Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art. XIX

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art. XIX

Van de vereniging en het onderscheid der twee naturen van Christus in één persoon

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij geloven, dat door deze ontvangenis de persoon des Zoons onafscheidelijk verenigd en te zamen gevoegd is met de menselijke natuur, zodat er niet zijn twee Zonen Gods, noch twee personen, maar twee naturen in een enige persoon verenigd, doch elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behoudende.

Geen z.g. wetenschappelijke verklaring van „de verborgenheid der godzaligheid", maar een ootmoedig belijden van de vereniging der twee naturen in Christus, wordt ons in art. 19 met bovenstaande aanhef, op grond van het onwankelbaar Godsgetuigenis, gegeven. Deze belijdenis en haar formulering is in hoofdzaak de oude katholieke leer (d.w.z. de algemene, zuivere leer der oude kerk, die niets te maken heeft met de Roomse , kerk van tegenwoordig), die de beide naturen in Christus niet vaneen scheidt of onder een vermengt. Het concilie van Chalcedon van 451 heeft de formules opgesteld dat de naturen in Christus waren: onveranderlijk en onvermengd, onafscheidelijk en onverdeeld. Op dit concilie van Chalcedon werd de dwaling verworpen van Nestorius, kerkopziener van Constantinopel in de 5e eeuw. Deze Nestorius leerde dat de mens Christus geen God was, maar alleen God droeg en dat de Goddelijke natuur slechts woonde in de menselijke natuur als een God in een tempel, als twee mensen in een huwelijk, die zich van elkaar verwijderen wanneer ze zelf willen. Tegen hem werd opgesteld dat de twee naturen verenigd waren en onafscheidelijk, zodat ze van die tijd dat ze verenigd waren nooit konden gescheiden zijn of nimmer meer gescheiden zijn geweest. Tegen Eutyches, een Archimandriet van Contantinopel (een archimandriet is iemand die in de Oosterse kerk aan het hoofd van een klooster stond) beleed men het onvermengd en het onveranderlijk zijn. Het gevoelen van Eutyches was dat er een vermenging was van de twee naturen tot één, zoals wijn en water vermengd worden en dat de beide naturen zo ineen gesmolten zijn, dat er één god-menselijke natuur ontstaan was. Het concilie bestreed ook deze leer van Eutyches en noemde de uitdrukking een god-menselijke natuur een ketterse uitdrukking. Ook als men heden nog wel bezigt de uitdrukking dat Christus is de God-mens, heeft men wel nauwkeurig in acht te nemen wat men er mede bedoelt.

Art. 19 begint eerst met de belijdenis dat het de persoon des Zoons geweest is. Die de menselijke natuur heeft aangenomen. Niet het Goddelijk Wezen, zoals het aan de drie personen eigen is, maar de tweede persoon is geboren uit de maagd Maria. Wanneer toch de menswording een daad was van de natuur of het wezen Gods, zou de Middelaar geen persoon en niet de, tweede Adam zijn. Wel leren de Griekse, Roomse en Lutherse kerk een wezenlijke vereniging als een daad van het wezen Gods, doch de Schrift leert duidelijk dat het Woord, de tweede persoon, vlees geworden is. Ook is de Vader noch de Heilige Geest mens geworden. Door de tweede Persoon heeft de Vader alles geschapen en ook is de tweede Persoon door de Vader als Herschepper verkoren voor al Zijn zaad en het aardrijk, dat door Adams val onder de vloek gekomen is.

Beide naturen werden één zonder vermenging en zodanig, dat elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behield. De goddelijke natuur is altijd gebleven, gelijk ze is, ongeschapen en aan geen verandering onderhevig. Ze bleef oneindig en ten opzichte van de tijd zonder begin van dagen of eind des levens. Wat de plaats betreft bleef Zij vervullen hemel en aarde. Het Woord Gods is de kracht en de wijsheid Gods en daardoor draait de hemel in haar kringloop, bewegen zich de sterren, gaat de maan op en onder, schijnt de zon en wordt de lucht verlicht en verwarmd, waaien de winden, staan de omhoog stekende bergen vast, golft de zee, worden de dieren gevoed, brengt de aarde vruchten voort, wordt de mens gevormd, leeft en sterft weder en verkrijgt alles leven en beweging. Dit Woord, dat vlees geworden is, wat dus niet zodanig in het lichaam ingesloten dat Hij alleen in het lichaam was en nergens daar buiten. Daar Hij het Woord was werkte Hij zowel op het lichaam in, alsmede dat Zijn zorg en werkzaamheden gingen over de ganse schepping. Zoals Hij Zich in de ganse schepping bevond, was Hij ook buiten de schepping geheel in de Vader: Zo leefde dan de Zone Gods als mens, maar ook was Hij het Woord, dat alles het leven gaf en als Zoon Zelf bij de Vader was en door de Vader werd gegenereerd.

Ook de menselijke natuur hield haar eigenschappen. Zij is een schepsel gebleven, dat begin van dagen had, dat toenam in grootte, in macht, in plaats en in gaven. Naar het vlees is Hij niet bij Zijn kerk op aarde gebleven, maar voer Hij op ten hemel. Lichamelijk is Hij verwijderd van Zijn kerk, opdat Gods volk in het geloof opgebouwd zou worden in Hem, Die voorging om de plaats te bereiden in het huis Zijns Vaders. De menselijke natuur is niet vergoddelijkt, zoals de Roomse kerk leert. Ook heeft de menselijke natuur niet enkele goddelijke eigenschappen gekregen als alomtegenwoordigheid, almacht, alwetendheid. Wel zijn door de zeer nauwe vereniging der beide naturen aan de menselijke natuur door de Goddelijke natuur gaven medegedeeld als wijsheid, verstand, raad, sterkte, kennis, vreze Gods, zodanig echter, dat geen verandering in de menselijke natuur is bewerkt. Langs de gewone weg van ontwikkeling nam Christus toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen (Luc. 2 : 52). Wel verkreeg Hij door de allemauwste vereniging met de Goddelijke natuur een kennis die de kennis van engelen en mensen verre te boven gaat. Ziedaar welk een wonder van godzaligheid en welk een liefde Gods om dit alles te doen voor een schuldig en ellendig volk, dat van nature naar God niet vraagt, niet naar Hem zoekt, als vijand van Zijn zaligheid de rug naar God heeft toegekeerd. De Goddelijke natuur van Christus is van een oneindige kracht, waardoor Hij nooddruftigen en geestelijk armen kan redden en helpen uit de nood. Zo roept Paulus uit: Hoeveel te meer zal 't bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf Gode onstraffelijk opgfbfferd heeft, uwe consciëntie reinigen van dode werken om de levende God te dienen. (Hebr. 9 : 14). Om Christus' mensheid zullen de Zijnen ondersteund worden in lichaam en ziel. Wij hebben geen Hogepriester die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, zonder zonde (Hebr. 4 : 15).

Lisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art. XIX

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1951

De Saambinder | 4 Pagina's