Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DAVID BRUININGS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DAVID BRUININGS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Levensloop

David Bruinings leefde van 1704–1749. Hij werd 8 december 1704 in Bremen geboren en studeerde theologie in Heidelberg. Na eerst twee gemeenten in Duitsland gediend te hebben (Florsheim bij Worms van 1720–1732 en daarna Neckerau van 1732–1740), werd hij predikant in Amsterdam van de Hoogduitse gemeente tot aan zijn overlijden op 16 juni 1749. De preken van ds. Bruinigs zijn na zijn dood vertaald en uitgegeven. Hij heeft dus zelf nooit de tekst van zijn preken gezien. Hoe zijn de preken van ds. Bruinings opgebouwd? Wat is hun structuur? De preken van ds. Bruinings kennen een korte inleiding, dan wordt de tekst uitgelegd en tenslotte volgt een uitvoerige toepassing. Ds. Bruinings trekt duidelijk een scheidslijn door de gemeente. Hij ziet de gemeente niet als bestaande uit alleen gelovigen. Er zijn ongelovigen en gelovigen. Binnen deze twee groepen is er ook weer onderscheid. Op een pastorale manier spreekt hij zijn hoorders aan in de toepassing.

De preken zijn eenvoudig en helder. Hij wil geen indruk maken met geleerdheid. In zijn prediking stond Christus centraal. Het meest bekende boek met preken van ds. Bruinings draagt als titel: “De Leeuw uit de stam van Juda als een lam ter slachting geleid.” Dit zijn zestien leerredenen over het lijden van Christus. Ds. J. Schotel (toen Chr. Geref. predikant te Haarlem) schreef in 1898 in een voorwoord op dit boek: ‘Dit volk, dat voelhorens heeft, verneemt hier de oude taal, het schibboleth van de zuivere gereformeerde leer, waardoor God op het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd wordt. Dat Gods Geest deze leerredenen, uit de oudheid opgehaald, mocht zegenen aan de harten van hen die Christus in Zijn dierbaar Borglijden voor doodschuldige Adamskinderen nog niet kennen, om Hem te leren zoeken, teneinde Hem tot hun deel te mogen bezitten. Maar ook voor diegenen die Christus aanvankelijk in Zijn dierbaarheid hebben leren kennen, opdat zij in die kennis mogen opwassen. Want die kennis is het eeuwige leven, Jon. 17:3, en hoe begeerde Paulus Hem niet te kennen in de kracht Zijns doods en in de kracht Zijner opstanding. En wanneer zulks mocht geschieden dan zou de blijdschap vermeerderen van uw aller dienaar.’ De contacten die ds. Bruinings met de Hernhutters onderhield riepen bedenkingen op. Waarom? Omdat de Hernhutters Christus teveel als Voorbeeld zagen. Zij beschouwden het lijden van Christus niet als betaling voor de zonde en de schuld van Gods Kerk. Het lijden was volgens de Hernhutters voor de gelovigen een drangreden tot heiligmaking. Ook werd de leer van de predestinatie door de Hernhutters bestreden.

De drie-urige duisternis

In de lijdenstijd willen wij iets doorgeven uit de preek van ds. D. Bruinings over Matth. 27:45–49. In de preek tekent ds. Bruinings het geheel enige wat Christus in het van God verlaten zijn heeft ondervonden. We lezen op blz. 245: “Er is echter nooit een kind van God geweest die zich zodanig van God verlaten heeft kunnen gevoelen, als hier onze dierbare Heiland aan het kruis; zij zouden dat ook niet hebben kunnen dragen. En hoe diep het met een kind van God in de weg van het lijden ook moge gaan, er zal altijd nog enige hoop tot ondersteuning in het hart overblijven, al moeten zij dikwijls lange tijd het gevoel van de dadelijke vertroosting Gods aan hun hart missen. Maar ziet hier onze Heiland, naakt en ontbloot aan het kruis genageld ten prooi aan de spot en schimp van Zijn vijanden,verlaten van al Zijn vrienden en bekenden was Hij over gegeven aan alle boos geweld en helse moordlust. Hij moest verdelgd worden uit het land der levenden, Hij moest sterven. En dan boven dit alles nog van God verlaten! O, mijne geliefden, wie zal de zielensmart die onze dierbare Heiland hier moest dragen, maar voor een duizendste gedeelte verstaan. En dit alles moest hij lijden, opdat Hij ons weder tot God zou kunnen brengen, van Wien wij zo snood en zinneloos waren afgevallen.” In de toepassing stelt ds. Bruinigs de vraag of wij voor onszelf enig deel aan het lijden van Christus hebben. Eerst wordt dan getekend wat door het geloof gezien wordt: de Borg van Zijn Vader verlaten vanwege de zonden van Gods kinderen. Onbekeerden worden ernstig toegesproken: “Wie echter aan dit geloof geen kennis heeft, is een onzalig en diep ongelukkig mens. Want wie die gekruiste Heiland niet kent, en dientengevolge ook niet in Hem kan geloven, en wie zich Zijn smartelijk lijden en dood, dat Hij om onzer zonden wil geleden heeft, niet aantrekt, die heeft ook geen deel aan Hem. En al had zulk een nog zoveel verstandsgaven en wijsheid, hij zal nochtans met dit alles eeuwig moeten omkomen, omdat hij niet heeft geloofd in de eniggeboren Zoon van God, Die, om mensenkinderen met God te verzoenen, dit bitter lijden op Zich nam. Zulk een staat dan ook nog tegenover een heilig en rechtvaardig God, aan Wie hij eenmaal rekenschap zal moeten geven van al zijn zondige daden, gedachten en gebaren, terwijl hij, zo stervende, eeuwig zal verstoken zijn van dat leven dat Jezus voor de Zijnen verworven heeft.” Bekommerden worden niet voorbijgezien in de toepassing. Zij die gebukt gaan onder hun blindheid worden aangesproken: “Zeg nu niet: ik ben zo blind, ik ken de Heiland niet; want hoe blinder gij uzelf gevoelt des te meer hebt ge deze Zon der gerechtigheid nodig. Wend u dan maar naar Hem toe, wie weet hoe spoedig Hij Zijn licht in uw ziel doet opgaan. Want de waarachtige kennis en het ootmoedig betreuren van onze geestelijke blindheid is alreeds de aankondiging dat welhaast de dageraad zal opgaan in ons hart. En dan zult ge niet meer behoeven te treuren dat ge uw Jezus, Die ge zo innerlijk liefhebt, niet kent. Want dan zal de gekruiste Heiland, met al Zijn wonden en striemen, die Hem om uwentwil geslagen zijn, geen vreemdeling meer voor u zijn. Dan zult ge uzelf over niets meer hebben te bekommeren, want de komst van uw Heiland, dat dierbare Lam Gods, zal al uw heil volmaken.” Bestredenen krijgen aandacht. Zij worden bestreden door de satan die hen influistert dat zij een te groot zondaar zijn en dat Jezus daarom niet met hen te doen wil hebben. Bruinings zegt dat het juist de grote vreugde en zielenblijdschap van Christus is zulke door de satan aangevochten zielen tot Zijn Vader te brengen. Vervolgens worden Gods kinderen aangesproken. Omdat Christus van God verlaten is geweest, zullen zij nimmermeer door God verlaten worden. De Heere zal hen niet begeven en zal hen niet verlaten. Het komt wel voor dat Gods kiinderen in duisternis wandelen. Maar dat komt vaak door heimelijke zonden die zij bedrijven. We lezen hiervan het volgende: “Maar zij voeden wel eens heimelijk zonden in hun hart, die hun geketend houden aan het ondermaanse. En nu komt de Heilige Geest hun dikwijls verontrusten, door hen in hun consciëntie te overtuigen dat hun weg niet goed is, en dan wordt het hun bang en zij verliezen die vrijmoedigheid die zij te voren hadden om tot God te naderen. En nu onttrekt Zich de Heere aan het hart en laat hun somtijds voor een tijd omdwalen in hun eigen duisternis, opdat zij door het gemis van Zijn liefde en vertroosting bij vernieuwing die toevlucht zouden leren zoeken tot Zijn dierbaar bloed en gerechtigheid om van hun zondebanden verlost te mogen worden. En zo onttrekt de Heere Zich dan aan hen tot hun nut en zaligheid, opdat Hij hun wederom bij vernieuwing Zijn liefde zou kunnen doen smaken.” Het kan ook duister worden in het leven van Gods kinderen door te bouwen op eigen wijsheid en eigengerechtigheid: “omdat men een groot heilige wilde worden door eigen kracht en streven, zonder de toegepaste kracht van het dierbaar bloed van Christus aan het hart, verlatende de eerste liefde In zulk een hart komt dan wel eens een angstig vuur en een oordelende consciëntie dit stro en die stoppelen verteren opdat het fondament zou behouden worden. En zo komt de eeuwige Liefde zulk een hart dan wederom reinigen van de drekgoden.” Soms houdt de Heere voor een tijd Zijn gevoelige tegenwoordigheid in. Dat doet de Heere om in onze armode op de Naam des Heeren te vertrouwen en om te leren steunen op onze God. Gods kinderen moeten niet overbezorgd zijn voor datgene wat hen nog zou kunnen gebeuren. De Heere weet immers volmaakt wat goed voor de Zijnen is. De Heere heeft voorzegd dat de Zijnen in de wereld verdrukking zullen hebben. Maar zij mogen ook goede moed hebben, omdat Christus de wereld heeft overwonnen. De tranen van Gods kinderen worden in Zijn fles bewaard en ze worden geschreven in Zijn gedenkboek. Bruinings besluit de toepasisng met de volgende woorden: “Hebben wij in dit leven veel te lijden, Hij zal ons de kracht verlenen dat wij er niet onder bezwijken alvorens de tijd daar zal zijn dat Hij ons zal willen inleiden in de eeuwige tabernakelen. Maar Hij zal ons ook Zijn lieflijke nabijheid niet altijd onthouden: want Hij heeft onder het bitterste lijden, dat Hij naar ziel en lichaam aan het kruis heeft geleden, zelfs van de allerminste troost verstoken moeten zijn, opdat Hij ons te Zijner tijd zou kunnen vertoosten met Zijn lieflijke vertroostingen. Laat ons dan ook zelfs in de diepste nood en verlating het oog des geloofs op Hem gevestigd houden, die ons nimmermeer zal verlaten, en die met ons zal zijn zelfs dan, wanneer ons pad zal leiden door de schaduwen des doods, en Hij ons zal henen voeren daar, waar het in eeuwigheid geen nacht meer zijn zal. En o, mijne geliefden, wat zal dat zijn, als wij dan eeuwig zullen mogen rusten in Zijn liefdearmen. Dan zal er geen bange doodsnacht meer voor ons aanbreken, maar wij zullen ons eeuwig in het licht van Zijn lieflijk aangezicht mogen verblijden. Het licht van dat eeuwig zalig leven, om eeuwig met Hem temogen zijn, straalt ons nu bij ogenblikken al reeds in de ogen, wanneer wij met eeuwige vreugde onze dierbare Bruidegom tegemoet zullen mogen gaan om eeuwig door Zijn liefde verkwikt en verblijd te worden. Amen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 april 2009

Bewaar het pand | 12 Pagina's

DAVID BRUININGS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 april 2009

Bewaar het pand | 12 Pagina's