Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse leerregels. Hoofdstuk III en IV. Art. IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse leerregels. Hoofdstuk III en IV. Art. IV

Verwerping der dwalingen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die leren: Dat de onwedergeboren mens niet eigenlijk noch geheel dood is in de zonde, of ontbloot van alle krachten tot geestelijk goed, maar dat hij nog kan hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en het leven, en offeren een offerande eens verslagen en gebroken geestes, die Gode aangenaam is. Want deze dingen strijden tegen de klare getuigenissen der Schrift: Gij waart dood door de misdaden en de zonden (Efeze 2 : 1, 5) en: Al het gedichtsel der gedachten des harten is te allen dage alleenlijk boos (Gen. 6 : 5 en 8 : 21). Daarenboven, hongeren en dorsten naar de verlossing uit de ellende, en naar het leven, en Gode een offerande eens gebroken geestes opofferen, geldt eigenlijk van de wedergeborenen, en van degenen, die zalig genoemd worden (Ps. 51 : 10 en Matth. 5 : 6).

Wie er hongeren naar de gerechtigheid. De remonstranten leren, dat de natuurlijke mens kan hongeren naar de gerechtigheid. De remonstranten geloven niet, dat de val des mensen het wezen van de mens bedorven heeft. Zij willen van een geestelijk dood zijn in zonde en misdaden niet weten. Er zou in de mens nog wezenlijk iets goeds overgebleven zijn, zodat de verduistering van het verstand door goed onderwijs weer verlicht kan worden en de verzwakking van de wil door opvoeding weer ten goede bewerkt kan worden. Zo kunnen, volgens de remonstranten, de nog goede gedachten!, neigingen en begeerten, die er na de val nog in de mens overgebleven zijn, weer zo opgewekt en geoefend worden, dat er een geestelijke honger en dorst naar gerechtigheid kan beoefend worden.

De remonstranten geloven de Schrift niet, die de mens leert, dat de ware honger en dorst naar de gerechtigheid, de droefheid naar God, het ware schuldgevoel alleen maar echt en waar kan zijn, wanneer het hart wedergeboren is door de Heilige Geest. De Heilige Schrift leert, dat de mens van nature geestelijk dood is, dat hij voor God geen geestelijk goed meer kan' voortbrengen. We kunnen zeggen, dat een mens burgerlijk, maatschappelijk, kerkelijk goed en rechtschapen leeft, maar dan brengt zulk een mens in de onherboren staat nog geen geestelijk goed voort voor God en Zijn heilige wet. Bovendien kan een dode niet gevoelen en begeren, gelijk een doodgeboren kind niet dorst naar de moedermelk. Alleen waar leven, dus gewerkt door God de Heilige Geest in de wedergeboorte, doet gevoelens van droefheid en blijdschap openbaar komen, doet goede begeerten opkomen.

De Schrift veroordeelt het gevoelen der remonstranten, die leren, dat het geweten van de natuurlijke mens zulke gevoelens van schuld kan voortbrengen, die het hart verbreken, zodat naar vergeving en verlossing van zonden en schuld wordt uitgezien. Dat er een behoefte kan zijn naar het eeuwige leven en naar het Brood des levens, die Gode aangenaam en daarom zaligmakend is. 

Hiertegenover stelt de Heilige Schrift: Wij zijn van nature dood door de zonde en de misdaden, al het gedichtsel der gedachten des harten is te allen dage alleenlijk boos. De onwedergeborene gevoelt wel vrees, maar vrees is nog geen verbrijzeling des harten. De natuurlijke mens heeft wel begeerten, doch die zijn „de droefheid naar de wereld", en niet naar God, De algemene begeerten, die er in de onwedergeboren mens kunnen zijn naar reinheid en deugdzaamheid, zijn nog niet de ware begeerten naar gerechtigheid en heiligheid, die God geeft bij de wedergeborenen in hun droefheid naar God. De vruchten van de algemene genade kunnen een mens voor veel zonden bewaren, daar algemene genade kleine overblijfselen zijn van het beeld Gods (art. 14 N.G.B.). Hoe groot deze zegeningen ook zijn, die in dit leven ontvangen mogen worden, ze zijn niet door de zaligmakende bearbeiding van de Heilige Geest, én ze worden niet in de gemeenschap met Christus genoten.

De ware vrucht der wedergeboorte is de verslagenheid des harten, om in waar schuldbesef met David voor de hoge God in het stof te buigen en te bekennen: „Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen". Het is ook een waar bidden om genade: „Ontzondig mij met hysop, ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw".

's-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1959

De Saambinder | 4 Pagina's

De Dordtse leerregels. Hoofdstuk III en IV. Art. IV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1959

De Saambinder | 4 Pagina's