Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eenheid van het regeerambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenheid van het regeerambt

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IV)

Hierop aansluitende mag de vraag gesteld worden, hoe onze vaderen, die toch ook geen kinderen in de Schrift en in het geloof waren, tot een opvatting zijn gekomen, dat er ambtEN van ouderling waren, die uiteenvielen in soorten.

We beginnen met op te merken, dat het ambt van ouderling, vooral de bediening daarvan bij de huizen, meer dan duizend jaren uit de kerk verdwenen was. , , In Geneve is het ambtelijk huisbezoek in den eigenlijken zin geboren en in 1550 als vaste instelling ingevoerd". ^) Het aantal predikanten was in den tijd der Reformatie niet aanstonds toereikend, doch ouderlingen waren er uiteraard nog minder voor het grijpen. Wilde dat ambt schriftuurlijk functionneeren, dan moesten zij daarvoor ook bekwaamd worden. Natuurlijk rust het ambt op de roeping, maar dat neemt niet weg, dat iemand, die lust heeft tot het opzienersambt', zich daartoe moet bekwamen en laten onderwijzen. Bij Dr H. Berkhof lezen we: „en ook de ouderlingen werden met goed gevolg geschoold voor hun zware taak.-) Het is zeer te betreure"n, dat zulks geen navolging heeft gevonden en zelfs in Geneve in onbruik is geraakt.

In de dagen der Dordtsche synode werden de ouderlingen ook niet geschoold; die daarvoor in de gemeente „geschikt" werden geacht, werden gekozen; van ondervnjs of gepreciseerd onderzoek lezen wij niets.

Stel daar tegenover, dat er toen reeds bloeiende theologische faculteiten waren, dan is het te verstaan, dat er tusschen de ouderlingen, die hun ambt op den kansel, en hen die hun ambt in de huizen bedienden, zooal geen contrast, dan toch wel een zoo groote afstand bestond, als zich met de eenheid van het regeerambt niet verdroeg. Zooals steeds in de geschiedenis, zullen ook hier de uitzonderingen wel den regel bevestigd hebben.

Het wil ons dan ook voorkomen, dat men bij de opstelling der bevestigjngsformulieren teveel oog heeft gehad voor „de ervaring zelve" en dus een schriftuurlijke fundeering heeft gezocht voor het historisch gegevene. Eenmaal zoo vastgesteld en door de kerken aanvaard, is deze onbevredigende fundeering en haar eenzijdige accentueering van het regeerambt, alle eeuwen door bestendigd gebleven.

Het ligt volkomen in de lijn der Dordtsche vaderen, dat Ef. 4 : 11-^13 alleen als bewijsplaats moet dienen voor de dienaren des Woords. Voor de continuïteit der verkondiging van dezen heiligen dienst op aarde, verwijst het Formulier ter bevestiging van dienaren des Woords ook naar den brief aan Titus. En terecht natuurlijk. Alleen moet het opvallen, dat de opstellers daar Paulus en Titus doen bevelen, van stad tot stad ouderlingen e n opzieners aan te stellen, terwijl de Schrift aldaar (Titus 1 : 5) alleen spreekt van ouderlingen (presbyterious). Wij gelooven niet, dat wij hier met een tautologie te doen hebben, maar wat is daarmede dan de bedoeling der opstellers geweest? Is het misschien een consequentie van hun opvatting, dat het ambt van ouderling uiteenvalt in twee soorten ? Maar „de ervaring zelve", het historisch gegevene, is toch niet voldoende om de Schrift op deze wijze te vertolken?

Laat ons eens zien, wat Calvijn ^) zegt van 't woordgebruik der Schrift aangaan de ambten. „Vervolgens, dat ik hen, die de kerken regeeren, opzieners, ouderlingen, herders en dienaars zonder onderscheid genoemd heb, dat heb ik gedaan volgens het gebruik der Schrift, die de namen door elkaar bezigt. Want den titel van opziener k^t gij toe aan allen, die den dienst des Woords waarnemen. Zoo bij Paulus, die, na Titus geboden te hebben, in alle steden ouderlingen aan te stellen, daaraan onmiddellijk toevoegt: Want een opziener moet onberispehjk zijn, enz.". Dit is duidelijker, dan naar een tekst verwijzen en er dan zonder eenige verantwoording een benaming aan toevoegen.

Als er één Schriftplaats te noemen zou zijn, die als bewijs en grondslag voor de ambten zou moeten dienen, is het wel Ef. 4 : 11—13. „En Dezelve heeft gegeven sommigen tot a, postelen, en sonunigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten en sommigen' tot herders en leeraars, tot de volmaking der heiligen, tot opbouw des lichaams van Christus, totdat wij allen zullen komen tot de eenigheid des geloofs, en tot de kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de maat van de grootte der volheid van Christus".

Werden in Rom. 12 en in 1 Cor. 13 de verscheidenheid der gaven als zoodanig tot uitdrukking gebracht, hier worden de ambten genoemd als gegeven TOT , en dan volgt een omschrijving van het ambtelijk werk, zoo schoon en volkomen, als alleen de Schrift die kan geven. Wij hebben hier dus metterdaad met de ambten te doen.

Calvijn achtte deze bewijsplaats van zooveel belang, dat hij juist in het hoofdstuk, waarin hij handelt „Over de leeraren en dienaren der kerk, hun verkiezing en ambt", Ef. 4 : 4 t/m 16 in zijn geheel Uitschrijft en aan dit hoofdstuk ten grondslag legt.*)

De eerste drie genoemde ambten noemt Calvijn tijdelijk, en daarom het buitengewone ambt, „omdat het in een behoorlijk ingerichte kerk geen plaats heeft".

Het is voor ons van belang te vernemen, hoe hij denkt over de blijvende ambten. Hij schrijft: „Dan volgen de herders en leeraars, die de kerk nooit kan missen; tusschen welke, naar ik meen, dit onderscheid is, dat de leeraars niet de leiding hebben voor de tucht, de bediening van de sacrajnenten, en de vermaningen en opwekkingen, maar alleen van de uitlegging der Schrift, opdat de zuivere en gezonde leer onder de geloovigen behouden worde. Maar het herderUjk ambt sluit dit alles in zich".

Zooals mien ziet, geeft Calvijn hier van het ambt van leeraar practisch dezelfde omschrijving, als Art. XVIII D.K.O. van het ambt der Doctoren of Profes soren.

Nu moet het ieder in het oog vallen, dat Paulus bij deze duidelijke aanviajzing der ambten en hun concrete taak en doelstelling, niet het woord , , ouderling" opneemt. Dit moet een oorzaak hebben, want iedere Bijbellezer weet, dat, wann& er Paulus een opsomming geeft, b.v. van gaven, vruchten des Geestes, werken des vleesches, van daden, waartoe de menschen komen als God hen overgeeft in een verkeerden zin, van gevaren, waarin hij verkeerd heeft, enz. hij nooit karig is in benamingen en aanduidingen, maar altoos streeft naar volledigheid. Waarom "ontbreekt nu hier de benaming „ouderling"?

Wij vinden het antwoord in den laatsten zin van het hierboven genomen citaat uit Calvijn: „Maar het herderlijk werk sluit dit alles in zich". Het ouderlingschap is het herdersambt.

Hier is tegelijkertijd een schoone demonstratie van de eenheid van het ambt. Deze eenheid wordt door Calvijn ook niet geschaad, als het aankomt op den tweeërlei bedieningsvorm. Integendeel, hij brengt het daarbij op zeer juiste wijze tot uitdrukking. Zoo b.v. als hij schrijft in het hoofdstuk „Over de tucht": „Vooral echter moeten de herders en de ouderlingen hierin waakzaam zijn, wier taak niet alleen is te prediken tot het volk, maar ook van huis tot huis te vermanen en op te wekken, indien men door de algemeene leering niet voldoende vordering gemaakt heeft". 5)

Wij mieenen thans voldoende te hebben bijgebracht, om te doen zien, dat de Schrift, en op voorgang daarvan verschillende godgeleerden, uitgaan van het ééne ouderlingschap, en dat dit hetzelfde is als het herdersambt, en dat het regeerambt niets anders bedoelt. Het weiden, dat de ouderling op huisbezoek moet doen is in wezen geen ander herdersambt dan hetwelk van den kansel bediend wordt. Ook het leeren heeft in beide bedieningen dezelfde bedoeling. Het regeeren geschiedt ook evengoed op den kansel als op huisbezoek, want in beide bedieningen worden de sleutelen des Hemelrijks gehanteerd, kortom het is een hoeden en weiden van dezelfde kudde, met denzelfden staf, in dezelfde weide, onder den eenen Opperherder.

De bediening in de „algemeene leering", zoowel als die in het , , van huis tot huis" stelt elk haar eigen eischen en heeft elk haar eigen moeilijkheden. Doch naar den aard en roeping van beide bedieningen moeten beide ambtsdragers even ervaren zijn in de Schriften, even bekend met de dwalingen des harten en de geestelijke gevaren van den tijd, en niet minder geoefend zijn in de overlegging van de verborgenheden des geloofs.


1) Biesterveld, a.w. blz. 59/59.

2) Geschiedenis der Kerk, blz. 185.

3) Inst. IV, m, 8.

4) Ibidem.

5) Inst. IV, XII, 2.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eenheid van het regeerambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's