Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHISMUS. LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHISMUS. LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAG 24

Belangstellend wordt gevraagd: Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God, of een stuk derzelve zijn? En dat is te begrijpen. Want de goede werken worden niet alleen aangeprezen, daar een boom die geen goede vruchten voortbrengt wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. En al is het blad van de belijdenis aantrekkelijk, de boom is evenwel zonder vrucht, geheel verwerpelijk. Maar het nieuwe leven draagt van meet af vrucht. En dat werd door de burgers van Bethlehem in de Moabitische Ruth geprezen, want de ganse stad wist, dat zij een deugdelijke vrouw was. En bij het vallen van Paulus in het stof der verootmoediging, was het terstond zijn bede, als vrucht van het nieuwe leven: “Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?” Terwijl het ook was bij de tollenaar een gaan in de weg der gehoorzaamheid, om te komen voor Gods aangezicht met de bede: “O God, wees mij, zondaar, genadig”. En hij kreeg vergeving der zonden en een recht ten eeuwige leven. Het is niet mogelijk de beleving van de orde des heils te bekomen, met behoud van de zonde en het gaan in de weg der zorgeloosheid.

Maar wel heeft het plaats dat men, tot schade van het geestelijk leven, door de wortel van eigengerechtigheid aangedreven wordt, te steunen op wat goede werken. En dat stremt het vorderen op de weg van de orde des heils, om gefundeerd te mogen worden in de heilsfeiten, wat we zo nodig hebben, voor het geestelijk kennen van de heilsweldaden. Waarom het ons door de Schrift op het hart gebonden wordt, dat onze goede werken niet de gerechtigheid voor God, of een stuk derzelve kunnen zijn. En dat is zo noodzakelijk, daar wij de eigengerechtigheid dan stellen tegenover de ongerechtigheid, om er met des te meer beslistheid des harten op te vertrouwen. Want dat zijn dan de vermeende bewijzen van het kindschap, al wordt het licht van Gods vriéndelijk aangezicht er in gemist. En daarmee zoekt men dan het kwade te dekken om zo ongestoord voort te leven. Wat ons dan doet leven bij onze bekering en wat oude bevindingen. Wat het hart door alles heen steeds verder doet afdwalen van het geloof dat werkt door de liefde. En dat deed zelfs de Pelgrim afwijken van het rechte spoor door niet te letten op de stenen van Gods beloften, die wij zo nodig hebben om de Heere heilbegerig aan te kleven en kinderlijk te vrezen, tot wasdom van het geestelijk leven. En zo moest de Pelgrim altijd weer terug naar het gaan op de stenen van Gods beloften, waartoe hij ernstig werd vermaand.

Het gaat hier om de beleving van de rechtvaardigmaking uit het geloof, tot het zoeken van de heiligmaking in Christus. Want door te blijven staan in de beschouwing van de rechtvaardigmaking, wordt het doel der zaak uit het oog verloren en dat is het gaan op de weg van de heiligmaking, want zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien. En met onze rechtvaardigmaking kunnen we niet de heiligmaking beleven. Waarom wij onze verdorvenheid en verdoemelijkheid in Adam steeds grondiger moeten leren kennen, daar wij met ons vlees de wet der zonde dienen, al dienen wij met ons gemoed de wet Gods. Want de nieuwe mens leeft bij de wet van Christus, de wet der liefde. En de wet der zonde is en blijft de wet van Adam, waarin en waaruit de oude mens leeft. En daarvan is geen verlossing zolang wij zijn in het lichaam der zonde. Zodat in de stand van ons leven de tollenaarsbede, de bede van het hart blijft. Want de oprechten kunnen in de stand van het leven, zich niet met hun staat op de been houden. Zodat zij ook alleen door de gerechtigheid van Christus in hun stand kunnen bestaan voor Gods aangezicht. Want Jesaja riep onder de majesteit van Gods heiligheid en rechtvaardigheid uit: “Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man ben van onreine lippen”. En laat dat toch zijn door de onderwijzingen van Gods Geest, de beleving van ons hart. Want in die totale verdorvenheid zijn en blijven wij verdoemelijk tot onze zelfverfoeiihg voor het aangezicht des Heeren. Opdat het ons in die innerlijke beleving steeds duidelijker zou worden, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkmatig zijn moet. En in dat licht wordt het ons duidelijk, dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonde bevlekt zijn. Wat de dichter deed bidden: “En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn”. Zodat wij niet alleen ten opzichte van onze staat, doch ook van onze stand alle recht en waardigheid moeten verliezen voor het aangezicht des Heeren. Wat Jeremia deed uitroepen tot eer van de Heere: “Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen: Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn alle morgen nieuw, Uw trouw is groot. De Heere is mijn deel, daarom zal ik op Hem hopen”.

Het is in die diepe vernedering en verootmoediging voor het aangezicht des Heeren, altijd weer een kinderlijk opkomen uit het Goddelijke verlossingsplan, dat schittert in Zijn goedertierenheid. Het gaat in de gerechtigheid waarmee wij kunnen bestaan, alleen om de borggerechtigheid van Christus in alle stukken. En dat geldt Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid tot eer van Zijn God en verheerlijking vanZijn wet. Het is dan ook door Zijn gerechtigheid, dat het nieuwe leven der genade heilig is in heilbegerig te leven voor de Heere. Maar onze beste werken zijn onvolkomen en met zonden bevlekt, wat de oprechten tot smart is. En daarom verlangt dat nieuwe leven naar de volmaaktheid, om de Heere daarin eeuwig te verheerlijken in al Zijn deugden en grote daden.

Maar des al niettemin beloont de Heere het ijveren voor Zijn naam en zaak in de liefde des geloofs, al is er vanwege onze verdorvenheid, die ons daarin altijd aankleeft, niet de minste verdienstelijkheid. Hij geeft in die weg toch vrede en blijdschap in het gemoed. Verkwikt het hart met licht van Zijn vriendelijk aangezicht. Wat Job juist in die weg deed komen in een zware beproeving, om daarin des te meer de Heere te verheerlijken. En al zijn de verzoekingen van Satan en ongeloof daarin aanwezig, zegt Jacobus:“Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneet gij in velerlei verzoekingen valt; wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt.” En dat wordt beleefd op de leerschool van vrije genade bij het komen tot de staat der genade. Hij schenkt genade tot de beleving van die genade bij het vluchten tot de troon der genade. En dat is zonder enige waardigheid in de mens. Waartoe dan het Woord van de genade des Heeren steeds meer dierbaar wordt voor het hart.

Als vanzelf komt dan ook de vraag: Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen? op uit het godsdienstig denken van de mens. Hij wil zichzelf handhaven in zijn godsdienstig grondbeginsel. Neemt het niet ter harte, dat hij door de inbindende kracht van de algemene genade, in een meerdere of mindere mate bewaard wordt voor de totale uitleving van het beginsel der ongerechtigheid. Wat de mens nog doet zijn in het heden der genade om zalig te worden. En dat wordt ons door de Heere met dit woord op het hart gebonden:“Zie nu is het de welaangename tijd; zie nu is het de dag der zaligheid.” Om het ter harte te nemen, dat de Heere ons nog door Zijn roepstemmen, die ernstig en waarachtig zijn, onophoudelijk aanspreekt in Zijn Woord, om te letten op de grote Zaligheid, die ons wordt aangeprezen. Hij wacht op ons, opdat Hij u genadig zij in Zijn ontfermende liefde. Opdat wij door de onwederstandelijke werkingen van Zijn Geest, de inplanting in Christus zouden bekomen bij het deelachtig worden van het wezen des geloofs. En dat werkt Hij tot roem van Zijn genade, zonder ons in ons. Wat het hart doet komen tot de hartelijke overgave aan de Heere en Zijn dienst.

Maar dat wil niet zeggen, dan voor altijd in staat te zijn, vaardig en waardig te gaan op de weg des geloofs. We zijn niet alleen bij de aanvang, doch ook bij de voortgang van de dierbare werkingen van de Heilige Geest afhankelijk, al wordt het door des Heeren trouw nooit weer een terugvallen in de staat des ongeloofs. Want dat dierbare genadewerk houdt Hij in stand door de trekkende kracht van Zijn goedertierenheden. Maar in het besef van onze ellendigheid en onwaardigheid bidt het hart:“Laat niet varen de werken Uwer handen.” Waarvan Paulus getuigenis gaf met dit woord:“Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus.” Waarom Hij alleen de eer ontvangt van dat grote en heerlijke genadewerk. En dat in diepe verootmoediging voor Zijn aangezicht, daar Hij bij Zijn dierbaar onderwijs ook gaf de innerlijke beleving om tegen de stroom op, te mogen volharden in het geloof.

Soest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1977

Bewaar het pand | 4 Pagina's

CATECHISMUS. LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1977

Bewaar het pand | 4 Pagina's