : 14—26.

*) Morgendienst voor de N.C.R.V.-microfoon op vrijdag 13 mei 1966. Gelezen werd Rom. 9 : 14— 26. Gezongen werd Psalm 25 : 6 en 7 en Psalm 89 : 1 en 8.

Vanmorgen willen we dan in het bijzonder luisteren naar het zestiende vers: Zo is het dan niet desgenen die wil noch desgenen die loopt maar des ontfermenden Gods.

Menigmaal gebruikt men deze woorden uit de Romeinenbrief geheel verkeerd. Zalig worden... gelukkig worden... wat zou ik dat graag willen! Maar ja, het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt... Al wil men nog zo graag en al loopt men nog zo hard, dat helpt immers allemaal niets als God het niet wil. En men stelt het dan zo voor alsof een mens wel goed wil en wel goed loopt maar dat God hem Zijn genade onthoudt.

Maar ik wil vanmorgen terstond alle misverstand afsnijden. De Bijbel leert ons immers duidelijk, dat de mens niet goed wil en niet goed loopt. Wij zijn gevallen mensen, die zichzelf liefhebben, die de zonde liefhebben en de wereld met al haar begeerlijkheden, die allerlei afgoden dienen... maar de Heere Jezus volgen,

van Zijn genade leven, ons kruis op ons nemen, onszelf verloochenen en zo achter Hem in Zijn voetstappen lopen, dat willen we niet. Als een arm en verloren zondaar tot Hem komen... wie wil dat? Met de verloren zoon terugkeren onder de belijdenis: ik heb gezondigd... wie wil dat? Zeker, we willen wel zalig worden, maar dan op onze eigen manier. Wij willen ook wel met onze goede werken God bewegen om ons aan te nemen. Maar wij willen niet buigen onder Zijn heilig recht om het te belijden: „Tegen u, ja U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw oog... ik ben o God, uw gramschap dub-bel waardig".

Maar om dat te leren moeten wij bij God op school komen. Hij wil ons door Zijn Woord en Geest van Zijn wegen leren. Daarom houdt Hij ons ook de spiegel van Zijn wet voor. En bij het ontdekkend licht van de Heilige Geest gaan wij zien dat wij altijd verkeerd willen en altijd verkeerd lopen en dat we daardoor zo ongelukkig zijn geworden en dat we daardoor geen rust en vrede kunnen vinden en dat we daardoor buiten het paradijs gesloten zijn waar ons hart soms zo naar hunkert. Wanneer het van ons willen en ons lopen zou afhangen, zou niemand van ons het Koninkrijk Gods kunnen beërven om daar eeuwig gelukkig te zijn. Maar nu wordt het woord van onze tekst toch wel vol troost: „Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermende Gods". We hebben met 'n ontfermend God te doen. En dat is openbaar gekomen in de kribbe van Bethlehem. Verkiezing en kribbe horen bij elkaar. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. In Bethlehem is de Christus geboren en op Golgotha is Hij gekruisigd tot verzoening van de zonde van Zijn volk. En Hij is opgestaan van de doden opdat een iegelijk die in Hem gelooft met Hem zal leven. Zo heeft de Heere zelf de weg tot de zaligheid en het eeuwige leven gebaand. „Ik ben de weg en de waarheid en het leven".

En Hij heeft ook de Heilige Geest gezonden om ons op die weg des levens te leiden, om het geloof in onze harten te werken, om ons te leren wandelen in de voetstappen van het Lam dat geslacht is. Zo is het alles alleen genade van de ontfermende God. Niet voor de helft en niet voor negentig procent, zelfs niet voor negenennegentig procent, maar voor honderd procent genade.

Het is een moeilijke les die we moeten leren, dat het met ons willen en lopen op niets uitloopt en dat we alleen door genade behouden kunnen worden. Maar zalig de mens die het leert. Zalig de mens die zich leert verwonderen over de genade van een ontfermend God. In Gods Wezen zijn onbegrepen diepten: Hij ontfermt Zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. Hij doet net als de Pottenbakker met het leem. En dat is ook zijn goddelijk recht. Maar wanneer we in nood gekomen zijn, wanneer bergen van zonde en schuld rondom ons oprijzen, wanneer heel ons leven ons aanklaagt dat we tegen al de geboden Gods hebben overtreden en wanneer we toch zo'n dorst hebben naar God, naar de levende God, zodat we geen rust kunnen vinden voordat we die gevonden hebben bij Hem, dan mogen we toch weten dat we met een ontfermend God te doen hebben.

En wanneer we dan op de leerschool Gods hebben geleerd dat we onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, dat we geheel machteloos zijn, niet alleen om te lopen maar ook om te willen... wat moeten we dan doen? Laten we dan eerst bedenken hoe groot het wonder is, dat de Heere niet wacht op ons willen en lopen, want dan was het met ons verloren voor altijd, voor eeuwig. Want wanneer wij de eerste stap zouden moeten zetten op de weg des levens en wanneer wij zouden moeten willen dan was het buiten hoop. Dat leren we op de school van de Heilige Geest maar al te goed. Hij komt ons immers overtuigen van zonde, gerechtigheid, en oordeel. Maar wat moeten wij dan doen? Moeten wij maar lijdelijk doorleven in de dienst van de afgoden, van de wereld en van de zonde?

Moeten wij dan maar lijdelijk wachten op het willen Gods? Moeten wij dan zeggen: ik wil eigenlijk wel, maar zou God wel willen?

Wee de mens die zo spreekt, want Hij gaat verloren door zijn eigen schuld. De Heere God heeft ons immers de weg des levens doen verkondigen. Hij heeft ons de boodschap doen overbrengen van de Heere Jezus Christus, Die gekomen is om verloren zondaren te zoeken en zalig te maken. Dat Lam Gods is ons gepredikt Wiens bloed reinigt van alle zonde. De dierbaarheid en de gewilligheid en de heerlijkheid van de Borg en Middelaar is ons al vele malen voorgesteld. We zijn geroepen om tot Hem te komen en bij Hem te zoeken de enige troost in leven en in sterven beide. En het woord van de Heiland moet ook ons immers scherp in de oren klinken: Jeruzalem, Jeruzalem, hoe dikwijls heb Ik u willen bijeenvergaderen gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert, maar gij hebt niet gewild!

Vallen wij ook onder dit oordeel: Gij hebt niet gewild...? Hebt u ook uw hart verhard en hebt gij u ook tot hiertoe niet laten leiden? Wat is dat erg wanneer we zo door eigen schuld verloren gaan omdat we de genade van het Lam Gods hebben veracht, wanneer we niet hebben gewild. Wanneer we onze oren hebben gesloten voor de roepstem van Gods genade, wanneer we de Heere Jezus niet als onze Koning en Heere willen erkennen. Wat is dat erg wanneer we verloren zullen gaan terwijl een ontfermend God ons zijn genade en liefde aanbiedt. Want wie dorst heeft kome en wie wil drinke van het water des levens om niet.

Maar wat kunnen wij dan doen? Wanneer ik mijzelf als een onwillige heb leren kennen, wanneer ik als een verbroken en verslagen zondaar niets meer kan, wanneer mijn benen gebroken zijn, zodat ik geen voet kan verzetten, hoe kan ik dan ooit bij God komen en hoe kan ik dan ooit behouden worden en hoe kan ik dan ooit het Koninkrijk Gods beërven en tot die eeuwige vrede en zaligheid ingaan?

Maar wat wordt de evangelieboodschap van deze tekst nu rijk! Want nu gaan we dit woord nog eens lezen: Het is niet desgenen die wil noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Ons willen en ons lopen valt er helemaal buiten. Maar we hebben met een ontfermend God te doen. Met een God vol ontferming en genade. En daarom is er voor iemand die in deze nood gekomen is dat er geen willen en geen lopen bij hem gevonden wordt hoop, veel hoop zelfs. Daarom roep ik u toe: Buig u maar als een arme tollenaar, die alleen nog maar stamelend kan bidden om genade, voor de Heere neer en belijd het Hem maar: Heere, ik ben zo'n groot zondaar en ik ben zo bang voor uw rechtvaardig oordeel en ik ben zo bang voor de dood en voor wat daarna komt... maar nu hoor ik de boodschap van uw genade en ik kan U niet missen en toch wil ik tot U niet komen en toch kan ik tot U niet lopen. Spreek het maar voor Hem uit. dat alle goeds u ontbreekt, dat ge van nature een vijand bent van Gods genade, een afkerige, vleselijk, verkocht onder zonde, een machteloze en hulpeloze, dat ge zo maar aan de kant van de weg ligt in grote nood, terwijl ge geen enkele stap naar de Heere kunt doen of durft te doen omdat het recht is als ge verworpen wordt. En vraag dan maar: O God, wees mij zondaar genadig. Ik wil niet en ik loop niet, maar ik kan U toch niet missen en ik kan niet verder zonder U en zonder uw liefde, o Heere... en, o wonder, welk een troost ligt er dan opgesloten in onze tekst: Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt maar des ontfermenden Gods.

Zie dan op die ontfermende God van Wie alleen uw hulp komen kan. Zeg het maar tot de Heere: Gij kunt het niet doen om mijnentwil, want ik ben onrein en vuil en besmet met duizend zonden, ik ben niets en ik heb niets om U aan te bieden... maar Heere, ik pleit op uw vrije gunst, op uw souvereine genade.

En hoort dan het antwoord des Heeren: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen; hierin heb Ik lust, dat de zondaar zich bekere en leve.

En luister dan naar die zalige boodschap van vrije gunst: Komt dan en laat ons samen richten: Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw, al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol.

En dan wordt het een weg van willen en lopen, tegen alle onmacht en alle onwil van de mens in. Want dan gaat de Heere zelf trekken en dan brengt Hij ons door Zijn Heilige Geest bij Zijn Lam. En dan komen de dorstigen en dan drinken ze van het water des levens om niet. En dan zegt de apostel: Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen allen wel lopen,

maar dat één dc prijs ontvangt? Loopt alzo dat ge die moogt gewinnen.

Bidt en ge zult ontvangen. Zoekt en ge zult vinden. Klopt en u zal opgedaan worden.

Laat u dan zaligen als een onwillige en een onmachtige. Laat u zaligen door die ontfermende God Die gereed staat om te helpen, te redden en te verlossen. Die ons het Lam gegeven heeft, opdat we in zijn bloed reiniging en verzoening zouden vinden. En de Heilige Geest leert ons de hand leggen op dat Lam, leert ons zeggen, dat is ook mijn Lam, het is ook voor mij geslacht. En die Heilige Geest doet ons gaan in de voetstappen van de Heere Jezus Christus en wie achter Hem aangaat komt in het eeuwig Koninkrijk.

Wanneer we aan de ontfermende God voorbijgaan en deze Christus verwerpen, wanneer we niet willen dat Hij Koning over ons is, wanneer we Hem niet willen volgen, dan komen we eeuwig om.

Wanneer we ons verharden en ons niet laten leiden, dan wordt het een eeuwige nacht.

Wanneer wij het met ons willen en lopen willen blijven proberen, dan zullen we het eeuwig verliezen.

Maar zalig die het hier leert: Ik wil niet en ik kan niet, o Heere, ontferm U mijner!

Dan zullen we ondervinden dat we met een ontfermend God te doen hebben. En Gods kerk leert het al maar beter verstaan hoe we alleen door genade zalig kunnen worden. Dat wonder wordt steeds groter.

Want waarom schenkt God ons die rijke genade?

Waarom ontfermt Hij Zich over schuldige mensen?

Waarom heeft Hij Zijn Zoon gegeven tot onze redding?

Waarom heeft Hij de Heilige Geest gezonden om ons het geloof te schenken en dat geloof te versterken?

Waarom neemt Hij de zondaars aan?

Ik kan u geen ander antwoord geven dan dat van de psalmist: „Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen, door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen.

En we kunnen geen ander antwoord geven dan het antwoord van de apostel: Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Hem zij de heerlijkheid tot in der eeuwigheid. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De ontfermende God

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's