Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een parel uit de schat der Kerk (27)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een parel uit de schat der Kerk (27)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOFSLEVEN

Om de eer van Zijn Naam

We gaan verder op de weg van de heilige wet van God.

Hoe luidt het derde gebod? (159) Gij zult de Naam van de HEERE, uw God niet ijdel gebruiken. Hierin neemt de Heere het op voor de eer van Zijn Naam. Te zeggen, dat dit gebod zijn reden vindt in de geaardheid van heel het menselijk geslacht (S. van der Linde) lijkt mij te eenzijdig gesteld. Zeker, de overtreding maakt het gebod noodzakelijk. Maar als Zich de Heere, de Heere uw God noemt, dan wil dit zeggen, neem vooral Mijn liefde in acht, waaraan u verphcht bent Mijn heilige Naam te eren. Verspeel die hefde niet door Mijn Naam te grabbel te gooien. Zo ongeveer moeten we het woordje , , ijdel" invullen. Men moet deze Naam niet tot ijdelheid opheffen, , , domweg" hanteren. Ga niet ruw met Mijn Naam om. Als iemand voor niets telkens de naam van uw vader of moeder noemt, dan neemt u hem dat zeker niet in dank af. Nu dat is het eigenlijk wat de Heere vraagt. Gebruik mijn Naam niet , , voor niets". Gedachteloos bidden is even leeg als zomaar vloeken. Erg is, dat als je er geen erg meer in hebt wat je zegt en Wiens Naam je noemt.

Wat wil dit gebod zeggen? (160) Het gebied ons, de Naam van God niet te misbruiken, niet alleen door valse eden, maar ook door overbodig en zinledig zweren.

Opvallend is dat Calvijn hier over allerlei vormen van vloeken zwijgt. Graag hadden we van hem vernomen dat hij ook deze zonde exphciet aan de kaak had gesteld. Heeft hij gedacht dat zijn leerhngen dit vanzelfsprekend zouden begrijpen? Natuurlijk kon hij ook weten, dat dit lang niet zo vanzelfsprekend is als men in de christelijke gemeente veronderstellen mag. Een waarschuwing zou op z'n minst verwacht mogen worden. Gelukkig doet hij dat in zijn Institutie wel, waar hij spreekt over het roekeloos gebruik van Gods Naam in onbeduidende gesprekken. (Inst. II-VIII-26)

De praktijk van het lichtvaardig zweren in zijn dagen was zo algemeen, dat daar voor hem wel het zwaartepunt lag van het misbruiken van Gods Naam. Gods goede en heihge Naam werd regelmatig klakkeloos aangeroepen om kwade praktijken te dekken. In de eed wordt God erbij geroepen. Zijn Naam ingeroepen. Maar God laat Zich niet vragen tegenwoordig te zijn bij kwade zaken. U zou toch ook hoogst verontwaardigd zijn als men uw naam zou noemen voor zaken waar u niets mee te maken hebt? De God der waarheid stelt zich niet achter welke leugen ook. , , Want wat blijft de Heere over, wanneer Hij van Zijn waarheid beroofd is? Dan zal Hij ophouden God te zijn". (Inst. II-VIII-24)) De wereld zou in elkaar storten.

God leent ons Zijn Naam

Bijbels nuchter stelt Calvijn zijn leerhngen voor, dat misbruik van Gods naam het goede gebruik niet opheft. Daarom wordt er nu gevraagd: Is er dan ook wel een wettig gebruik van de Naam van God met name bij het eedzweren? (161)

Op de achtergrond speelt de gedachte mee, die de Doperse stromingen in Calvijns tijd naar voren brachten. Zij meenden dat een christen in geen geval mocht zweren. Met een beroep op Christus' woorden: Zweert ganselijk niet, ... maar laat uw woord ja, ja zijn en uw neen, neen, (Matth. 5) wezen zij de eed radicaal af. Zweren is een christen onwaardig-Geestelijke mensen zijn ten allen tijd zo , , in" voor de waarheid, dat het niet nodig is om met een beroep op de Naam des Heeren, hun getuigenis te bekrachtigen. Al mogen zij dan in één opzicht gelijk hebben, namelijk dat een christen, die uit de waarheid en in de waarheid voor Gods aangezicht behoort te wandelen en zo vanuit zijn geloof de waarheid heeft te dienen, er zit toch een zeker triomfahsme in hun houding.

Er wordt immers helemaal geen rekening gehouden met het feit, dat de gelovige hier en nu onvolmaakt is. De werkelijkheid is, dat een christen de oude mens moet afleggen, met zijn werken. En dat die oude mens vaak nog springlevend is, al is hij met Christus gedood, gestorven en begraven, daarvan leveren zelfs de gelovige Abraham, het kind Gods David en Jezus' discipel Petrus het droevig en overtuigend bewijs.

Te menen dat een christen niet meer zondigt is een doperse en perfectionistische trek, die je ook nu nog bij bepaalde evangelische-en pinkster-stromingen tegenkomt. Het dient de waarheid niet om de onvolmaaktheid te ontkennen. Bovendien wordt op deze wijze de radicaliteit van de genade Gods niet meer als waarheid erkend en beleden.

Tegenover dit triomfahsme stelt Calvijn in zijn antwoord op bovengenoemde vraag, dat de hoge en heihge God zo ver gaat, dat Hij ons Zijn Naam leent, om zoals de Heidelbergse Catechismus zegt: , , Trouw en waarheid te bevestigen”.

Er is een wettig gebruik van Gods naam mogelijk. Wanneer die gebruikt wordt om de waarheid te handhaven, en wanneer daartoe de noodzaak bestaat om liefde en eenheid onder elkaar te bewaren. Omdat in geval van rechtspraak de rechterlijke macht ten diepste geen grip heeft op het geweten van de getuigen, mogen zij zich beroepen op de God der waarheid.

Hij is de Kenner der harten. En als Calvijn zegt, dat het zweren gepast is om wederzijdse liefde en eendracht onder de mensen te beschermen, bijvoorbeeld als men ons vals beschuldigt van onwaarachtigheid, of men onze goede naam aantast, waardoor Gods Naam in opspraak dreigt te komen, dan mag de persoon in kwestie zich vrijmoedig op Gods naam beroepen. Al dienen we steeds het voorbeeld van de eerste christenen uit de begintijd van de christelijke gemeente voor ogen te houden, van wie gezegd werd: , , al wat zij zeggen is vaster dan een eed”.

Uw Naam worde geheiligd

Gods gebod keert zich niet slechts tot het bewust roekeloos misbruik van Gods naam. Telkens als wij ertoe geroepen of genoodzaakt worden de eed af te leggen, dienen we er ons rekenschap van te geven wat we doen, als we onze toevlucht nemen tot God als getuige. Daarom vraagt Calvijn verder: Wil dit gebod alleen de eden straffen, die (bewust) worden gedaan om God ermee te onteren? (162) Het antwoord luidt. God noemt maar één ding, maar Hij bedoelt meer. Hoewel hij maar één bepaalde zaak noemt, leert God ons in het algemeen. Zijn Naam nooit te gebruiken dan met eerbied en diepe onderworpenheid, om Hem te verheerlijken. Want daar die Naam heilig en waardig is, moeten wij er ons dan ook voor wachten, hem zó te gebruiken, dat het schijnt, dat wij hem verachten, of er aanleiding toe geven, dat hij veracht wordt. Door ons op Gods naam te beroepen eren wij Hem; weten we, dat Zijn Woord getrouw en Zijn eed waarachtig is. Daar zit een dankbare erkenning van Gods Naam in. Ik weet dat ik op de Heere aan kan. Wie gelooft in de God der waarheid, in God, Die niet liegen kan, eert hem naar Zijn Woord. Dit heeft gevolgen voor het leven, gewijd aan Gods eer. De rechte eed dient voort te komen uit het besef , , de HEERE", uw God zult gij vrezen. Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen. Hij is uw Lof en Hij is uw God.

De woorden , , vrees en eerbied" grenzen het Hchtvaardig gebruik van Gods Naam af. De Naam heiligen, dat wil zeggen die naam afzonderen tot een hoger doel, namelijk Gods eer. De naam staat in de Schrift voor de persoonzelf.

De Joden in Jezus' dagen hadden de onhebbelijke gewoonte Gods naam bij het zweren te verzwijgen, angstvallig te mijden. Daarom zwoeren zij bij de tempel, of bij het goud van de tempel, of bij de haren van hun hoofd. Ze dachten dat zij op die manier zich bij bepaalde gevallen van de eed ontslagen konden achten. De meerwaarde die zij aan Gods Naam zogenaamd hechten, bleek echter van nul en generlei waarde. Het was geen heiliging van Gods Naam, maar een ontwijding. U vergeet, zegt Jezus tegen deze misbruikers van Gods Naam door te zweren bij tempel of tempelgoud, of bij het haar van uw hoofd, dat die God, Die u mijdt Zelf in Zijn tempel woont en dat u zelf geen haar wit of zwart kunt maken. Beroep u op en beroem u in Zijn heilige Naam, als u eerlijk wilt leven en handelen voor Zijn heilige ogen.

Al het andere is maar eigenwillige godsdienst. Een kind, dat zich op zijn vader beroept houdt de naam van die vader hoog. Dat bedoelt de Heere als we, om met de Heidelberger te spreken, , , godzalig de eed zweren”.

Het bovenstaande wordt nog eens benadrukt in de volgende vraag met het antwoord: Wanneer eren wij Gods Naam? (163) Als wij over God en Zijn werken niet anders denken of spreken dan tot Zijn eer. Uiteindelijk dient de eed niet ónze waarheid, maar Gods waarheid. Hier wordt niet meer gesproken over hetgeen nog mag, maar alleen van hetgeen altijd moet. Het gebod, ook het verbod is tenslotte positief. Het wordt alleen door geloof, liefde en eerbied vervuld. Alleen een oprecht christenmens kan - wel met vallen en opstaan - ten diepste verstaan, wat het betekent , , godzalig" een eed te zweren. Omdat hij enige besef heeft van het wonder dat God getrouw en waarachtig is.

Wat als Gods naam ontheiligd wordt?

Wanneer men door het afleggen van een eed Gods aanwezigheid verzocht heeft, zal Hij laten merken, dat Hij niet werkeloos toeziet. Calvijn sluit de bespreking van het derde gebod af door te vragen: Wat volgt er nu? (164) Antwoord: De dreiging, waardoor Hij verklaart niet onschuldig te houden, wie Zijn Naam ijdel gebruikt. Het is Gods eer te na om zoiets van Zijn kant te laten gaan. Hij zou Zichzelf daarmee voor onwaarachtig verklaren. Nu is trouwens al eerder - met name in het tweede gebod - de straf op de overtreding van de wet genoemd. De vraag komt boven: Maar God kondigt immers reeds in het algemeen elders aan, dat hij alle overtreders van Zijn wet zal straffen: Waarom wordt de straf dan hier opnieuw genoemd? (165) Om onze onachtzaamheid nog eens aan te scherpen. Wij mensen nemen nog weleens genoegen met een excuus als , , ik heb het zo niet bedoeld". Zo'n uitvlucht neemt de Heere niet. Om de eer van Zijn Naam niet. Hoor maar: Daarmee heeft Hij willen verklaren, hoe buitengewoon hoog Hij de eer van Zijn Naam stelt, doordat Hij uitdrukkelijk zegt, dat Hij niet zal gedogen, dat men die veracht, opdat wij er des te meer op uit zullen zijn, die Naam te eerbiedigen.

De eis God te eerbiedigen om de eer van Zijn Naam blijft voor Calvijn de inzet van heel zijn theologie. En al brengt hij het hier niet direct ter sprake, in zijn Institutie verwijst hij bij de overweging van het derde gebod naar Christus, Die ons ten voorbeeld dient van de volmaaktheid. Dus toch maar streven naar perfectionisme? Neen, jagen naar heiligmaking, en dat vanuit ons schuilen bij Hem, Die vrijspreekt van al onze zonden op grond van Zijn eden en bloed. Rusten in Zijn volbracht werk, omdat Hij de Enige is. Die nooit bedrog heeft gepleegd in Zijn eden. Die zo groot van ontferming is, dat Hij Zijn eed gestand doet en zelfs aan een discipel, die Zijn trouwe Meester onder vloeken en eden afzwoer, onder ede betuigde: , , Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude”.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Een parel uit de schat der Kerk (27)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1995

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's