Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Briefwisseling met mijn jonge vrienden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Briefwisseling met mijn jonge vrienden

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde jonge vriend.

In mijn vorigen brief heb ik je trachten te antwoorden op de vraag, waarom wij geen afzonderlijke jeugddiensten houden.

Ik heb opgemerkt, dat allerlei praktijken tenslotte voortkomen uit een bepaalde beschouwing. Als zulk een beschouwing den toets der H. Schrift niet kan doorstaan, moeten we met een praktijk, die daaruit voortvloeit eveneens voorzichtig zijn.

Ik zeide ook al dat er een Schriftbeschouwing is, die uitgaat van de gedachte, dat de prediking des Woords eigenlijk alleen maar bestemd is voor wedergeboren menschen.

Maar, heb je je catechismus wel eens goed nagelezen? In vr. 65 wordt gevraagd, vanwaar zulk een geloof komt. En dan luidt het antwoord: Van den Heiligen Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des Heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik der sacramenten.

Hieruit zie je, dat de prediking des Evangelies een middel, is in de hand des Geestes om het geloof te werken. Te werken dus waar het niet is. Dat wil dus zeggen dat het Evangelie gepredikt moet worden aan alle creaturen. Niet enkel aan de geloovigen. Ook hún moet natuurlijk het Woord gepredikt worden en hun dient het, als middel in de hand des Geestes, om het geloof te versterken. Bij de prediking des Woords moet de Dienaar des Woords niet uitgaan van de gedachte, dat zijn hoorders allen wedergeboren zijn; ook niet, dat hij zich toch eigenlijk alleen maar richten moet tot hen die waarlijk wedergeboren zijn; en dat dus zijn prediking over de hoofden der onwedergeborenen heen moet gaan; dat hij dié niet bedoelt.

Wat ik hier zeg, hangt samen met de leer der onmiddellijke wedergeboorte. Dat wil niet zeggen, dat de wedergeboorte niet zou zijn een overgang van den geestelijken dood in het geestelijke leven. Tusschen dood en leven toch is geen tusschenstand. Neen, het wil zeggen, dat zij die dit leerstuk huldigen, meenen, dat Gods Geest, zónder het Woord daartoe als middel te gebruiken, die wedergeboorte op een onmiddellijke wijze werkt. Als dat waar is, is het niet de roeping van den Dienaar des Woords om zich in zijn prediking te richten tot de onwedergeborenen. Die liggen dan niet voor zijn rekening. Eerst als Gods Geest hen zonder aanwending van middelen heeft wedergeboren, dan zou de prediking des Woords er aan te pas komen (aldus die beschouwing).

Nu kun je met die dwaling twee kanten op gaan.

Je kunt zeggen: Als dan enkel tot de wedergeborenen het Woord moet worden gericht, dan moet aan allen dat Woord gepredikt worden van dit gezichtspunt uit. En waar we geen kenners van het hart zijn, moeten we dus naar den aard der liefde gelooven, dat ze wedergeboren zijn; en dus moet de wijze van prediken op deze onderstelling gegrond worden.

Maar, je kunt er ook een anderen kant mee uit, en toch deze verkeerde stelling als uitgangspunt nemen. Je kunt zeggen: Alleen de wedergeborenen zijn vatbaar voor het Woord, hun geloof dient te worden versterkt (een andere vrucht draagt de verkondiging des Woords niet) dus tot hen moet de prediker zich richten, op hen zijn preek instellen.

Maar dat zou niet den vollen raad Gods prediken zijn. Deze houdt een boodschap in voor allen. Tot Nicodemus (een verbondskind) zegt de Heere Jezus; Gijlieden moet wederomgeboren worden.

Wat groote schade doen deze verkeerde beschouwingen nu bij de hoorders.

Vooral voor onze jonge menschen kan het de klem van Gods Woord zoo wegnemen. Immers bewust of onbewust gaan ze dan uit van de gedachte, dat die prediking des Woords hun voorbij gaat, niet voor hen bestemd is.

De eisch der bekeering raakt hen niet, Dat ze verantwoordelijk gesteld zullen worden voor het hun gepredikte Woord, ja ook voor die predicaties die ze hadden kúnnen hooren, doch moedwillig verzuimd hebben — het komt nauwelijks in hen op.

Wat dóen ze eigenlijk onder die prediking? Houdt ze liever bezig in een jeugddienst, dat is dan het eind.

Mijn jonge vriend. Laat mijn raad je behagen. Onttrek je nooit aan de getrouwe bediening des Woords. Je moet daar niet den prediker zien. Die is maar een dienaar des Woords. Tracht toch besef te krijgen, dat God door hem tot ons allen persoonlijk spreken wil. Die ooren heeft om te hooren, die hoore, wat de Geest tot de gemeente zegt. Gewichtvol is het ambt waartoe de Heere Zijn knechten roept. Maar voor jezelf is het van het meeste gewicht, hóe je hoort. Zoek niet naar een bevrediging in jeugddiensten. Wat bevrediging kan het geven als je niet bent of wordt een rechte hoorder des Woords, dat wil toch zeggen: een dáder des Woords.

Bid, dat zoo 's Heeren Geest in je moge werken, verwacht het van Hem alleen. Wat zouden we gelukkig zijn als we eens betrachtten, wat in vraag 103 van onzen catechismus staat. Lees het eens na. Mijn brief is vol. Ik eindig met de hartelijke groeten.

Je vriend BARUCH.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1947

Daniel | 8 Pagina's

Briefwisseling met mijn jonge vrienden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1947

Daniel | 8 Pagina's