Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. P. Wittewrongel en de plichten van de vrouw -2-

Bekijk het origineel

Ds. P. Wittewrongel en de plichten van de vrouw -2-

Een derde voor proef van de toekomstige uitgave van het gehele werk van ds. P. Wittewrongel

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Amsterdamse predikant ds. Petrus Wittewrongel (1609-1662) is de schrijver van het omvangrijke werk, getiteld: Oeconomia Christiana of Christelijke huishouding. De laatste en meest uitgebreide druk van dit standaardwerk op het gebied van de gereformeerde gezinsopvoeding of -pedagogiek dateert van 1661 en heeft een omvang van ruim 2000 paginas. Zoals eerder al aangekondigd, bereidt de Landelijke Stichting een heruitgave van dit werk in het hedendaags Nederlands voor. Zie meer hierover in het hierna afgedrukte kader.

Uit die herspelde versie hebben we in het vorige nummer hoofdstuk 14 en 15 afgedrukt1. Daarin toont ds. Wittewrongel ten eerste aan dat de vrouw de plicht heeft om haar man onderdanig te zijn. En vervolgens stelt hij aan de orde waarin de vrouw nu haar verschuldigde onderdanigheid aan de man moet laten zien. Hij splitst dit op in drie punten. Het eerste punt betreft de eerbied die de vrouw aan haar man moet bewijzen (a), na te lezen in de vorige aflevering. Het tweede en derde punt betreffen respectievelijk de gehoorzaamheid (b) en de behulpzaamheid (c) die de vrouw aan de man behoort te bewijzen. Wat hij hierover gezegd heeft, kunt u hieronder nalezen (in het boek hoofdstuk 16 en 17). Vervolgens sluit ds. Wittewrongel dit gedeelte af met een raadgeving en opwekking om de voorgestelde plichten als vrouw naar de regel van Gods Woord te betrachten (in het boek hoofdstuk 18). Ook deze toepassing hebben we hieronder opgenomen.

Wij hopen niet alleen dat door het lezen van deze stof velen aangezet zullen worden om de heruitgave van dit werk aan te schaffen, maar vooral ook dat deze leesstof tot opscherping en waarschuwing mag dienen in deze tijd waarin de emancipatie ideologisch doorgedreven en haast verplicht opgelegd wordt.

Redactie

b. De verschuldigde gehoorzaamheid

Ds. P. Wittewrongel: “Het voornaamste waarin blijken moet dat de vrouw onder de man gesteld is, bestaat in de plicht van de gehoorzaamheid die zij aan hem schuldig is. Dit wordt aan alle Godzalige vrouwen aanbevolen door het voorbeeld van Sara, die Abraham gehoorzaam is geweest (1 Petr. 3:6). Daar is2 ook een goede reden voor: de man is een hoofd, een heer en meester over zijn huisvrouw en zo heeft hij over de vrouw te gebieden. Het zou de man beroven van zijn mannelijke achtbaarheid, wanneer de vrouw van haar gehoorzaamheid aan hem zou worden ontslagen.

Daarom moet een Godzalige vrouw haar gehoorzaamheid daarin laten zien dat zij:

1. Zich gewillig laat leiden

Dat zij het advies en de raad van haar man volgt, gaarne met hem overlegt en zich er ten enenmale naar schikt om zich gewillig te laten leiden, om niets - in zaken van enig belang3 - te doen zonder zijn speciale goedkeuring. Dit kan haar eigen persoon betreffen met het oog op haar sieraad, kleding, manier van leven, of het besturen van zaken die het huisgezin aangaan, zoals Sara haar dienstmaagd Hagar niet wilde laten gaan zonder Abrahams toestemming (Gen. 21:9-10); evenmin wilde Rebekka haar zoon Jakob wegzenden zonder overleg4 met haar man Izak (Gen. 27:43, 46; 28:1-2). Daarom draagt onder andere ook de man ten opzichte van zijn huisvrouw de naam dat hij den leidsman har er jonkheid is (Spr. 2:17), omdat hij degene is die haar - in het bijzonder als zij nog jong is - wijs besturen moet.

Zijn wijze raad heeft zij in alles te volgen, tenzij in sommige zaken die niet zo belangrijk zijn, de man, vertrouwend op zijn deugdelijke en verstandige huisvrouw (zoals dit de roem was van de voortreffelijke huisvrouw van wie in Spreuken 31 vers 11 gezegd wordt: Het hart haars heren vertrouwt op haar), door een openlijke toestemming haar een vrije beschikking5 vergunt of ten minste stilzwijgend toelaat. Zo had de Sunamitische geen andere toestemming van haar man om voor de profeet een kleine opperkamer gereed te maken of naar hem te reizen dan het stilzwijgen van haar man, die haar dit niet verboden had (2 Kon. 4:10, 23).

2. Zich gaarne laat vermanen

Dat zij op de vermaningen en bestraffingen van haar man naar behoren acht zal geven, die zo goed mogelijk op zich zal nemen6 en zich gaarne laat vermanen. En dat zij, zoveel in haar is, bereid blijft om datgene waarover zij berispt wordt, te verbeteren. Omdat zij onder haar man staat, is het de schuldige plicht van de man - als de nood het vereist - de vrouw te vermanen en over hetgeen er mis is, te bestraffen. Daarom zou het geenszins betamen dat de vrouw zich daartegen zou verzetten7, want dit is ook een gedeelte van de stille en zachtmoedige geest waarmee Godzalige vrouwen versierd zijn, dat ze met geduld de bestraffingen aanhoren, zonder veel tegenspreking aannemen en dat wat mis is, verbeteren. Wij hebben daarvan een voorbeeld in Rachel, die de bestraffing van haar man, al was deze behoorlijk ernstig (Gen. 30:1), niet kwalijk heeft opgenomen. En toen zij bij een andere gelegenheid door haar man vermaand werd om de terafim - die zij buiten zijn kennis haar vader ontstolen had (Gen. 31:19) - weg te doen, was zij bereid om deze af te geven (Gen. 35:2,4).


TEKEN NU IN EN TEL UW VOORDEEL!

De Landelijke Stichting ter bevordering van de Staatkundig Gereformeerde beginselen is druk bezig met het heruitgeven van het inhoudsvolle en omvangrijke werk van ds. P. Wittewrongel, genaamd ‘Oeconomia Christiana of Christelijke Huishouding’. Tot op heden is dit zo lezenswaardige werk van ruim 2000 pagina’s helaas alleen (beperkt) in de zogenaamde oude druk verkrijgbaar, wat voor velen een hoge drempel vormt om het te lezen. Daarom heeft de Landelijke Stichting besloten dit werk opnieuw uit te geven in het hedendaags Nederlands. In herspelde vorm zal deze serie uit vijf boeken van circa 600 pagina’s gaan bestaan. Het is de bedoeling dat daarvan op Deo volente zaterdag 11 mei 2013 het eerste deel zal verschijnen. Stevig ingebonden en voorzien van een harde kaft. Naar verwachting zal elk volgend deel telkens een halfjaar tot een jaar later verschijnen, zodat de gehele serie bij leven en welzijn binnen 4 jaar compleet zal zijn. Het betreft een eenmalige uitgave (ISBN: 9789077530115). De vijf boeken zullen alleen per serie verkocht worden voor een prijs van € 249,-ofwel € 49,80 per deel. Wij bieden u echter nu de gelegenheid om op de complete serie in te tekenen voor een prijs van slechts € 199,-, ofwel € 39,80 per deel. Uw voordeel is dan maar liefst € 50,- op de complete serie! Bovendien behoeft u het bedrag van € 199,- niet ineens te betalen, maar in 5 termijnen; na het verschijnen van ieder deel betaalt u € 39,80 (alle delen worden zonder portokosten aan u verzonden). Laat deze intekenmogelijkheid dan ook niet aan u voorbijgaan!

De boeken zullen alleen bij de administratie van de Landelijke Stichting verkrijgbaar zijn en dus niet via de boekhandel verkocht worden, daar het anders niet mogelijk is om de prijs zo laag te houden. Om in te tekenen op de volledige serie kunt u - bij voorkeur - mailen naar: inhetspoor@kliksafe.nl, of bellen naar: 0418-671790 (bgg: 0416-693844). Graag in alle gevallen uw volledige adres en uw telefoonnummer doorgeven alsmede het aantal series van vijf boeken die u wenst te ontvangen. Tevens willen wij u vragen om familieleden, vrienden, kennissen, scholen, schoolbibliotheken en Christelijke of kerkelijke leesbibliotheken op deze intekenmogelijkheid te attenderen om zo gezamenlijk deze zeer waardevolle uitgave mogelijk te maken.

Het bestuur


Ja, Godzalige vrouwen zullen ernaar streven zich hierin zo nauwgezet vrij te maken dat al zou ook de man zijn huisvrouw zonder en buiten enige schuld - wat de beste kan gebeuren - bestraffen, zij zo bedachtzaam8 zullen zijn dat zij liever met een stille zachtmoedigheid dat zullen verdragen en over zich heen laten gaan dan dat zij daarom hun man met scherpe en onbetamelijke woorden zouden bejegenen. Zij weten heel goed dat het de eigenschap van een goedaardige gesteldheid9 is soms een schuld te erkennen, zelfs waar er geen is. Zo namelijk dat zij dit met lijdzaamheid verdragen, zegt Gregorius.

Dit moeten wij echter niet zo opvatten alsof de huisvrouw nooit haar man zou mogen vermanen of hem raad geven. Want dat mag een dienstknecht zelfs doen aan zijn heer en meester, zoals wij daarvan een voorbeeld hebben in de knechten van Naaman (2 Kon. 5:13) en zelfs van Saul, hoewel hij koning was (1 Sam. 16:15-16). Waarom zou in sommige gevallen dit voor een vrouw dan niet geoorloofd zijn? Maar daarin moet dan wel een heilige wijsheid en bescheidenheid10 gebruikt worden, zodat de gelegenheid van de tijd goed in acht wordt genomen, zoals de wijze Abigaïl tegenover de dwaze Nabal deed (1 Sam. 25:37). Dit zal dan ook moeten geschieden met gepast ontzag, zodat zij naar behoren acht11 zal slaan op de autoriteit van zijn persoon en de staat waarin hij door God gesteld is.

Als de vrouw haar man raad zal geven, dan zal ze eraan denken wat haar hierin welbeschouwd past: dat ze dit zal doen bij wijze van vragen, net alsof zij zelf bij hem kwam om raad te zoeken. Zo stelde Rebekka, toen zij zich met bezorgdheid bezighield12 met het kiezen van een vrouw voor haar zoon Jakob, aan haar man Izak de zaak eerst indirect13 voor om haar gevoelen en mening gaarne aan zijn oordeel te onderwerpen (Gen. 27:46). En Esther aan Ahasvéros, toen zij zei: Indien het den koning goeddunkt en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb, en deze zaak voor den koning recht is en ik in zijn ogen aangenaam ben enz. (Esther 8:5). In die zin dat de vrouw ook genegen moet zijn de zaak anders uit te voeren, als haar raad de man niet behaagt. En als zij iets naar haar advies en goedvinden - dat op zichzelf ook goed is - uitwerken zal, zij dat zo zal doen dat haar man daardoor geëerd en door anderen of door haarzelf niet veracht zal worden.

En als iets met onderling goedvinden wordt voorgenomen, zal het zo gedaan worden dat het eerst van de man zelf schijnt uit te gaan. Zo verzegelde Izébel alles met Achabs zegel (1 Kon. 21:8). En Esther schreef alles in Ahasvéros’ naam (Esther 8:8-10). Want zoals de eigen stem van de trompetter bij verre na niet zo luid en sterk is als wanneer zij wordt voortgebracht14 door de trompet, zo hebben ook de werken in een gezin meer gewicht en autoriteit in zich wanneer alles gebeurt15 door de hand van de man en het als het ware verzegeld wordt met zijn zegel.

Dat moet die vrouwen bestraffen die alles naar hun eigen zin willen hebben en naar hun eigen hoofd leven. Ja, het te gering achten dat zij in veel zaken - van wat voor gewicht die ook zijn - hun mannen om raad zouden vragen, omdat zij menen dat zij de wijsten zijn. En is er iets goed gedaan, dat zij de eer daarvan moeten hebben, zonder er eens aan te denken dat zij daarin de instelling Gods tegenstaan, veel onrust in hun gezinnen verwekken en zich de toorn van God - Die een God van orde en een vijand van alle verwarring is - op de hals halen.

3. En daadwerkelijk uitvoert wat haar man haar beveelt

Zo moet ook de vrouw daarin haar onderdanigheid en onderworpenheid16 laten zien dat zij metterdaad haar man gehoorzaamt in de bevelen die zij van hem ontvangt. En dat niet alleen in zaken die zij evengoed zou zijn nagekomen, ook al waren die niet door haar man gelast (want daarin kan zij weinig roem hebben), maar wanneer zij ook datgene kan nakomen wat zij achterwege zou gelaten hebben, indien het haar door haar man niet was bevolen. Dat is het wat haar onderworpenheid en onderwerping inhoudt: dat haar wil aan de wil van haar man onderworpen moet zijn; die moet haar tot een wet zijn. Hierin is de gehoorzaamheid van de heilige vrouwen van de voorname patriarchen Abraham, Izak en Jakob zeer voorbeeldig geweest. Zij zijn ten zeerste bereid geweest om de bevelen van hun mannen op te volgen. En dat in verscheidene gelegenheden, zoals:

Ten eerste wanneer zij van woonplaats moesten veranderen. Hoewel hun mannen hen ook uit hun eigen land leidden en zij huns vaders huis moesten verlaten. Zij hebben niet geweigerd mee te gaan, maar hebben zich met hun mannen in tenten gevestigd en dat in een vreemd land. Zij waren terstond bereid om hun mannen te volgen en te zeggen zoals Jakobs vrouwen tegen hem zeiden: Nu dan, doe alles wat God tot u gezegd heeft (Gen. 31:16). Zij waren van hetzelfde gevoelen17 als dat van Ruth ten opzichte van haar schoonmoeder, toen ze zei: Waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk en uw God mijn God (Ruth 1:16). Zodra zij maar de wil van hun man hadden vernomen dat zij huns vaders huis moesten verlaten, waren zij daartoe ook genegen en ze zeiden tegen hun man: Is er nog voor ons een deel of erfenis in het huis onzes vaders? (Gen. 31:14). Alsof zij gezegd hadden: Wij willen met u gaan en niet eens acht geven op het deel dat wij nog te verwachten zouden mogen hebben.

Ten tweede wanneer zij door hun mannen werden ontboden, hetzij dat die zelf hen geroepen of iemand om hen gezonden hebben, dan zijn zij terstond gekomen, zonder enig uitstel of excuus te maken. Dit wordt zo klaar en duidelijk in het voorbeeld van de genoemde vrouwen van Jakob aangewezen (Gen. 31:4), toen zij - hoewel zij buiten op het veld waren -zo spoedig als zij door hun man geroepen waren, tot hem zijn gekomen. En daarin was het dat koningin Vasthi de autoriteit van haar man heeft verbroken dat zij, toen zij ontboden werd, niet tot hem is gekomen (Esther 1:17).

Sommigen willen haar hierin verontschuldigen en zij oordelen dat zij goed gedaan heeft door dit te weigeren, omdat de Perzen een wet hadden dat hun vrouwen door niemand anders gezien mochten worden. Zo verhaalt Macrobius dat het aan geen vrouwen toegelaten werd voor de ogen der mensen in hun openbare feesten en bijeenkomsten gebracht te worden, tenzij het bijzitten18 of hoeren waren.

Toch kunnen wij om deze redenen deze koningin niet vrijpleiten. Want sommige wetten van de Perzen waren ten enenmale en op zichzelf ongeoorloofd en onwettig. Toen Cambyses19 zijn raadslieden eens vroeg of er onder de Perzen niet een wet was dat de koning zijn eigen zuster zou mogen trouwen, ontving hij als antwoord dat er weliswaar zo’n wet niet was, maar dat niettemin hun wetten toelieten dat de koningen van Perzië doen mochten wat zij wilden. Dat was immers een onrechtvaardige wet, mede omdat de besluiten van de Meden en Perzen onherroepelijk waren. Want alle menselijke wetten kunnen en mogen in hun soort op grond van betere overdenking veranderd worden. Gods wetten alleen zijn onveranderlijk.

Neem eens aan dat ook onder hen die wet was geweest dat de vrouwen niet gezien mochten worden in de bijeenkomsten van mannen. Dan was het een gebrekkige wet die uit enkel jaloezie haar oorsprong had genomen. Het gebod van de koning en haar man moest haar tot een wet geweest zijn; het kwam haar niet toe de wetten van het rijk uit te leggen, maar het was haar plicht de wil van haar man te gehoorzamen. Zo werd het ook opgevat door al de hovelingen. En om geen kwaad voorbeeld aan andere vrouwen te geven moest zij de bekende straf, hoewel die veel te zwaar geweest is, dragen en van de kroon verstoken worden. De vrouw die door de man geroepen wordt, mag niet weigeren te komen.

En ten derde zien wij ook in die heilige deftige vrouwen20 hoe bereid zij in alle voorvallende gelegenheden zijn geweest om de bevelen van hun mannen na te komen. Toen zeer onvoorziens drie mannen tot de patriarch Abraham gekomen waren die hij wilde ontvangen en wie hij iets te eten wilde voorzetten, zei hij tegen Sara: Haast u, kneed drie maten meelbloem en maak koeken (Gen. 18:6). Zij was daartoe terstond bereid en gewillig. En toen Jeróbeam naar de profeet Ahia een boodschap wilde sturen om te vragen hoe het met zijn zoon zou gaan die ziek was, vond hij het geraden zijn eigen huisvrouw te zenden. Zij, hoewel een koningin, heeft geen verontschuldiging gemaakt, maar gedaan wat haar man begeerd had.

Het voorbeeld van deze vrouwen behoren alle Godzalige vrouwen na te volgen. Het is hun plicht dat zij in deze en velerlei gelegenheden - die wij niet alle kunnen specificeren - de bevelen van hun mannen met alle gewillige vaardigheid en genegenheid nakomen en zich ervoor wachten dat zij hierin ooit ongehoorzaam zijn of tegenspreken. Het gaat niet goed als de vrouwen hierin hun mannen niet zouden zoeken te behagen.


HET HUWELIJKSFORMULIER OVER DE PLICHT VAN DE VROUW

“Desgelijks zult gij, vrouw, weten hoe gij u naar het Woord Gods houden zult jegens uw man. Gij zult uw wettigen man liefhebben, eren en vrezen, ook hem gehoorzaam zijn in alle dingen die recht en billijk zijn, als uw heer; gelijkerwijs het lichaam aan het hoofd, en de gemeente aan Christus onderdanig is. Gij zult geen heerschappij gebruiken over uw man, maar stil zijn. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva, Adam tot hulpe. En na den val heeft God tot Eva, en in haar persoon tot het ganse vrouwelijk geslacht gesproken: Tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben. Deze ordinantie Gods zult gij niet tegenstaan, maar veelmeer het gebod Gods gehoorzaam zijn, en het voorbeeld der heilige vrouwen navolgen, welke op God hoopten, en haar eigen mannen onderdanig waren; gelijkerwijs Sara haar man Abraham gehoorzaam geweest is, hem noemende haar heer.

Gij zult ook uw man in alle goede en oprechte dingen behulpzaam zijn, op uw huishouding goede acht hebben, en in alle ingetogenheid en eerbaarheid, zonder wereldlijke pracht, wandelen, opdat gij anderen een goed voorbeeld van zedigheid moogt geven.”


c. Behulpzaam zijn

De vrouw die haar man ook echt onderdanig zal zijn, moet als zijn metgezellin hem tot een hulp en nodige bijstand zijn. Dit is een van die speciale oogmerken - zoals hiervoor aangetekend is - waarom God aan Adam een vrouw toegevoegd heeft: Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij (Gen. 2:18). Zoals dit enigermate ook door ons is beschouwd21 als een bijzondere plicht die zowel de man aan de vrouw als de vrouw aan de man schuldig is, zo is het toch dat wij dit als een speciale last op de schouders van de vrouwen hier ter plaatse leggen, opdat zij op een bijzondere wijze hun man tot een assistente en hulpe zijn. Niet alleen ten opzicht van de huiselijke zaken (waarvan hierna zal gehandeld worden), maar ook in alle voorkomende gelegenheden die hun man in eigen persoon betreffen en waarin hij enige hulp en bijstand nodig heeft. In het bijzonder als hem bepaalde wederwaardigheden ontmoeten of dat hem de een of andere ellende overkomt. Daarvan is immers geen enkel gedeelte van ‘s mensen leven, en inzonderheid als hij zich tot de huwelijkse staat begeeft, vrij. En in een dergelijk geval is het dat de vrouw:

Ten eerste gaarne haar deel moet dragen in zo’n verdriet. Want zoals de gelovige Christenen daarin geroemd worden door Paulus, als hij zegt dat zij ook over zijn banden medelijden hadden getoond (Hebr. 10:34), zo behoort een gelovige vrouw daarin haar roem te zoeken dat zij deelt22 in al de ellenden die haar man overkomen, ja, dat zij hartelijk medelijden zal hebben. Zo moet hier de vrouw de last van de man helpen dragen (Gal. 6:2).

En daar dat medelijden plaatshebben moet in alle ware Christenen (Hebr. 13:3), omdat zij leden van één lichaam zijn (1 Kor. 12:26), veel meer nog in de vrouw die één vlees met haar man geworden is (Matth. 19:5).

Het zou immers uitermate schandelijk zijn dat vrouwen dan hun mannen zouden verlaten als zij in zwarigheid gekomen zijn. Die zouden wij dan wel mogen vergelijken bij de zwaluwen en andere zomervogels die wel tevreden zijn als zij de aangename zomer-vruchten van voorspoed met hun mannen kunnen genieten, maar zich ten enenmale ongenegen en onwillig vertonen om de harde vlagen en stormen van de winter met hem te doorstaan en hem daarin behulpzaam te zijn. Zij nemen het niet eens ter harte hoe het met hun mannen gaan mag, als zij zelf maar geen gebrek lijden en gemakkelijk kunnen gaan slapen. Dat moeten wel onnatuurlijke mensen zijn, die geen gevoelen hebben van hetgeen hun eigen vlees lijdt.

Dat verschilt ver van de natuur van onze Zaligmaker, Die medelijden heeft kunnen hebben met onze zwakheden (Hebr. 4:15) toen Hij op de aarde wandelde, hoewel Hij niet aan ‘persoonlijk lijden’ onderworpen was. En hoewel Hij, nu Hij gezeten is ter rechterhand van de troon Gods, van alle uiterlijk lijden is verlost, heeft Hij nog een teer gevoelen van al het ongelijk dat hier Zijn leden wordt aangedaan (Matth. 25:35, 36, 42-43; Hand. 9:5).

Ja, zij zijn erger dan vele vrouwen onder de blinde heidenen die zich hierin als zeer voortreffelijke voorbeelden van meedogendheid ten opzichte van de ellende van hun mannen getoond hebben. Die zullen in de dag des oordeels tegen de vrouwen van de Christenen opstaan die zich zo ongevoelig betonen over de ellenden van hun mannen en dikwijls met een hond net zoveel medelijden hebben als met hun man.

En laat staan dat zij ten tweede hun man in zijn verdriet alle troost, behulpzaamheid en verkwikking zouden toebrengen, wat nochtans ook van de vrouw als een noodzakelijke plicht geëist wordt. Evenals de kinderen van Jakob deden, die hun vader probeerden te troosten23 (Gen. 37:35). En Rebekka aan Izak, niet alleen zodra hij met haar getrouwd was (Gen. 24:67), maar ook toen hij oud geworden was en op het bed der zwakheid neerlag (Gen. 27).

Ludovicus Vives geeft ons in zijn tweede boek over een Christelijke vrouw een zeer gedenkwaardig voorbeeld van behulpzaamheid. Dat behoort bij een dergelijke gelegenheid alle Godzalige vrouwen tot voorbeeld te zijn. Wij kunnen aan die historie hier niet voorbijgaan, omdat die zo goed bij ons onderwerp24 past. Hij verhaalt dat een zekere jonge, tere en schone maagd getrouwd was met een oude man van wie zij daarna ontdekte dat hij naar het lichaam zeer ellendig, zeer afzichtelijk was en aan walgelijke ongemakken en ziekten onderworpen. Maar omdat zij wist dat zij door het huwelijk met hem nauw door God verenigd was en tot één vlees geworden, heeft zij met een ongelooflijk geduld en veel vergenoeging alles doorstaan. En hoewel dokters en vrienden haar de raad gaven dat zij de omgang met die man zou vermijden, omdat zij groot gevaar liep dat zij door al te veel gedienstigheid en hulp de besmettingen van haar man zou deelachtig worden, zo heeft zij nochtans daar niet naar geluisterd, maar met een zonderlinge moed25, ja, boven vermogen haar man dag en nacht bijgestaan.

Dit zou zij niet hebben kunnen doen, als niet de sterke echtelijke genegenheid26 haar teer en zwak lichaam gesterkt had. Zodoende is zij door hierin onvermoeid te zijn voor haar man alles geweest wat vrienden, medicijnmeesters, vrouwen of voedsters kunnen zijn. Ja, vader, moeder, zuster, broer, kinderen, ja alles, door hem goed te doen op allerlei wijze. Zij heeft zelfs haar kostelijkheden en juwelen ten koste gelegd om hem genezing te brengen. En toen hij gestorven was en zijn en haar vrienden bij haar kwamen, meer om haar geluk aan te wijzen dat God haar van zo’n ellendige man verlost had dan om haar weduwstaat te beklagen, heeft zij zulke redenen niet aan kunnen horen, maar openlijk betuigd dat als het mogelijk was geweest, zij het leven van haar man nog wel zou hebben willen kopen met het verlies van haar vijf zeer dierbare en beminde kinderen. En hoewel zij nog in de fleur van haar jaren was, nam zij de krachtige beslissing niet te hertrouwen, en dat op geen ander fundament dan dat zij vreesde dat zij geen tweede Valdaura zou vinden, want zo heette haar man. Voorwaar: een dergelijke behulpzaamheid heeft een man van zijn vrouw te verwachten waar de ziel zowel als het lichaam door de trouw verenigd is.

Zo behoort het ook te zijn. Want als het de schuldige plicht is van de kinderen dat zij hun ouders die in droefheid zijn, vertroosten, dan is de huisvrouw dit veel meer verplicht aan haar man. Een wijs zoon verblijdt de vader (Spr. 10:1; 15:20). Veel meer nog zal dan een wijze vrouw haar man pogen te verblijden en proberen voor hem te zijn wat Davids harp voor Saul was (1 Sam. 16:23).

Als een medicijnmeester zal zij op hem passen in zijn ziekte en als een lieflijke musicus hem in zijn zwaarmoedigheid proberen te vermaken. Daarom moet het een zeer beklaaglijke zaak zijn wanneer een vrouw, die haar man tot een troost zou zijn, hem zo veel verdriet aandoet dat hij van haar zou kunnen zeggen wat eens de heilige Job zei van zijn vrienden die gekomen waren om hem te troosten: Gij allen zijt moeilijke vertroosters (Job 16:2). Evenals het droevig was in de omstandigheid van onze eerste vader Adam dat zijn Eva, die hem tot hulp gegeven was, zijn verzoekster werd en hem tot zonde verleidde (Gen. 2:18; 3:6), zo kan het ook niet anders zijn in deze omstandigheid, wanneer zij die het vermaak van haar man zou zijn, de lust van zijn ogen (Ezech. 24:16), een knaging27 wordt aan zijn hart en een verrotting in zijn beenderen (Spr. 12:4). En voorwaar, hoe kan het anders zijn? Want zoals de huwelijkse staat - wanneer daarin alles naar Gods heilige wil en Zijn heilig Woord is geregeld - een van de allertroostrijkste gesteldheden van dit tegenwoordige leven is die de mens kan ontmoeten, zo is er ook geen verdrietiger dan deze staat wanneer daarin niet alles naar de Wet en het Getuigenis ingericht is. Intestina mala gravissima, zegt Augustinus; dat is: ‘De kwaden die vanbinnen zijn, zijn de zwaarste.’ Dat is de reden geweest waarom sommige leraren een schuldige en kwade consciëntie hebben vergeleken bij een ongeregelde vrouw. Want dat heeft in beide gevallen plaats: hetgeen hem zijn grootste troost zou zijn, wordt voor hem zijn zwaarste kruis. Zulke vrouwen vergeten of letten op zijn minst weinig op hetgeen van een goede huisvrouw gezegd wordt: Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens (Spr. 31:12).

Tot raadgeving en opwekking vanuit Gods Woord

Tot hiertoe hebben wij dan de vrouwen hun bijzondere plichten aangewezen en daar is niet meer van overgebleven dan dat wij tot besluit daarvan nog een kort onderricht geven:

1. Hoe de vrouwen zich in de betrachting daarvan hebben te gedragen.

Daarin zal ook Gods Woord hun tot een regel moeten zijn. Zij moeten hun mannen onderdanig zijn, gelijk den Heere (Ef. 5:22; Kol. 3:18). Gelijk het de heiligen betaamt in den Heere. Deze manier van spreken kan op tweeërlei wijze opgevat worden, namelijk dat de apostel daarmee de vrouw wil aanwijzen:

Ten eerste de grond en de manier van de onderdanigheid die van haar geëist wordt: dat die geschiede in een nauwgezette gehoorzaamheid aan God en Zijn bevelen door te zien op Zijn heilige instelling en de onderdanigheid die uit kracht daarvan van haar wordt geëist. Aldus moet het een Godvruchtige28 en Godzalige onderwerping wezen. Dat is het eerste en ook het belangrijkste wat de apostel in de genoemde plaatsen wil te kennen geven. Want het is de godzaligheid alleen die de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens heeft (1 Tim. 4:8). En daarom hebben wij geen beloning te verwachten op iets wat daaruit niet zijn oorsprong heeft. De vrouwen moeten het als hun plicht beschouwen29, ja, er Godsvrucht in stellen dat zij hun mannen gehoorzamen en onderdanig zijn. Luther spreekt hierin zeer juist over deze zaak, als hij zegt dat onder het eerste gebod de gehoorzaamheid aan alle geboden gelast wordt. Want daarin is de band die ons verbindt tot de gehoorzaamheid aan de ganse wet. De religie verbindt de ziel aan de almogende God. Daarvandaan heeft de religie haar naam, zegt Lactantius. En de apostel Jakobus stelt de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God als de rechte grond van alle gehoorzaamheid die wij de gehele tijd van ons leven hebben te betrachten (Jak. 1:27). In die zin dat evenals alle burgerlijke plichten moeten voortkomen uit liefde die wij tot de mensen hebben: Dat al uw dingen in de liefde geschieden (1 Kor. 16:14), zo moeten die ook in gehoorzaamheid aan God de Heere betracht en waargenomen worden.

Ten tweede zo kunnen wij ook in deze woorden een bepaling vinden van de onderdanigheid, eerbied en gehoorzaamheid die de vrouwen hun mannen schuldig zijn. Want dat volgt ook onlosmakelijk uit het voorgaande; want hetgeen gedaan zal worden in gehoorzaamheid aan de heilige wil van onze God, moet ook geschieden naar en niet tegen de regel van de wil van onze God. Want de mens kan niets doen tegen de wil en het Woord van God in gehoorzaamheid aan Zijn wil; dat zou een klaarblijkelijke tegenstrijdigheid zijn. Maar de vrouw moet haar man niet verder onderdanig zijn dan in den Heere. Sic placeat uxor voluntati conjugis, ut non displiceat voluntati conditoris, zegt de oude leraar Gregorius; dat is: ‘De vrouw moet de wil van haar man zó behagen dat zij de wil van haar Schepper niet mishaagt.’ Daarom als de apostel deze plicht zover uitstrekt dat de vrouwen hun eigen mannen onderdanig moeten zijn in alles (Ef. 5:24), dan moeten wij dat niet anders verstaan dan bij wijze van tegenstelling tussen hun eigen wil en die van hun man. Zo zei de apostel ook van zichzelf dat hij in alles allen trachtte te behagen (1 Kor. 10:33). Dat is zó dat hij zijn eigen voordeel niet zocht, evenmin zichzelf zocht te behagen (Rom. 15:1-2), maar geheel niet in een tegenstelling tussen de wil van God en die van de mensen; want als die tegenover elkaar staan, dan moeten wij Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen (Hand. 5:29). De reden is omdat deze onderdanigheid en onderwerping van de vrouw onder haar man Gods instelling is. Wie voor God en Zijn zaak is, kan niet gekant zijn tegen God. En ten tweede staat de macht van de man evenals andere machten ook onder God, want er is geen macht dan van God (Rom. 13:1). Nu, de macht die onderworpen is, moet de macht die over haar gesteld is, onderdanig zijn. Dat is een zaak waarvan wij wensen dat het vrouwelijk geslacht er terdege op zou letten, opdat zij niet alleen vanuit een zekere natuurlijke liefde en vleselijk oogpunt30 (hetzij om hun eigen gemak en voordeel of door vrees voor de toorn van de man of vanbuiten kwalijk nagesproken te zullen worden) hun mannen uitwendige onderdanigheid kwamen te bewijzen, wat ook ongelovige, ja, heidense vrouwen zeer voorbeeldig hebben kunnen vervullen, maar ook louter uit aandacht voor en overdenking van de gehoorzaamheid die wij God en Zijn geopenbaarde wil in Zijn Woord schuldig zijn. Louter uit genegenheid om zichzelf en hun weg Gode beproefd voor te stellen (2 Tim. 2:15), want zoals de vrouwen van de heidenen God hebben gehoorzaamd omwille van de mensen, zo moet de huisvrouw van een Christen haar man onderdanig zijn om Gods wil.

Dat is ook het enige waarop zij te letten heeft, indien zij in de betrachting van al de vorige plichten zowel de gunst van haar God als de liefde van haar man tot zich wil trekken. Om der consciëntie wil en om God de Heere daarin te gehoorzamen moet zij haar plicht doen en in de betrachting van deze plichten nooit tekortkomen. En zoals zij in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid blijvende, in kinderen te baren zalig zal worden (1 Tim. 2:15), zo zal zij ook door haar man alle onderdanigheid te bewijzen in de Heere, van de Heere de vergelding der erfenis ontvangen.


DE GEHOORZAAMHEID AAN DEN HEERE VOOROPSTELLEN!

“Paulus zegt (…) uitdrukkelijk: Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij (1 Tim. 2:12). Evenals het hoofd het lichaam regeert en het lichaam zich beweegt naar de wil van het hoofd, zo moet de man ook als het hoofd zijn vrouw regeren en zij behoort zich ook door hem te laten regeren. Nochtans niet met een slaafachtige onderwerping, want God de Heere heeft de vrouw ook zo laag niet gezet dat ze zou zijn een voetveeg van de man. Zij is niet gemaakt uit de voeten, maar uit de zijde van de man, opdat ze hem zou zijn tot een metgezellin en tot een jukgenoot. Daarom mag hij over haar niet heersen met tirannie. Hij mag haar ook niet dwingen in de religie of in de consciëntie. Gelijk dat maar al te veel gebeurt - God betere het! - dat er vrouwen zijn die de waarheid van het Evangelie wel zouden navolgen, maar die niet durven, die het nalaten uit vrees en onder dwang van haar ongelovige man, waardoor zij lijden een onverdraaglijke overlast [verkeren onder een zware last, kwelling, onderdrukking; red.], waaraan zij geenszins gehouden zijn zich te onderwerpen, want men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen (Hand. 4:19). Daarom heeft ook de apostel de onderwerping van de vrouwen zo bepaald dat ze hun mannen moeten onderdanig zijn, gelijk het betaamt in den Heere (Koloss. 3:18). Verder mag de vrouw niet gaan in haar onderdanigheid. Als de wil van de man strijdt tegen de wil en wet des Allerhoogsten, zo is ze daaraan in het minst niet gebonden. Heeft ze een man op aarde die haar in een dergelijk geval veel kwaad en verdriet kan doen, zij moet niet vergeten dat ze een God heeft in de hemel Die degenen die Hem ongehoorzaam zijn, door Zijn rechtvaardig oordeel nog veel zwaarder kan plagen en kwellen: Die de ziel kan werpen in de hel (Luk. 12). Daarom moet de vrouw nooit zo dwaas zijn dat ze om haar man te behagen, iets doen zou dat de Heere mishaagt. Noch ook daartoe komen - om in rust en vrede te leven met haar man - dat ze de oorlog zou aannemen [aanvangen; red.] tegen God met de mensen meer gehoor te geven dan God. Dat moet niemand doen, want in de gehoorzaamheid moeten wij God den Heere altijd vooropstellen. Zodoende zullen wij een goede consciëntie behouden die een dagelijks feest en welleven is, een paradijs op aarde, die ons grote gerustheid geven zal beide in leven en in sterven.”

-Ds. J. Crusius, Verklaring over het boek Ruth, Haarlem 1671, p. 343 (herspeld)-


Omdat de vrouw al deze plichten haar man moet toebrengen in den Heere, hoeft zij die onderdanigheid ook niet verder uit te strekken dan tot de dingen die ook de Heere behagen. Want zoals de man zich ervoor te wachten heeft ooit iets van zijn vrouw te eisen wat met de wil des Heeren niet zou overeenkomen, zo moet ook de vrouw op haar hoede zijn dat zij zich nooit uit een blinde liefde voor haar man zover laat leiden dat zij zich tegen de Heere zou bezondigen en iets zou doen om haar man te behagen wat de Heere moet mishagen. Want zoals het een brandmerk is van onze eerste vader Adam dat hij zich door Eva liet verleiden (Gen. 3:12) en van Achab dat hij zich door Izébel, zijn huisvrouw, tot het kwade liet ophitsen (1 Kon. 21:25), zo zal een dergelijke vrouw - hoewel zij zich op haar vrouwelijke gesteldheid als het zwakste vat beroepen mocht - zich nooit kunnen verontschuldigen31 als zij haar man meer dan God - zelfs in enig ding, van welke aard het ook zijn mocht - zal trachten te behagen. Want deze regel zal altijd onverbrekelijk blijven dat men Gode meer gehoorzaam moet zijn dan den mensen (Hand. 4:19; 5:29). Die regel kan niet verbroken worden of God de Heere zou het zwaar bezoeken. Verder willen wij hier niemand aan de man méér verplicht doen zijn dan dat zij hem onderdanig is, gelijk het betaamt in den Heere (Kol. 3:18).

2. Hoe de vrouwen tot betrachting opgewekt kunnen worden

En opdat de vrouw op een nauwgezette betrachting van al deze plichten des te gewilliger gericht zou zijn, kunnen wij geen sterkere beweegredenen gebruiken dan de apostel Paulus zelf haar voorgehouden heeft, waar hij haar tot deze verschuldigde onderdanigheid vermaant. Zij zullen daartoe moeten overwegen:

a. Dat God de Heere van haar deze onderdanigheid eist: Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk den Heere, zegt de apostel (Ef. 5:22). Zodoende zijn zij in hun consciëntie daartoe verplicht en zij zouden God de Heere ongehoorzaam zijn en zullen voor Hem daarvan verantwoording moeten afleggen als zij daarin nalatig zijn.

b. Dat de man haar hoofd is en zodoende boven haar in waardigheid verheven is (Ef. 5:23), want de man is het hoofd der vrouw. En dat daarom de natuur haar zoveel behoort geleerd te hebben dat zij - het gezag32 van haar man erkennend - zich gaarne door hem laat regeren, zoals het lichaam aan het hoofd onderworpen blijft. Zo hebben het de natuurlijke mensen, zelfs heidenen, geleerd. Hoeveel te meer zou het alle Christelijke en Godzalige vrouwen moeten overtuigen. Temeer als zij daarbij bedenken:

c. Dat de apostel daaraan toevoegt dat de man zo het hoofd is van de vrouw gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is (Ef. 5:23). Zo plaatst hij immers Christus en de man bij elkaar als twee koningen in verschillende plaatsen: de man een hoofd in zijn huis zoals Christus in Zijn gemeente. Hoewel dit alleen bij vergelijking en als in geringe mate van evenredigheid33 moet opgevat worden, moet de vrouw daaruit nochtans zoveel kunnen opmaken dat als zij haar man als haar hoofd geen onderdanigheid zou bewijzen, zij daarin niet alleen haar man, maar ook Christus, Die het Hoofd is, ongelijk zou aandoen. Daarom, evenals Hij wil kennisnemen van haar vrijwillige onderwerping om die met Zijn vergelding en genadige zegening te kronen, wil Hij ook die vrouwen straffen die zich hierin onder hun mannen als hun hoofd niet zouden willen buigen.

d. Dat hun onderdanigheid tot hun voordeel is, omdat God tot hun bestwil een zodanig hoofd aan hen gegeven heeft. Want als de apostel, als hij over Christus - het Hoofd van Zijn Kerk - spreekt, dit eraan toevoegt dat Hij de Behouder is des lichaams (Ef. 5:23), dan geeft hij daarmee aan wat een voordeel de vrouw van haar man als haar hoofd te verwachten heeft. Dit omdat hij alles wat in hem is tot haar bestwil zal trachten in te richten om voor zijn huisvrouw, onder God, in het gezin te zijn alles in allen: een koning om haar te regeren en te beschermen, een priester om voor haar te bidden, een profeet om haar te onderwijzen, zoals hierna breder aangewezen zal worden. Met dien verstande dat zij zichzelf zullen benadelen die zich in deze onderdanigheid niet zouden willen schikken. En ten laatste:

e. Stelt de apostel haar het voorbeeld van de Kerk voor ogen (Ef. 5:24). Daarom, gelijk de gemeente Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen haar eigen mannen in alles. De woorden mogen iemand wekken, maar de voorbeelden trekken. Als dat door een enkel voorbeeld al gebeurt, dan moet dat toch zeker hier op een bijzondere wijze gelden, waar de apostel een grote wolk van getuigen - niet van enige weinige, maar van een grote menigte van wijze, heilige en rechtvaardige mensen, zelfs al de heiligen die er ooit geweest zijn, nu zijn of nog wezen zullen - samenbrengt. Indien de gemeente Christus als haar Hoofd vrijwillig onderdanig is, dan moet ook de vrouw zich verplicht achten tot dezelfde onderdanigheid, omdat de man haar hoofd is. En zo zullen de vrouwen ook betonen dat zij ware dochters zijn van de gehoorzame Sara, ware leden van deze gemeente, als zij in dezelfde gehoorzaamheid met oprechtheid en blijmoedigheid zullen wandelen.

Tot zover hebben wij de vrouw aangesproken. De Heere bekrachtige aan haar ziel wat haar naar de regel van Gods Woord is voorgeschreven.

(De volgende keer Deo volente de plicht van de man!)

Noten:

1) Zie: In het Spoor, decembernummer 2012, p. 229-236

2) Ende bestaet ook sulcks in

3) daer aen gelegen is

4) sonder het advijs van

5) dispositie

6) die ten besten opneemt

7) daer tegens soude strevelen

8) discreet

9) dispositie

10) discretie

11) regard

12) bekommert zijnde over

13) als van verre

14) getrocken

15) passeert

16) subjectie

17) in dat zelfde verstandt

18) concubinen

19) Perzische koning, zoon van Kores

20) matroonen

21) geconsidereert

22) gemeenschap hebbe

23) dien dienst deden aen haren vader

24) propooste; ook: bedoeling, mening, uiteenzetting

25) couragie

26) conjugale affectie

27) corrosijf; letterlijk: iets bijtends

28) religieuse; ook: nauwgezette

29) daar van consciëntie maecken

30) respect

31) excuseren

32) superioriteit

33) proportie

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 2013

In het spoor | 52 Pagina's

Ds. P. Wittewrongel en de plichten van de vrouw -2-

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 2013

In het spoor | 52 Pagina's