Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 20 (artikel 19)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 20 (artikel 19)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De twee naturen van Christus
In artikel 19 handelt Guido de Brès over de vereniging van en het onderscheid tussen de twee naturen van Jezus Christus. Het gaat hier dus niet om de belijdenis aangaande Zijn Goddelijke en menselijke natuur op zichzelf, maar het gaat om de verhouding tussen die beide naturen. Over die verhouding is reeds veel strijd geleverd. De telkens terugkerende vraag is: Hoe kunnen nu Zijn Godheid en mensheid in één Persoon verenigd zijn, terwijl elke natuur Zijn eigen eigenschappen behoudt? Omdat er niets nieuws onder de zon is, is het leerzaam om te bezien hoe er in het verleden gesproken is over dit leerstuk.

De uitspraken van de concilies
Op de concilies van Nicea in 325, Constantinopel in 381 en Chalcédon in 451, kwam de kerk tot de belijdenis dat de Heere Jezus één Persoon is, bestaande in twee naturen. In de Chalcedonische geloofsbelijdenis is opgenomen dat de twee naturen ’onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden’ zijn. Ieder van deze vier woorden heeft zijn eigen inhoud.
Onvermengd: elke natuur is zelfstandig; onveranderd: elke natuur behoudt haar eigenschappen; ongedeeld: geheel de Godheid is verenigd met geheel de mensheid; ongescheiden: elke natuur is steeds met de andere in de ene Persoon verenigd. De gebruikte woorden staan steeds in de ontkennende vorm geschreven. Dat duidt er op dat de uitspraken een reactie zijn op dwalingen. Zo leerde Eutyches (vijfde eeuw) dat de Goddelijke en menselijke natuur ineen zijn gesmolten tot één nieuwe Godmenselijke natuur, zoals wijn en water zich met elkaar vermengen. Tegen Eutyches sprak men uit: ’onvermengd en onveranderd’.
De uitspraak ’ongescheiden’ wordt beleden tegen Apollinaris (vierde eeuw), die zei dat de menselijke geest van Jezus is vervangen door de Zoon van God. En de uitspraak ’ongedeeld’ wordt beleden tegen Nestorius (vijfde eeuw), die stelde dat de twee naturen gescheiden zijn, zoals een mantel het lichaam bedekt en zoals water en olie gescheiden zijn in een glas. De Chalcedonische geloofsbelijdenis staat niet achterin ons psalmboekje, wel die van Nicea en van Athanasius. Daar zien we ook iets van deze leeruitspraken in terug.

Tegen de wederdopers
Guido de Brès richt zich in artikel 19 met name tegen de wederdopers. In wezen stelt de menselijke natuur bij de wederdopers niets voor. Eigenlijk hingen de wederdopers de dwaling van Eutyches aan. Guido de Brès schreef een uitvoerige verhandeling over de twee naturen van Christus, waarin hij de dwalingen van de wederdopers op grond van de Schrift weerlegt. Deze verhandeling is opgenomen in het boek ’Oorsprong en weerlegging van de wederdopers.’ Artikel 19 richt zich tevens tegen de roomsen, die leren dat de menselijke natuur ook Goddelijke eigenschappen heeft gekregen, zoals alwetendheid, almacht en alomtegenwoordigheid. Maar ook de leer van de luthersen wordt bestreden. De luthersen leren dat na de hemelvaart van de Heere Jezus de Goddelijke eigenschappen de menselijke natuur doordringen, zoals vuur het ijzer doorgloeit. Luther leerde dat de menselijke natuur op deze wijze ook alomtegenwoordig is geworden, maar dan zo dat het niet zichtbaar is.
Luther stelde dit om de tegenwoordigheid van Christus naar Zijn menselijke natuur onder de tekenen van brood en wijn aan het Heilig Avondmaal te kunnen leren. Deze avondmaalsleer van Luther veroorzaakte de breuk met Calvijn. Luther week hierin af van de belijdenis zoals die in Chalcédon is vastgesteld.

Verborgenheid
God heeft beloofd dat Hij Zijn Zoon zou zenden om als mens, in de plaats van Adam, de vereiste gehoorzaamheid te geven en de overtreding van Adam, en al de zonden die daaruit zijn voortgekomen, te verzoenen. De Zoon van God heeft daarvoor de menselijke natuur aangenomen, om als mens de Wet te kunnen houden en om te kunnen sterven voor de zonde van Zijn volk. Maar Hij moest ook tegelijkertijd God zijn, anders had Hij nooit de toorn van God tegen de zonde kunnen dragen en de dood kunnen overwinnen. Daarom is de Heere Jezus één Persoon Die tegelijkertijd zowel mens als God is, zonder die twee met elkaar te vermengen. De vereniging van de Godheid en de mensheid in de ene Persoon Jezus is onafscheidelijk en voor eeuwig. Dit is een geheimenis: En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees (1 Tim. 3:16). Guido de Brès legt in zijn boek ’Oorsprong en weerleging van de wederdopers’ dit mysterie uit aan de hand van de verhouding tussen de ziel en het lichaam van een mens: ’Wij zien dat Hij bestaat uit twee naturen en substanties, zodat de ene niet de andere is en ze niet onderling dooreen zijn vermengd.
Maar elk van hen behoudt zijn onderscheiden eigenschap’ (Boek 2, hfdst. 25, blz. 295).

Een onsterfelijk lichaam
Na het lezen van de leeruitspraken van de genoemde concilies kan de vraag rijzen: door Zijn opstanding is het lichaam van de Heere Jezus toch veranderd in een onsterfelijk lichaam? Kunnen we dan wel zeggen dat Zijn menselijke natuur haar eigenschappen behouden heeft? Inderdaad is het zo dat Christus’ lichaam door Zijn opstanding onsterfelijkheid verkregen heeft. Maar artikel 19 leert ons dat de waarachtigheid van Zijn menselijke natuur daardoor niet veranderd is. Die onsterfelijkheid kreeg Hij door de kracht van Zijn Goddelijke natuur (2 Kor. 13:4 met kanttek.). Na Zijn opstanding is Hij opgevaren ten hemel. Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren (Hand. 1:11), zo spraken de engelen na Zijn hemelvaart. ’Alzo’, dat betekent toch zeker ook ’zichtbaar’. Onze belijdenis weet van de troost daarin voor de Zijnen: ’dewijl onze zaligheid en onze verrijzenis mede hangen aan de waarheid van Zijn lichaam’. De gelovigen zullen eenmaal opgewekt worden en mede met onsterfelijkheid versierd worden. Ze zullen gelijkvormig worden aan Zijn heerlijk lichaam. Als het Hoofd zal Hij daar straks Zijn leden in doen delen. In Zijn lichaam in de hemel hebben zij het onderpand van hun opstanding.

Geen opsluiting
Het lichaam van Christus heeft na de opstanding en hemelvaart een plaats in de hemel. Guido de Brès wijst er in zijn boek op dat het ongerijmd is te denken dat de Godheid van Christus opgesloten is in de ’te kleine en onbehaaglijke gevangenis van het aardse lichaam’.
De Zoon van God is ’op een voor ons onbevattelijke wijze uit de hemel neergedaald, zodanig dat Hij daar ook gebleven is. Hij is ook op een wonderlijke wijze in de buik van de maagd gedragen, en heeft in de wereld verkeerd, en is hier gekruisigd en ter dood gebracht in het vlees, zodanig dat Hij naar Zijn Godheid evenwel hemel en aarde vervuld heeft als tevoren’ (a.w. Boek 2, hfdst. 37, blz. 400-401).

Zelfs door de dood niet gescheiden
Guido de Brès schrijft dat vanaf het ogenblik dat Jezus mens is geworden er tussen de beide naturen nooit enige scheiding is geweest. Ook niet toen bij Zijn sterven lichaam en ziel werden gescheiden. Zelfs niet toen Hij in het graf lag. Zijn Godheid is nooit geweken van Zijn mensheid. Guido de Brès vergelijkt het met de periode dat Jezus een kind was. Ook toen waren de naturen verenigd, ’hoewel zij zich voor een kleine tijd zo niet openbaarden’. Dood en graf konden die vereniging niet te niet doen.
Daarom kon Hij ook in eigen kracht opstaan uit de dood. Hij nam de vloek van het graf weg en veranderde het in een rustplaats tot op de jongste dag. Zo getuigt dit geloofsartikel van de waarde en de kracht van Zijn verdienste.

Waarachtig God en waarachtig mens
Guido de Brès besluit dit artikel met de belijdenis dat ’Hij waar God en waar mens is: waar God, om door Zijn kracht de dood te overwinnen; en waar mens, opdat Hij voor ons zou kunnen sterven uit de zwakheid van Zijn vlees’.
De dood moest overwonnen worden om Zijn volk zalig te kunnen maken. Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet. Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden (Gal. 4:4-5).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 mei 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 20 (artikel 19)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 mei 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's