Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Economische groei: zegen of vloek?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Economische groei: zegen of vloek?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

We weten allen wat inflatie betekent: de prijzen stijgen voortdurend en voor eenzelfde bedrag in guldens kan men steeds minder kopen. Het geld wordt steeds minder waard. Zo'n tien jaar geleden bereikte de inflatie in Nederland een hoogtepunt toen de prijzen met gemiddeld meer dan 10 procent per jaar stegen. Door de voortdurende prijsstijgingen wordt het moeilijk een begrip te krijgen van de waarde die een bepaald geldbedrag in het verleden had. Wanneer we horen hoeveel onze ouders of grootouders 25 of 50 jaar geleden verdienden vinden we dat al snel erg weinig, zonder ons te realiseren dat de prijzen toentertijd ook veel lager waren. Ons beeld van het verleden wordt vertekend door de geldontwaarding.

Er bestaat nog een ander soort inflatie in het economisch leven: de ontwaarding van behoeften. We zijn gewend geraakt aan een situatie van weelde en overvloed en kunnen ons eigenlijk nauwelijks meer voorstellen hoe onze voorouders in veel gebrekkiger omstandigheden konden leven. We realiseren ons niet meer hoe verschillend de levensomstandigheden nu zijn met onze goede behuizing, huishoudelijke apparaten, korte werkweken, auto, etc.

Toch kan men er terecht aan twijfelen of al die vooruitgang ons werkelijk verder heeft gebracht. Is ons welbevinden wel zo toegenomen dankzij de weelde? Veel dingen die vroeger als een grote luxe werden beschouwd ervaren we thans als de gewoonste zaak van de wereld.

Kennelijk is er met onze behoeften net zoiets aan de hand als met het geld. We hebben steeds meer goederen nodig om eenzelfde niveau van welzijn te bereiken, net zoals we steeds meer geld nodig hebben om dezelfde artikelen te kunnen kopen.

Daarom dringt zich de vraag op of de economische groei die in het verleden is gerealiseerd ons wel werkelijk zoveel verder heeft geholpen. Is het niet zo dat een groot deel van de welvaartstijging weglekt door de steeds toenemende behoeften van de mens?

Het is belangrijk zich over deze zaken te bezinnen, want al onze welvaart wordt niet voor niets verkregen. Het gaat ten koste van een omvangrijke aantasting van onze natuurlijke omgeving en op basis van een steeds verdergaande uitputting van grondstoffenvoorraden. Op basis van de bijbelse notie van rentmeesterschap kan men er aan twijfelen of de steeds maar verdergaande economische groei wel zo wenselijk is. Het milieu wordt erdoor aangetast - denk aan gifbelten en zure regen - en de positieve effekten van de welvaart worden overschat.

Het is onmiskenbaar dat de Heilige Schrift op vele plaatsen wijst op de gevaren die er aan rijkdom en voorspoed kleven. Door de welvaart denkt de mens zonder God te kunnen leven en verkilt de liefde voor onze naaste. Denk eens aan Jakobus 5 : "Welaan, nu gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen." "Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde, en uw wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting."

Wat ook te denken van het enorme verschil dat er bestaat tussen de rijke westerse wereld en de landen van de Derde Wereld. In 1980 stierven er 50 miljoen mensen van de honger, waaronder 15 miljoen kinderen. Driekwart van de wereldbevolking leeft in de ontwikkelingslanden maar beschikt slechts over één derde van de totale wereldgraanproduktie. De ontwikkelde landen gebruiken 75 procent van alle energie en zesmaal zoveel dierlijke eiwitten als de ontwikkelingslanden. Op dit moment leven 800 miljoen mensen in absolute armoede, dat wil zeggen dat deze niet in staat zijn om in de allereerste levensbehoeften te voorzien. Hierbij moet men zich goed realiseren dat op de aarde genoeg voedsel geproduceerd kan worden, of zelfs momenteel geproduceerd wordt, om de totale wereldbevolking te voeden. Zal de Heere ook deze zonde van ons in weelde badende Westen niet zien en zoeken?

Het is naar aanleiding van deze vragen dat er in oktober 1984 binnen de sectie studerenden van de KLS een studiegroep "Economie" gevormd is. Binnen deze studiegroep willen we inzicht verwerven in de opvattingen die vanuit het Calvinisme gevormd zijn omtrent het economische leven. Momenteel bestuderen we het bekende boek van Dr. B. Goudzwaard getiteld "Kapitalisme en vooruitgang", dat ingaat op de hierboven gesignaleerde problematiek. In dit artikel willen we de noodzaak tot bezinning op onze welvaart en op de economische groei onder de aandacht brengen.

Veranderde geestesgesteldheid

In zijn werk probeert Goudzwaard aan te tonen dat het ontstaan van ons economisch systeem, het Kapitalisme, beïnvloed is door een veranderde levenshouding van de mens gedurende de laatste eeuwen. De moderne produktietechnieken hebben voor hun ontstaan een zekere voedingsbodem nodig gehad. In de Middeleeuwse samenleving bijvoorbeeld, was het klimaat voor een drastische doorstoot van technische vernieuwingen niet of nauwelijks aanwezig. Men was daar zelfs voor beducht, vanwege de mogelijke consequenties voor de bestaande maatschappelijke orde.

Natuurlijk zijn bij de totstandkoming van de kapitalistische samenleving niet alleen culturele faktoren bepalend geweest. Het Kapitalisme ontstond in een tijd van toenemende bevolkingsgroei, totstandkoming van nationale staten, groei van steden en vorderingen op natuurwetenschappelijk gebied. Het economisch bestel en de cultuur beïnvloeden elkaar ook wederzijds. De technische ontwikkeling heeft haar neerslag op de normen en opvattingen die in de cultuur bestaan. Toch zal het duidelijk zijn, aldus Goudzwaard, dat een samenlevingsvorm alleen in stand kan blijven als daar een bepaalde geesteshouding aan ten grondslag ligt.

We zullen nu een gedeelte van de analyse van Goudzwaard in het hierboven genoemde boek op de voet volgen.

Goudzwaard begint zijn analyse met een beschrijving van de

Middeleeuwse samenleving. Die samenleving was vertikaal gericht; alles was geordend om vanuit het rijk der natuur op te klimmen tot datgene wat het aardse leven uiteindelijk zijn enige zin verschaffen kon: het rijk der genade. Het hele leven van de Middeleeuwse mens was gericht op het hiernamaals. Men geloofde daarbij sterk in Gods voorzienigheid. De mens was ervan doordrongen dat God beschikte over het lot van de mens en de wereld. Door de voorzienigheid had elk zijn plaats en stand in de wereld gekregen, waarin hij ook diende te blijven.

Het was tijdens de Renaissance dat de mens de wereld en zichzelf ging ontdekken. Er werd een nieuw mensbeeld geboren, waarin de mens vrij was en de maker van zijn eigen geluk, niet langer geketend aan zijn eigen plaats in de door God geformeerde hiërarchie, maar in staat om alles te vermogen. De mens nam steeds meer het heft in eigen handen en wilde niet meer weten van een God die over het lot van de mens besliste.

Zo ontstond in de 16e eeuw het Deïsme. Deze denkwijze hield in dat men erkende dat God de wereld geschapen had, maar de wereld verder aan haar lot overliet. God zou de wereld geschapen hebben met vaste natuurwetten en onttrok zich daarna aan de handelingen van de mensen.

Het Deïsme heeft grote invloed uitgeoefend op de economische wetenschap. De eerste econoom Adam Smith leerde in de 18e eeuw dat ook in het economisch leven een zekere orde bestond. Als iedereen zijn eigen belang kon nastreven zou er dankzij de wetten van het economische leven vanzelf een harmonische toestand ontstaan. Nastreving van het eigenbelang zou het beste het algemeen belang dienen. Onbeperkt nastreven van materiële welvaart werd door deze theorie dus gelegitimeerd.

De 18e eeuw wordt de eeuw van de Verlichting genoemd. De mens wilde, geleid door zijn rede, de kluisters doorbreken die hem in bijgeloof en traditie gevangen hielden. In deze tijd kreeg het begrip vooruitgang een magische klank. Goudzwaard spreekt van het vooruitgangsgeloof dat zich in de tijd van de Verlichting ontwikkelde. De verlichte mens ging er vanuit, gelóófde, dat de menselijke gebruiken en gewoonten zouden verbeteren, de opvoeding en beschaving vooruitgaan, kunsten en wetenschappen zouden bloeien en de welvaart zou toenemen. De mens moest tot steeds hogere fasen van menselijkheid opklimmen. Dit hele vooruitgangsproces van mens en beschaving zou bereikt kunnen worden door het kritisch gebruik van het menselijk verstand. De mens

dacht nu zelf, hier op aarde, het paradijs te kunnen verwezenlijken.

Een Engelse predikant sprak: "Wat ook het begin van deze wereld geweest moge zijn, het einde zal heerlijk en paradijslijk zijn, en onze verbeelding ver te boven gaan. De mens zal zijn situatie in deze wereld steeds meer vergemakkelijken en comfotabeler maken; de natuur zal meer en meer tot zijn beschikking staan." (Goudzwaard blz. 48). Voor de verlichtingsfilosofen speelde de techniek een grote rol in de gewenste vooruitgang. De techniek werd gezien als leidster naar een betere toekomst.

Het moderne Kapitalisme

Vanaf het midden van de 18e eeuw kwam er een sterke industrialisatie in West-Europa op gang: de Industriële Revolutie. Beroemd is de uitvinding van de stoommachine door Watt. De mechanisatie nam sedert die tijd steeds toe. Er werden fabrieken gesticht, de arbeidsverdeling werd steeds verder doorgevoerd, de grote industriesteden kwamen op. Engeland liep in deze ontwikkelingen voorop. In Nederland startte het industrialisatieproces pas veel later dan in de andere Europese landen.

Zoals uit het voorgaande blijkt was de tijd rijp voor deze Industrialisatiegolf. De historicus Bouwman beschrijft dit als volgt: "Geen vroegere cultuur kende de materialistisch-rationalistische geestesgesteldheid, die speciaal de burgerlijke groepen in de Westeuropese steden omstreeks het midden van de 18e eeuw kenmerkte; in geen cultuur boden de traditionele religieuze en politieke machten zo weinig weerstand als in Europa na drie eeuwen slopingswerk" (Goudzwaard, blz. 67).

Het Kapitalisme kwam als economische orde in de 19e eeuw uit de Industriële Revolutie voort. Het Kapitalisme is te definiëren als een economische orde waarin zelfstandige produktiehuishoudingen, in concurrentie op de vrije markt, streven naar rendement over het geïnvesteerde kapitaal.

Goudzwaard ziet als stuwende kracht achter de ontwikkeling van het Kapitalisme het hiervoor beschreven idee van de vooruitgang, die in de 19e eeuw in het Europese denken domineerde. In 1850 schreef een Fransman, M.A. Javary: "Als er één idee is die werkelijk aan één eeuw toebehoort en die, aanvaard of niet, bekend is bij iedereen, is dat de idee van de vooruitgang, opgevat als de algemene wet van de geschiedenis en van de toekomst van de samenleving" (Goudzwaard blz. 84).

Het Marxisme leek een tegenstoot in de ontwikkeling van het Kapitalisme te betekenen. In feite stamt echter ook het Marxisme af van de Verlichting met haar idee van vooruitgang naar een betere aardse toekomst, bewerkt door de mens.

Naarmate in de tweede helft van de 19e eeuw de materiële vooruitgang meer en meer realiteit werd, raakten de verheven toekomstdromen op de achtergrond en ging men zich tevreden stellen met de feitelijkheid van het vooruitgaan. De technische ontwikkeling en de economische expansie werden beminnenswaard in zichzelf. De mens ging zich verlustigen in het vooruitgaan in materiële zin.

Na 1850 kwam het Kapitalisme goed van de grond. De gemiddelde bedrijfsomvang nam toe en de massafabricage kwam op. We zullen nu bespreken hoe vanaf deze tijd onze economische orde gevormd werd tot wat het nu is. Goudzwaard schetst deze ontwikkeling in drie sektoren van de samenleving, te weten de sektor van het ondernemingsgebeuren, de sektor van de concurrentie tussen de ondernemingen om de gunst van de consumeten en de sektor van de verhouding tussen de overheid en het bedrijfsleven.

Binnen de ondernemingen zien we dat de eigenaars zich sedert de vorige eeuw uit de ondernemingen terugtrekken en anonieme aan-

deelhouders worden. De ondernemingen worden nu door professionele managers geleid. Het management is daarbij vooral bedacht op de handhaving van de continuïteit van de onderneming. Hoe kan men in een periode van economische groei het beste de continuïteit van de onderneming verzekeren? Door zelf mee te groeien. Een bedrijf dat economisch niet groeit en niet steeds in technisch en economisch opzicht vernieuwt kan niet overleven in een groei-economie. Om het bestaan van de onderneming te verzekeren in de strijd met de concurrenten is men genoodzaakt te groeien.

Sinds de vorige eeuw is ook de aard van de concurrentie tussen de ondernemingen veranderd. Doordat de ondernemingen gingen samenwerken en met elkaar fuseerden ontstond er een enorme concentratie binnen het bedrijfsleven. Door deze concentratie werd het minder effectief met de prijs te concurreren. Als één onderneming zijn prijs verlaagt, volgen al snel zijn concurrenten, wat inhoudt dat de ondernemingen alleen maar slechter af zijn door deze prijsverlaging. In de plaats van prijsconcurrentie worden technologische en beïnvloedingsconcurrentie steeds belangrijker.

De technologische concurrentie is de wedren om de concurrent vóór te blijven in het toepassen van nieuwe produktietechnieken en het op de markt brengen van nieuwe produkten of nieuwe uitvoeringen van produkten. Elke ondernemer probeert de concurrent voor te blijven door regelmatig nieuwe produkten op de markt te brengen. Met beïnvloedingsconcurrentie bedoelen we dat de ondernemingen door middel van moderne verkoop-en reclametechnieken trachten de smaken van de consument in de richting van een grotere vraag naar de eigen produkten om te buigen. Men probeert de consumenten aan de eigen produkten te binden en zo de continuïteit van de eigen onderneming te verzekeren. De onderneming neemt als het ware de vraag van de consumenten op in haar planning en tracht de richting van de consumptie te beïnvloeden.

Gedurende de laatste honderd jaar is de rol van de overheid in het economische leven eveneens sterk veranderd. Werd de overheid in de vorige eeuw nog als bedreigster van de vrije markt gezien, in de loop van de tijd bleek de overheid onmisbaar te zijn in de moderne economie. De overheid bleek meer en meer nodig om de sterke expansie te sturen. De overheid moest de vrije concurrentie beschermen tegen te grote machtsconcentraties binnen het bedrijfsleven.

Van grote betekenis voor de economische overheidspolitiek na de

jaren dertig van deze eeuw was de econoom J.M. Keynes. Deze ontwierp een economische theorie waarin de rol van een overheid die kan interveniëren in het economische leven onmisbaar is. Indien er bijvoorbeeld een situatie van werkloosheid ontstaat moet de overheid, aldus Keynes, zelf meer gaan investeren om op deze wijze werkgelegenheid te scheppen. Deze theorie wettigde dus het ingrijpen van de overheid in het economische leven.

Thans behoren tot de doelstellingen van het overheidsbeleid van elk modern westers land enkele economische doelstellingen, zoals het streven naar volledige werkgelegenheid, een evenwichtige betalingsbalans, het tegengaan van geldontwaarding en stabiele economische groei. We zien in het Kapitalisme een samensmelting van de doelstellingen van overheid en bedrijfsleven. Naast een op economische expansie gericht bedrijfsleven hebben we ook een op economische expansie gericht overheidsbeleid. De overheid streeft naar economische groei om de werkgelegenheid te handhaven. Door de toenemende arbeidsproduktiviteit is een sterke groei van de produktie nodig om iedereen aan het werk te houden.

De visie van Goudzwaard op onze economische orde is als volgt samen te vatten. We zijn tesamen in een systeem opgenomen waarin alle krachten zijn gericht op de vooruitgang. Er is sprake van een eigenwettelijkheid van de vooruitgang in onze economie. Een individuele onderneming kan zich niet onttrekken aan die vooruitgang. Een achterstand op de concurrenten betekent het einde van de onderneming. De overheid moet zich in haar beleid eveneens op de vooruitgang richten. Doordat de arbeidsproduktiviteit voortdurend stijgt - automatisering! - zijn er steeds minder mensen nodig om het werk te verrichten. Om iedereen toch aan een baan te helpen is economische groei een doeltreffend middel. Wetenschap en techniek staan ten dienste van de door iedereen gewenste vooruitgang. Steeds tracht men de onverzadigbare mens door nieuwe vindingen te voldoen. Aldus houdt de economische groei ons allen in haar macht.

Waardering economische groei

Waardering economische groei We willen nu proberen enkele gedachten over de wenselijkheid van materiële welvaart en verdere economische groei te formuleren. We betreden hier een moeilijk terrein en onze mening is dan ook voorzichtig gesteld.

Men kan ons inziens niet zonder meer elke vorm van economische groei als verwerpelijk beschouwen. Het lijdt voor ons geen twijfel dat de economische groei veel werkelijke noden heeft gelenigd. Iedereen die weet in welke behoeftige omstandigheden de meeste gezinnen in de vorige eeuw leefden zal beamen dat de stijging van de welvaart gunstige effekten heeft gehad. Ook nu, in 1985, zijn er wel gezinnen waarin een stijging van het inkomen welkom zou zijn, zonder dat men van verspilling kan spreken. Verdergaande economische groei zou werklozen weer aan een baan kunnen helpen en ook dat lijkt alleen maar positief te waarderen.

Economische groei kan ons inziens echter ook niet zonder meer als een zegen beschouwd worden. Men zou kunnen zeggen dat stijging van de welvaart een zegen is voorzover het mensen in staat stelt op een normale manier in hun onderhoud te voorzien, zodanig dat men zijn leven beter in de dienst des Heeren kan besteden. De weldaden moeten de mens tot God opleiden. Welvaart is daarentegen een vloek voorzover het slechts nodig is om behoeften te vervullen die een mens verder van God afvoeren. Die behoeften worden overigens niet werkelijk bevredigd, maar stimuleren slechts het ontstaan van nieuwe verlangens.

Waar nu voor ons een grens ligt in het bezit en gebruik van aardse goederen is niet zonder meer aan te geven. Er is niet een bepaald geldbedrag of een bepaalde levensstandaard aan te geven. Zo'n grens of overgangsgebied zal ook wel per persoon verschillen. Agur's begeerte was: Armoede of rijkdom geef mij niet, voed mij met het brood van mijn bescheiden deel, opdat ik zat zijnde U niet verloochene en zegge: ie is de HEERE? Of dat ik verarmd zijnde dan niet stele en de Naam mijns Gods aantaste". (Spr. 30 : 8, 9). Ons leven is gewoonlijk niet in overeenstemming met de wens van Agur. De westerse maatschappij leeft zich uit in een vrijwel onbeperkt najagen van de menselijke begeerte naar steeds meer materiële welvaart. Samenlevingen economie zijn daarop ingericht. Goudzwaard vestigt er terecht onze aandacht op dat onze samenleving en onze kapatalistische economie onder afbraak van de Christelijke waarden en normen tot stand is gekomen. De samenleving ontkerstende en er ontwikkelde zich een onchristelijk denkpatroon gedurende de achter ons liggende eeuwen. Zou de secularisatie niet van invloed zijn geweest op het economische leven? Zijn wij ook niet in onze geldbesteding beïnvloed door die ontwikkelingen? Wij menen van wel!

We leven in een economie waarin de menselijke behoeften als norm

worden gesteld. Vanuit bijbelse optiek is echter duidelijk dat de menselijke wensen en behoeften nooit tot norm gesteld mogen worden. Niet die maatschappij waarin de hoogste materiële welvaart bereikt kan worden is de beste, maar waarin Gods geboden worden nageleefd.

Calvijn en de andere hervormers hebben, tegenover de scholastische theologen van hun tijd, duidelijk gemaakt dat aan het economische leven een volwaardige plaats toekomt in de maatschappij. De aktiviteiten in die sektor dienen echter plaats te vinden "coram Deo", voor het aangezicht van de Heere. Materialisme en egoïsme dienen geen plaats te hebben in de maatschappij indien men naar Gods geboden wenst te leven.

Hoewel we weten dat zo'n samenleving op deze wereld nooit tot stand zal komen betekent dat nog niet dat de bestaande situatie zonder meer aanvaard mag worden, nog minder dat we daarin zouden mogen opgaan. Is het niet zo dat, ook in onze gezindte, aan het nastreven van de eigen welvaart een te grote plaats wordt toegekend? Andere zaken, van groter belang, kunnen daardoor veronachtzaamd worden.

Matigheid en soberheid worden nauwelijks meer als deugden beschouwd. Toch zouden we er goed aan doen ons meer te realiseren dat onze welvaart allerminst een vanzelfsprekende zaak is. Wanneer we onze levensstandaard vergelijken met die van de ontwikkelingslanden beseffen we pas in welk een weelde wij leven. Tevreden zijn we er echter niet door geworden, om van dankbaarheid maar te zwijgen.

Meer en meer wordt duidelijk dat we voor onze welvaart een hoge prijs moeten betalen. Het milieu wordt steeds verder aangetast. Steeds weer nieuwe problemen dienen zich aan op dit gebied. De voorraden delfstoffen zullen eenmaal uitgeput raken, van.sommige lijkt de bodem al in zicht te komen. Voor de voorziening van deze stoffen worden we steeds afhankelijker van andere delen van de wereld met alle risico's van dien. Aan de verdere ontwikkeling van kernenergie zijn eveneens grote onzekerheden verbonden. Onze welvaart is misschien veel brozer en ongewisser dan we ons nu realiseren.

Dat alles mag overigens geen reden geven tot onbeperkt pessimisme. Hierover gaat immers Gods voorzienigheid. Om méér dan één reden lijkt het nuttig ons te bezinnen op de hierboven genoemde problemen. Misschien kan dit artikel daartoe een aansporing zijn.

Drs. G. Boonzaaijer.

Drs. J. Rouwendal.

LITERATUUR:

B. Goudzwaard, Kapitalisme en vooruitgang. Assen; Gorcum, 1978.

C. van der Leest, Bezitten en weggeven, Groningen, 1984.

P. Nijkamp, Herfsttij der vooruitgang, Groningen, 1980.

P. Rietveld e.a.. Energie met beleid (hoofdstuk 2), Groningen, 1982.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1985

Criterium | 44 Pagina's

Economische groei: zegen of vloek?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1985

Criterium | 44 Pagina's