Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verdediging van het christelijk geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verdediging van het christelijk geloof

Lewis brengt op een eenvoudige manier de essentie van ons geloven onder woorden

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na een lange zoektocht, waarin hij allerlei mogelijkheden op het gebied van geloof en religie onderzocht, raakte C.S. Lewis (1898-1963) overtuigd van de waarheid van het christelijk geloof. Er zijn door hem veel boeken geschreven. Naast romans schreef hij apologetische geschriften, waarin hij het christelijk geloof verdedigde.

In dit artikel geef ik in het kort weer wat de inhoud is van drie boeken die in brede kring bekend zijn geworden, namelijk: Het probleem van het lijden (1940), De afschaffing van de mens (1943) en Onversneden christendom (1952).

Het probleem van het lijden
In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ziet Lewis hoe rondom hem zijn medesoldaten sterven in de loopgraven. Het probleem van het lijden wordt voor hem opnieuw actueel aan het begin van de Tweede Wereldoorlog (1940-1945).
In Het probleem van het lijden schrijft Lewis over het lijden als een intellectueel vraagstuk.
Voor Lewis is het belangrijk dat in het christelijk geloof de problemen waar de mens in zijn bestaan mee kampt, serieus worden genomen. Hij stuurt zijn lezers niet graag met een kluitje in het riet. Diverse religies of godsdienstige systemen ontkennen in feite de ernst van het lijden door te zeggen dat het bij het leven hoort en slechts onaangenaam is, omdat mensen er een probleem van maken. De complexe vragen waar het leven ons voor stelt, kunnen volgens Lewis niet met simpele antwoorden afgedaan worden.
Er zijn twee uitersten als we spreken over het lijden. Soms wordt gezegd dat God niet betrokken kan zijn in het lijden van de mensheid. God wordt gezien als een vriendelijke, hemelse Vader die een machteloze Toeschouwer is. Omgekeerd kan van God een tiran worden gemaakt Die het lijden toelaat.
Het lijden is op zichzelf niet goed en we zijn er allerminst toe geroepen het zelf op te zoeken. Maar tegelijk is het lijden iets waar God alles mee te maken heeft. God heeft de wereld goed geschapen, maar het kwaad heeft zich in deze goede schepping binnengedrongen. De mens is vrijwillig in zonde gevallen en heeft de dierenwereld in zijn val meegesleurd. Toch laat God de gevallen wereld niet aan zichzelf over.

Drie niveaus
De Heere spreekt de mens aan op drie niveaus. ‘God fluistert tot ons in onze genietingen, Hij spreekt tot ons geweten, maar Hij roept ons in ons lijden.
Het is zijn megafoon om een dove wereld wakker te schudden. Een slecht mens die zich gelukkig voelt, heeft er geen idee van dat zijn handelen niet ‘klopt’, dat hij niet in harmonie is met de wetten van het heelal (blz.94).’ De Heere leert door een lijdensweg dat een zelfgenoegzaam leven, waar wij allen toe geneigd zijn, niet de echte levensvervulling is.
God heeft ons gemaakt en weet wie wij zijn. Hij weet dat ons geluk in Hem ligt. In de werkelijkheid van het leven blijkt dat er gebieden in ons leven zijn waar we het geluk niet zoeken bij Hem. We noemen ‘ons eigen leven’ prettig en geven het liever niet over aan de Heere.
God kan niet anders doen dan voor ons bestwil ‘ons eigen leven’ minder prettig maken. Om ons te leren wat geluk is. Hoe lang gaat Hij hiermee door? Lewis zegt: ‘Daarom kunnen beproevingen niet ophouden totdat God of ziet dat wij echt nieuw geworden zijn, of dat verdere herstelpogingen hopeloos zijn (blz.108).’
Het lijden dat door de val van engelen en mensen gekomen is, zoals ziekten, natuurrampen en de gevolgen van wat andere mensen ons aandoen, wordt door God gebruikt om ons tot Hem te doen terugkeren. Lewis spreekt in dit verband over een ‘vallei’. Zijn woorden doen denken aan Psalm 23, waarin sprake is van ‘het dal van de schaduw van de dood.’ De autonome mens wordt aangespoord de Herder te zoeken, Wiens stok en staf ons vertroosten.
Lewis weet dat het lijden een slechte uitwerking op mensen kan hebben. Maar dat ligt meer aan de ontvanger dan aan de gever. Aan de andere kant heeft hij een grote schoonheid gezien bij mensen die veel pijn leden. Hij schrijft: ‘Over het geheel genomen heb ik mensen bij het ouder worden beter zien worden en niet slechter, en ik heb bij de personen van wie je dat het minst zou verwachten, tijdens hun laatste ziekte een schat aan volharding en zachtmoedigheid waargenomen (blz.109,110).
‘We mogen bidden dat het lijden ons bespaard blijft evenals de Heere Jezus in de hof van Gethsémané. Maar als het kwaad over ons komt, aanvaarden we het in het vertrouwen dat de Heere het gebruikt voor Zijn verlossingsplan. Hij bewerkt in ons ‘het complexe goede’.

Onversneden christendom
In Onversneden Christendom houdt Lewis zich afzijdig van de vraag welk kerkgenootschap het beste is. Hij probeert de kern van het christelijk geloof, datgene wat gemeenschappelijk is in de verschillende christelijke tradities, uiteen te zetten. Hij vergelijkt zijn boek met een hal met deuren, waardoor je verschillende zalen kunt binnengaan. Hij schrijft: ‘Als ik iemand in de hal kan krijgen, zal daarmee mijn doel bereikt zijn. Maar pas in die zalen, en niet in de hal, vind je een haard, kun je gaan zitten, en is er te eten (blz. 15).’
Lewis geeft aan dat er een scheidslijn is binnen de mensheid tussen een meerderheid die in de een of ander soort God of goden gelooft en een minderheid die daar niet in gelooft. Op dit punt staat het christendom aan de kant van de meerderheid. De groep van mensen die allemaal in God geloven, laat zich weer onderverdelen naar het soort God waarin ze geloven. Aan de ene kant is er het pantheïsme, een visie, waarin God boven goed en kwaad verheven is (Hegel, Hindoeïsme).
Aan de andere kant is er de visie van joden, islamieten en christenen die ervan uitgaan dat God het heelal heeft bedacht en geschapen. Lewis kiest uiteindelijk voor de tweede visie en dan in het bijzonder voor het christelijk geloof. Niet omdat het christelijk geloof eenvoudig is, maar juist omdat het moeilijk is. Lewis schrijft: ‘Het is een godsdienst die je niet had kunnen raden. Als het precies het soort heelal te bieden had dat we altijd al hadden verwacht, zou ik het gevoel krijgen dat we het zelf hadden verzonnen (blz.51).’
Voor Lewis is het atheïsme, dat hij zelf eerst heeft aangehangen, te simpel. Hoe kunnen we oordelen dat het heelal niets betekent, als we niet hebben ontdekt dat er iets is? Hoe zouden we weten dat het donker is, als er geen wereld zou zijn van licht? Hoe zouden we van een lijn kunnen zeggen dat deze krom is, als er ook niet een rechte lijn is?
Er is echter nog een visie die door Lewis simpel wordt genoemd, namelijk een ‘slap’ christendom.
Hij schrijft: ‘Goed, het atheïsme is dus te simpel. En ik zal u nog een andere visie noemen die eveneens te simpel is. Het is de visie die ik ‘verdund christendom’ noem: de opvatting dat er een goede God in de hemel is en dat alles in orde is - met weglating van alle moeilijke leerstukken over zonde en hel en duivel, en van de verlossing. Beide gedachtegangen zijn kinderlijk (blz. 49).’
Er zijn twee visies die het probleem van het kwaad serieus nemen, namelijk het christelijk geloof en het dualisme. Beiden zijn het erover eens dat dit heelal in een toestand van oorlog verkeert. Maar hoe kan iets slecht zijn? Om slecht te zijn, moet er sprake zijn van intelligentie en een wil en dat zijn op zichzelf goede dingen. Het kwaad leent of steelt van zijn tegenstander. Er is dus geen oorlog tussen onafhankelijke mogendheden. Dualisme heeft dan ook geen goede grond.

Rebellen
Er is volgens Lewis sprake van een burgeroorlog en opstand. Wij wonen in een deel van het heelal dat door rebellen is bezet. We leven in een gebied dat bezet wordt door de vijand. Lewis zegt: ‘Het christelijk geloof is het verhaal dat vertelt hoe de rechtmatige koning is geland, je zou kunnen zeggen: incognito aan land is gegaan, en ons allen oproept om mee te doen aan een grote sabotagecampagne (blz.55).’
In menselijke vorm (een man die optreedt temidden van de Joden) betreedt God het bezette, vijandelijke gebied. Hij komt om iets te leren, maar vooral om te sterven en te worden opgewekt. Door het werk van de Heere Jezus komen wij in het reine met God en mogen we een nieuw begin maken. Van ons mensen geldt dat we onszelf in de ‘nesten’ hebben gewerkt en dat we optraden alsof we eigen baas waren. We zijn in zonde gevallen. Wat we nodig hebben is meer dan verbetering van ons onvolkomen leven. Nodig is: Je wapens inleveren, capituleren, zeggen dat het je spijt, beseffen dat je op de verkeerde weg bent geweest en je klaarmaken om het leven van voren af aan opnieuw te beginnen.’
Dit proces, dat we bekering noemen, houdt in dat we in zeker opzicht sterven. Dit proces van sterven is eigenlijk onmogelijk, omdat wij door en door slecht zijn. Sterven aan onszelf lukt alleen, als we deel hebben aan het sterven van God en God kan niet anders sterven dan door mens te zijn. En dat heeft Hij gedaan in de Heere Jezus.
Krijgen we deel aan de vernedering en het lijden van Christus, dan zullen we vervolgens ook deel hebben aan Zijn overwinning op de dood. In Christus is er een nieuw soort mens verschenen. Het nieuwe leven wordt in ons aangebracht door de doop, het geloof en het Heilig Avondmaal.

Drie manieren
Op drie manieren spreekt Lewis over de christelijke moraal. Om dit duidelijk te maken maakt hij gebruik van het beeld van schepen die in konvooi varen. De zeereis zal alleen maar lukken als, in de eerste plaats, de schepen niet met elkaar botsen.
In de tweede plaats is het van belang dat de motoren en de stuurinrichting van ieder schip in orde zijn. In de derde plaats zal de reis alleen maar slagen als de schepen arriveren op de juiste bestemming.
Meestal wordt bij moraal alleen maar aan het eerste gedacht, het sociale aspect. Dat wil zeggen dat er een goede omgang is tussen landen, groepen en individuen. Wat dan vergeten wordt is dat ook het inwendige van ieder mens op orde moet worden gebracht. Het voornaamste in de christelijke moraal is dat het schip van mijn geest en lichaam niet van mijzelf is, maar ik ben verantwoording schuldig aan de Heere God Die de Eigenaar is. Wat dit concreet inhoudt, lezen we aan het slot van het boek, waar Lewis in een paar zinnen zijn boodschap samenvat: ‘ Zoek jezelf en je vindt op den duur niets dan haat, eenzaamheid, wanhoop, woede, verval en verwoesting. Maar zoek Christus en je zult Hem vinden, en met Hem al het andere op de koop toe (blz.217).’

De afschaffing van de mens
In een schoolboekje voor taalonderwijs blijkt het verschijnsel ‘waardeoordeel’ te worden beschouwd als iets dat geen verband houdt met de werkelijkheid. De auteurs, ‘Gaius en Titius’ genoemd, geven voorbeelden van taaluitingen, waarin ‘schijnbaar iets heel belangrijks’ wordt gezegd, terwijl ze ‘slechts gevoelens’ weergeven. Iemand die bijvoorbeeld zegt: ‘Wat een schitterende waterval’, of die zijn paard een ‘trouwe dienaar’ noemt, zou daarmee niets over die waterval of over dat paard zeggen, maar alleen iets over zijn eigen emoties.
Volgens een oeroude en vrijwel universele opvatting kunnen emoties al of niet en in variërende mate van toepassing zijn op een gegeven stand van zaken. Reageren met een toepasselijke, juiste emotie komt neer op het herkennen van een waarde. Er is sprake van een kosmische orde die veel vormen heeft gekend, namelijk platonisch, aristotelisch, stoïcijns, christelijk, oosters enz. Lewis noemt het met een Chinees begrip de Tao.
In het nieuwe denkklimaat wordt geen rekening meer gehouden met deze orde. Het wordt zelfs aan de kant geschoven. De moderne mens snijdt weg wat in zijn ogen overbodig, onzinnig en onredelijk is. Lewis noemt dit het ontmaskeringsproces van de vernieuwer, de boze. Hij toont aan in zijn boek, dat als de verworteling van de waarden en normen in de universele orde wordt ontkend en die bij de mens zelf gelegd wordt, dit leidt tot de afschaffing van de mens.

Christelijk geloof
Het lijkt erop dat Lewis in De afschaffing van de mens niet expliciet uitgaat van het christelijk geloof.
Toch schrijft hij: ‘Zo bezingen de oude Israëlieten de wet, omdat zij waar is (blz.30). Lewis denkt hierbij aan Psalm 119: 51, waar het woord emeth wordt gebruikt. Emeth betekent: dat wat niet misleidt, meegaat of verandert. Het is waterdicht. Opvallend is ook het citaat van John Bunyan in dit verband: ‘Als iets gloeiends viel het mij in gedachten dat hij, hoe hij ook praatte en vleide, mij als slaaf zou verkopen wanneer ik met hem mee naar huis zou gaan (blz.57).’
In Onversneden christendom schrijft Lewis ook over de universele orde. Hij zegt dat er over de hele wereld mensen met de gedachte rondlopen dat ze zich op een bepaalde manier moeten gedragen. Een gedachte die ze niet kwijt kunnen raken en daarom geen inbeelding is. We noemen dat de natuurwet. In dit boek werkt hij dit nader uit in de richting van het christelijk geloof. Als we ervan overtuigd worden dat we de natuurwet overtreden, hebben we vergeving nodig.
Wat Lewis schrijft in De afschaffing van de mens is uitermate actueel. In de afgelopen decennia heeft de Vernieuwer vele, zo niet alle, waarden en normen aangevallen die verworteld waren in een heilige orde. Te denken is niet alleen aan de ontwikkelingen in het onderwijs, de techniek en de wetenschap, maar ook de seksuele moraal en de visie op het gezinsleven. Wat te doen? Lewis schrijft: ‘De triomfen der wetenschap zijn misschien te snel behaald en te duur betaald: herbezinning en iets als berouw is misschien geboden (blz.73).
Het boek van Lewis helpt ons om de tijd waarin we leven te verstaan. In De descriptione temporum, de inaugurele rede die Lewis hield in 1954 bij zijn intrede als hoogleraar in de Engelse literatuur in Cambridge en aan het boek is toegevoegd, zegt Lewis dat de tijd post-christelijk is geworden. Is dat hetzelfde als een terugkeer tot het heidendom?
Lewis stelt: ‘Een post-christen is geen heiden; je zou evengoed kunnen denken dat een vrouw weer maagd wordt door te scheiden. De post-christen is van het christelijke verleden afgesneden, en daarmee dubbel afgesneden van het heidense verleden.’ Deze opmerking stemt tot nadenken.

Tenslotte
De geschriften van Lewis hebben een zekere moeilijkheidsgraad. Lewis gebruikt echter veel heldere voorbeelden en brengt op een eenvoudige manier de essentie van ons geloven onder woorden.
Lewis vertegenwoordigt op vrijwel alle hoofdpunten het orthodoxe christendom. De manier waarop hij zaken ter sprake brengt, is heel uitdagend.
De geschriften van Lewis zijn in een bepaalde tijd geschreven, maar hebben hun actualiteit behouden en zijn in zekere zin tijdloos. Ze zijn het waard om gelezen en herlezen te worden. Ze helpen ons om ervoor op te komen dat het christelijk geloof in de moderne samenleving niet weg wordt gedrukt. We leren om verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is (1 Petrus 3: 15).


N.a.v.:
-C.S.Lewis, Het probleem van het lijden (Nederlandse vertaling door Henriët Ferguson), Utrecht, Kok, 2011 (vierde druk).
-C.S.Lewis, Onversneden christendom (Nederlandse vertaling door Arend Smilde), Utrecht, Kok, 2011 (achtste druk).
-C.S.Lewis, De afschaffing van de mens (Nederlandse vertaling door Arend Smilde, Utrecht, Kok, 2011 (vierde druk).

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2012

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Verdediging van het christelijk geloof

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2012

Protestants Nederland | 28 Pagina's