Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AAN WIE DE SCHULD?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AAN WIE DE SCHULD?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heeft dan God de mens alzo boos verkeerd geschapen? en

Neen Hij, maar God heeft dc mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, dat is, in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zoude, om Hem te loven en te prijzen.

Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des mensen?

Uit de val en dc ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders Adam en Eva in het Paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren zijn.

Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad?

Ja wij, tenzij dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden.

Zondag 3.

In Zondag 2 is de vraag der ellende aan de orde gesteld op een heel eenvoudige wijze. De vaderen hebben maar kort en heel eenvoudig de wet, de hoofdsom der wet, naast ons leven gelegd, om daarmede de algehele, de totale scheef-groei van ons leven aan te tonen. En daar bleek, dat er niet wat aan scheelde, maar alles, zodat wij niet zijn misvormd door duizend zonden, maar dood in de zonden en in de misdaden. Is het zo erg met ons? Ja, het is zo erg. Ik weet dat het geen mode is om dat te geloven en minder nog om dat te prediken. De meeste mensen geloven dat niet, ook al zegt God ons dat in Zijn Woord, ook al leert ons dit de kerk. Maar daarmee is het ongeloof nog niet uitgepraat. Dan komt de bedenking: Kan ik het helpen, dat ik zo ben? Ik heb toch ook mijzelf niet gemaakt? Waar wij één mijl gegaan zijn, daar zijn ook wij bereid om twee mijlen te gaan en ook die vragen onder het oog te zien, aan de hand van Zondag 3 van de Heidelbergse Catechismus.

De oorsprong der zonde.

Dat ligt wel voor de hand om de Schepper er van te verdenken, dat Hij de mens boos en verkeerd geschapen zou hebben, althans velen doen dat. Als nu heel het menselijk geslacht in zonde en schuld verloren ligt, en er geen mens is, die niet grondig door de zonde is aangetast, dan ligt de vraag voor de hand, dat ze dan niet goed gemaakt zijn. Ja. voordat wij verder gaan, wat heeft God dan nog meer verkeerd geschapen? Want als Hij de mens zo verkeerd en boos geschapen heeft, dan moeten toch ook de zon, de maan en de sterren toch wel telkens uit hun banen lopen, dan moet de wenteling der aarde toch wel telkens haperen. En als God dan de mens geschapen heeft met zon fijn besnaard, welgevormd lichaam, zoals de mens toch nog heeft ondanks zijn innerlijk bederf, en als de ziel, die in de mens nog de sporen van een vroegere adeldom des geestes draagt, dan vraag je je toch in ernst af: Is dat wel mogelijk, dat de Schepper zulk onaf werk geleverd zou hebben? Nee niet onaf, niet gebrekkig, maar slecht. Wie enigszins God de Schepper kent, wie enigszins let op al de werken van Zijn handen, die moet al bij voorbaat zeggen: Neen, dat kan niet. Wij willen zelfs op deze woorden stellig niet serieus ingaan, maar zeggen met de Catechismus: Neen Hij. Als dat zo was, dan zou er enig kwaad in God zijn, dan zou Hij vermaak hebben in het kwaad en dan zou Hij er een wreed vermaak in hebben om de beste van al Zijn schepselen, de een zus kwaad, de ander zó boos te zien doen.

Daar hebben wij een hartgrondig neen voor. Zelf is Hij goed, niets dan goed, dan moet Hij zeker het hoogste van al Zijn schepselen goed geschapen hebben. Hoewel daar bewijzen voor te leveren zouden zijn, zegt de Catechismus eenvoudig: God heeft de mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen. En dat zeggen ook wij enkel daarom, omdat dat geschreven staat. Naar Gods beeld geschapen. Gelijkend op God. Gelijkend, maar dan in schepselmatige zin. Niet zo, dat de mensen zeggen: , , Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten." Niet zo, niet zo.

Want de mens heeft niet één van de deugden Gods: hij is niet almachtig, hoewel voor de eeuwigheid geschapen niet eeuwig, dat wil zeggen van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hij is niet naar het evenbeeld Gods geschapen, zoals Christus dat is van , , nature", want die is het uitgedrukte beeld van Gods Zelfstandigheid en het afschijnsel van Zijn heerlijkheid. Naar Gods evenbeeld geschapen, dat is in ware gerechtigheid en heiligheid. Zoals God zonder zonde is, zo was de mens waar rechtvaardig en daarbij heilig, zodat heel zijn wezen en zijn leven op God betrokken was.

Zozeer stond de mens in Gods beeld, dat hij God recht kon kennen. Die kennis Gods deed hem Gods nadering waarnemen in de wind des daags, dat hij met Hem spreken kon, dat hij Zijn werken kon vatten, zodat de mens in een enkel woord kon uitdrukken in de naamgeving de aard van alle gedierte: kon begrijpen en onder woorden brengen. Hij kon kennen het gebod Gods, de belofte Gods, de bedreiging Gods. God had hem zo geschapen, dat de mens God van harte kon liefhebben. Het was maar niet een dienst, die Adam in het Paradijs had, neen, het was een hartelijke en diepe, alles doortrekkende genegenheid. Dat was een liefde in hart en nieren, een liefde die op een natuurlijke, vanzelfse, hartelijke wijze tot God uitging. God had de mens zo naar Zijn beeld geschapen, dat hij zo in de eeuwige zaligheid met Hem leven zou. Nu was het de aardse tijd, de tijd van het pioefgebod, de tijd, waarin de mens het werkverbond zou uitwerken, de aanlooptijd. Het zou uitlopen na een sterveloos leven, zonder smart en zonder pijn. zonder doornen, zonder distels in de eeuwige zaligheid. Daar zou de mens God loven en prijzen. Dat hoort tot de aard, tot het wezen van de mens, dat hij tot lof en prijs geschapen is. Daarom zingt een mens graag en zingt hij graag blijde liederen, omdat dat tot zijn aard behoort, alleen hij kan het loflied, de prijs des Heeren, niet meer zingen. Bovendien was zelfs Adam met Eva daarvoor nog maar voorbestemd, het paradijs was de eeuwige zaligheid nog niet. Dat zou de mens, dat zou Adam echter wel verkrijgen. Tot Gods lof, tot Gods eer was de mens geschapen. Dat is wat anders dan tot alle boosheid en ondeugd.

Neen, neen, God had het wel goed, wel heel goed gedaan. Aan Hem de schuld niet, dat wij ellendig en zondig zijn.

De aard der zonde.

Vanwaar komt dan die verdorven aard des mensen? Want dat hebben wij al begrepen, dat het niet maar zonden zijn, maar dat heel onze aard niet deugt. Wij liegen, omdat wij leugenachtig zijn. Waar komen al die zonden vandaan, waar komt die zondige aard dan vandaan?

Uit de val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva in het Paradijs. De Catechismus drukt het onderscheidenlijk uit, uit de val (passief) en de ongehoorzaamheid (actief). De duivel deed wat en de mens deed wat. Ik kan niet zeggen dat het een eerst, het anders tweedens was. De val van God af en de ongehoorzaamheid, zij grepen in elkaar. De verleiding ging van satan uit, de ongehoorzaamheid van Adam en Eva.

Het is wel een ernstig ding, dat die twéé mensen voor elkander niet onderdeden, dat zij beiden ongehoorzaam waren en dat zij beiden vielen. Wij dragen dan het kwaad mee van moeders-en van vaderszijde. Is dan dat eten van die vrucht zo groot een kwaad? Tel u eens op. Hiermee werd aan God de gehoorzaamheid opgezegd. Hiermee werd God uit het hart en uit het leven gestoten. Hiermee werd de satan geloofd en voor het ongeloof de akker toebereid. Hiermee werd het beeld Gods in de mens stuk geslagen. Hiermee hebben Adam en Eva niet alleen zichzelf, maar ook hun nageslacht de dood aangedaan. Het is dus met die zondeval inderdaad wel hoge ernst. En dat gebeurde in een paradijs, in het Paradijs, waarvan wij niet maar een flauw idee hebben, wat voor heerlijkheid daar was. Zonde is altijd erg, maar wel heel bijzonder als zij nu juist in de van God zo rijk gezegende plaats, waar God en Adam elkander gedurig ontmoetten, plaats vond. Zo diep greep die zonde in, dat de menselijke natuur aangetast werd, geslachtmatig, zodat dat overging van ouder op kind. Dat noemen wij erfzonde, te onderscheiden in erfsmet en erfschuld. De erfsmet besmette elk kind dat geboren werd, reeds in het uur der ontvangenis. En die erfsmet is niet een soort infectie, die zich ergens vastzet, zodat die grote omvang kan aannemen, maar deze erfsmet raakte ons hele wezen, lichaam en ziel, zodat er niets van de mens is of het is met zonde besmet.

Dat noemt onze Catechismus onze „verdorven natuur". Dan is er nog iets. Wij dragen niet alleen een erfelijke besmetting, maar ook een erfelijke schuld. De schuld der zonde erft over van ouder op kind. Een kind wordt nu eenmaal aangesproken op, aangezien in de erfenis, die zijn ouders hem lieten. Zo zijn wij dan van onze ontvangenis, van onze geboorte belast met die aard, die ons voorgeslacht ons medegaf, en wij geven het onze kinderen mede, en dat is een verderven aard.

't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf. Neen, 'k ben in ongerechtigheid geboren; Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van Uw toorn Reeds van het uur van mijn ontvang'nis af. Zie, Gij hebt lust tot waarheid in 't gemoed. Gij. Heer', Die weet al wat ik heb misdreven;

Gij, die mijn geest met wijsheid hadt gevoed En in mijn ziel Uw Godd'lijk licht gegeven.

De omvang der zonde.

Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? In de vorige Zondag heette het nog: van nature geneigd God en mijn naaste te haten. Men kan nog denken, dat dat nog wat voorzichtig was uitgedrukt. Maar hier is het net wel geheel om ons toegehaald. Ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Is het zo erg?

Ik heb hierover nagedacht. Is er dan nergens een maas vanuit dit net om Gods oordeel te ontsnappen? 'k Heb gedacht of ik hier niet kon spreken over een algemeen zedelijk goed. maar ik vond het niet. 'k Heb gedacht aan burgerlijk goed, aan natuurlijke goedheid, maar ook dat vond ik niet. Met de bijbel in de hand vond ik dat niet. Naar de maatstaf, die God aanlegt, en dat is de enige, waarmee wij van doen hebben, moet elk eerlijk gemaakt mens zeggen: Ja wij. Ja wij onbekwaam tot enig goed, ja wij, geneigd tot alle kwaad. Hoe kan nu uit een verdorven aard goed werk voortkomen? Of welt ook uit een en dezelfde bron zoet en bitter water? Of leest men ooit vijgen van doornen? Dat zegt de Heere Jezus Zelf en wij zeggen dit achter Hem, Die de mond der waarheid is.

Tenzij, tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden. Ja dan, als de Heilige Geest het hart vernieuwt, dan wordt het anders, dan worden wij bekwaam tot alle goed en. ongeneigd tot enig kwaad. Maar dat is dan ook Gods werk. Weet u wat Mozes deed, toen hij in Mara een bron vond, die bitter water welde? Hij wierp daar van boven af een hout in en het water werd gezond, die bron werd tot in zijn diepste wellen veranderd, genezen. Sta mij deze gedachtensprong toe. Wat de Middelaar van het oude verbond daar deed, dat moet de Middelaar van het Nieuwe Verbond doen met deze onzalige bittere fontein van al die wanbedrijven. Hij moet daar een hout, het hout des kruises, in werpen. En dan geschiedt van hart tot hart dit grote wonder, dat een bittere fontein van zonde wordt tot een goede fontein van goede werken. Tenzij dat Hij, de Heere Jezus, dit doet, dan zijt gij nog in uw zonde en metterdaad onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Dan zijn zelfs uw gerechtigheden niet anders dan blinkende zonden.

Ik zou mij kunnen indenken, dat er zijn die het niet met mij eens zijn. Het past u niet om Gods Woord tegen te spreken, het past u niet om de confessie der kerk tegen te spreken. Als u het hier nu werkelijk niet mee eens bent, als u uzelf te goed vindt voor deze leer, dan komt dat, omdat u daar blind voor bent. U moest eens bidden of God uw ogen daarvoor opent. Bent u dan werkelijk beter dan David, dan Paulus, dan Augustinus, dan Luther? Gij moet een zondaar voor God worden, niet een mens die wel eens zonde doet, niet een mens die veel zonden doet, maar een mens, die zondaar is. Hoe kan ik dat dan te weten komen? Wie leert mij dat? De Heilige Geest door het Woord Gods. Ach. drong dit eens wat meer door in de kerk. wat zou daar minder hoge toon worden aangeslagen. Wat zou men zich door het Woord Gods laten gezeggen, in plaats van wat over het Woord te zeggen. Wat zou dat een ootmoed in de gemeente geven.

V/at zou Christus verheerlijkt worden,

Die toch waarlijk een Redder van zondaren is. Ziet gij uw schuld, zoals de Catechismus die tekent? Wat belet u dan toch om tot Christus te gaan? Staat uw zaak hopeloos, dan moogt gij als persoon naderen. Waar gij zonder hoop zijt, daar is Christus uw hoop. Hij toch is de Hope Israëls. Verlorenen zoekt Hij. Verlorenen redt Hij. Dit is de zegen des Evangelies, als gij het uit uw hand verliest, doordat gij het uit handen geeft, om nog langer uw eigen gerechtigheid op te richten. Laat mij eindigen met dit wat vreemde woord: „Dit is de zonde, die u buiten de genade houdt, als gij weigert de zonde te erkennen."

Zw.

W. L. T.

P S. We besloten het geld dat , , De Middelaarskroon" heeft opgebracht te besteden voor de restauratie van de Broederkerk in Zwolle.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

AAN WIE DE SCHULD?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's