Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herinneringen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herinneringen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

1.

Op mijn verzoek had de commissie van redaktie mij aanvankelijk vrijgesteld van het leveren van bijdragen, gezien het vele werk dat de administratie van ons blad meebrengt. Mij geheel onttrekken kon ik toch niet, en hoewel dit voor mij geheel vreemd is, wil ik toch trachten een enkele maal uit de ervaring van het ambtelijk leven iets te schrijven, met de bede, dat de Heere het gebrekvolle ten zege moge stellen, en wij bewaard mogen worden, dat de mens niet in het midden komt te staan, maar het werk Gods en Zijn eer bedoeld mogen worden.

Wij gaan met onze gedachten terug naar het bezettingsjaar 1942, toen de hand van de bezetter zwaar drukte op ons volk.

In die dagen ging de weg van één onzer mede-ambtsbroeders door de diepte.

Zijn oudste zoon, 23 jaar oud zijnde, werd aangetast door een ernstige ziekte. Ook hij openbaarde, zoals wij allen van nature doen, geen lust te hebben om in de wegen des Heeren te wandelen, waarover zijn ouders verborgen leed droegen, maar daarom des te meer behoefte hadden hem aan de Heere op te dragen. Aanvankelijk scheen het dat de zoon weer zou herstellen, maar helaas, de hoop verdween al heel spoedig. Ook hij, de grote sterke Piet, ging begrijpen dat zijn ziekte ongeneeslijk was, hoewel hij daar nooit over sprak. Zijn vader besprak dit met mij, en verzocht tevens het alles eerlijk aan hem mede te delen. Denkt u dat eens in, wat dat voor onze medebroeder was, en tot roem van Gods genade mogen wij het zeggen, wat heeft de Heere hem menigmaal op voor ons verborgen wijze ondersteund en gesterkt.

Op de avond, dat het ongeneeslijke van de ziekte bekend was, verzocht hij mij, dit Piet mede te delen. Denkt u eens in wat dat voor ons was, onverwachts, ambtelijk daartoe geroepen te worden (want in die tijd waren wij vakant). Schier te zwaar voor menselijke schouders. Maar het is Isrels God, Die krachten geeft, dat werd die avond rijkelijk ervaren, daarom alleen de Heere de eer.

In de geest doorleven wij bij vernieuwing de zware gang naar de kamer waar een gebroken jong leven lag. Hij scheen zo sterk, maar ach, hij was zo broos en zwak. Jonge mensen die dit leest, bedenkt het, dat wij zo nietig zijn, en het jonge leven zo plotseling afgebroken kan worden. Hier is een voorbeeld dat ons zo ernstig aanspreekt. Daarom, gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap. De jeugd is de beste tijd, welke de Heere toekomt; en de dienst des Heeren is een liefdedienst, waarom uw bede veel moge zijn of worden.


Neig mijn hart en voeg het saam,
tot de vrees van Uwe Naam.


Direkt bij ons binnenkomen wendde hij zijn aangezicht naar de wand, heel goed verstaande wat het doel van onze komst was.

Als naar gewoonte staken wij onze hand tot hem uit, maar tot onze grote verbazing ontweek hij die. Wij hebben er ons later over verwonderd, dat de Heere door Zijn Geest dat sterke jonge leven aan het verbreken was.

Wij staken bij vernieuwing hem de hand toe, en kregen toen uit zijn mond te beluisteren: Laat mij hier maar alleen liggen, want voor mij is het te laat. Ik heb mijn leven doorgebracht, en voor mij is de genadetijd voorbij, wat mijn eigen schuld is. Ik heb de band doorgesneden, en naar recht verdiend, dat de Heere mij geheel loslaat. O wee mijner, dat ik zo gezondigd heb.

En wie is nu in staat zulk een hart toe te spreken?

Menselijke woorden schieten hier te kort. Maar welk een voorrecht als dan ondervonden mag worden, dat wij de boodschap uit het Woord Gods mogen overbrengen en doorgeven. Wij hebben het toen kort gemaakt, uitziende hoe de Heere het verder zou doen. Wij mochten spreken met hem over de geschiedenis van de; verloren zoon, waar juist een enkele dag van te voren wijlen Prof. v.d. Meiden over had gepreekt, waarvan wij enkele zinnen mochten doorgeven. Onder het spreken viel hij ons al dadelijk in de rede met de opmerking: Ja, zo’n doordraaier ben ik! Wat gepaard ging met een eerlijke schuldbelijdenis, ook tegenover zijn vader, dat hij tegen een goeddoend God had gezondigd, die hem altijd had nagewandeld, en naar Wie hij niet had willen luisteren. Zoals wij reeds opmerkten, hebben wij die avond ons gesprek kort gemaakt, uitziende hoe de Heere het verder zou leiden. Laten wij maar trachten er buiten te blijven, want de Heere zal voor Zijn eigen werk zorgen.

Nadat wij met hem het aangezicht des Heeren in den gebede hadden gezocht, vroeg hij: „Hoewel ik het niet waardig ben, wilt u nog eens terug komen, en zou de Heere naar mij nog kunnen omzien?”

Hoe het verder gegaan is, D.V. een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Herinneringen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's