Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer A.B.K. te N.L.,

U hebt me een vraag gedaan over wat we kunnen lezen in Matthéüs 22:1-14. Het is de bekende gelijkenis over de koninklijke bruiloft. In een toespraak die ik na het lezen van een predikatie over het Heilig Avondmaal mocht doen, hebt u mij iets horen zeggen over de ronde tafel waar we van kunnen lezen in Hooglied 1. Dat gaf u te denken aan uw grootouders van wie u geloven mag dat ze daar eeuwig aan deel mogen nemen. U werd daar wat onder ontroerd, daar u dat deed denken aan de gelijkenis door Jezus gesproken over de koninklijke bruiloft, waarin Hij echter ook gewezen heeft op die man zonder bruiloftskleed. En nu hebt u mij gevraagd of ik daar eens over wil schrijven.

Die gelijkenis heeft ons zeer veel te zeggen. Jezus heeft gesproken over een koning die zijn zoon een bruiloft bereid had. Dat geeft ons op zichzelf al veel te denken. U hebt dat zelf blijkbaar al goed begrepen, want u wist mij te schrijven dat de Heere Jezus deze gelijkenis gesproken heeft kort voor het lijden dat voor Hem aanstaande was. In het vorige hoofdstuk heeft Hij gesproken over de boze wijngaardeniers. Dat was ook een gelijkenis, waarin Hij het de overpriesters en de farizeeërs heeft doen weten wat ze met Hem van plan waren. Ze hebben het wel begrepen dat Hij hen op het oog had. We lezen dan ook: ”En als de overpriesters en farizeeën deze Zijn gelijkenis hoorden, verstonden zij dat Hij van hen sprak. En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze Hem hielden voor een profeet.” En zo begint het hoofdstuk dat nu onze aandacht vraagt, met te zeggen: ”En Jezus antwoordende sprak tot hen wederom door gelijkenissen.” En dan volgt daarop de gelijkenis van de koninklijke bruiloft. Die gelijkenis begint al met woorden die ons zeer veel te zeggen hebben. We lezen immers: ”Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had.” Misschien begrijpen we de betekenis gelijk al. Maar mochten we de betekenis hiervan eens goed verstaan. Wie wordt er met die zekere koning bedoeld? Daar wordt God Zelf mee bedoeld. En dan in het bijzonder de eerste Persoon in het aanbiddelijke Goddelijke Wezen. Die heeft Zijn Zoon een bruiloft bereid. O, deze woorden geven ons alleen al zeer veel te denken!

Voor de ware Kerk des Heeren zijn dit al woorden van zeer veel betekenis. Er wordt dus over het Koninkrijk der hemelen gesproken. We kunnen weten wat met het Koninkrijk der hemelen wordt bedoeld. Dat Koninkrijk vindt zijn grondslag in het eeuwig welbehagen Gods des Vaders. Christus heeft tot Zijn discipelen gezegd: ”Vrees niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven.” Daar kan men alleen al niet genoeg over uitgewonderd raken, als men deze woorden met insluiting van zichzelf eens recht krijgt te verstaan. De eeuwigheid zal er voor nodig zijn om dat te bewonderen. Maar hier in dit leven krijgt men dat al te bewonderen. God wil Zijn Kerk in de eeuwigheid doen blikken. Men krijgt er indrukken van wie God in Zichzelf is als een volzalig Wezen Die het niet van node heeft om van eens mensenhand gediend te worden. Als er nooit een wereld tot aanzijn was geroepen en er geen mens was voortgebracht, was God daar in heerlijkheid niet minder om geweest. Maar nu is Hij er eigenlijk nooit zonder Zijn Kerk geweest, want Hij heeft van eeuwigheid die Kerk verkoren en liefgehad. Zelf is God er zonder begin, maar ook is er die Kerk dus in de Godsgedachten zonder begin. Het wil dus wat zeggen, van eeuwigheid door God verkoren en geliefd te zijn. Als men dat voor zichzelf inbegrepen eens geloven mag, zal men daar niet over kunnen zwijgen. En een door God geroepen en gezonden dienstknecht kan daar ook niet over zwijgen. In de rechte prediking komt men uit de eeuwigheid op. Daar heb ik echter zelf altijd het naamchristendom in tegen mij ge­ had. Maar als Jezus als de uitnemendste Leraar dat Goddelijk welbehagen niet heeft verzwegen, dan behoeven Zijn knechten daar ook niet over te zwijgen. Daar ontsluit zich ook alleen de ruimte in voor de ziel en in de prediking. Een prediking waarin daarover gezwegen wordt, is geen rechte prediking. Dat is niet anders dan een dorre prediking, niet voor een vroom godsdienstig mens, want die wordt daarin aan het werk gezet, maar voor een mens die bevindelijk aan de weet gekomen is dat als er van de mens iets bij moest komen in het werk der zaligheid, dat het dan voor eeuwig een verloren zaak zou zijn.

Het vrije welbehagen Gods snijdt al het eigen werk van de mens zo schoon af. Als de apostel de vrije verkiezing Gods in de Romeinenbrief is gaan verhogen, dan heeft hij in dat licht gesproken over een afgesneden zaak die God doet op aarde. Hij zegt immers: ”Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden. Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op aarde.” En we hopen het ook nog te horen, dat als de Heere Jezus is gaan spreken in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft over de man zonder bruiloftskleed, dat Hij dan is gaan zeggen: ”Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” De Heere Jezus heeft dat dus niet verzwegen en daarom mogen wij daar ook niet over zwijgen. Maar we willen toch ook even beluisteren, wat deze gelijkenis de onbekeerde mens te zeggen heeft. Daar is de Heere Jezus ook op gaan wijzen. We willen dus de gelijkenis even op de voet volgen.

Hoewel het vrije welbehagen Gods al het eigen werk van de mens afsnijdt, zo blijft de mens toch verantwoordelijk voor wat hij doet met de boodschap van het Evangelie die tot hem komt. In de gelijkenis wordt gezegd dat die koning zijn dienstknechten erop uitzond om de genodigden tot de bruiloft te roepen, maar zij wilden niet komen. En daar liet die koning het ook nog weer niet bij. Hij zond andere dienstknechten uit, die moesten zeggen: Zie, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed, komt tot de bruiloft. Maar ook op die nodiging werd geen acht gegeven. De één ging naar zijn akker en de andere hield zich bezig met zijn koopmanschap. Maar er geschiedde nog meer. Er waren er ook die de dienstknechten grepen en smaadheid aandeden, ja zelfs doodden. We kunnen wel begrijpen dat hier het volk der Joden mee wordt bedoeld. Maar men heeft op deze wijze het oordeel over zichzelf gebracht, want de koning werd toornig en heeft zijn krijgsheiren gezonden en die doodslagers vernield en hun stad in brand gestoken. Dat oordeel stond, als Jezus dit sprak, ook het Joodse volk te wachten. Straks zou er die mooie tempel niet meer staan te Jeruzalem en zou de stad geheel verwoest worden. Men had zich niet waardig gemaakt om aan de bruiloft deel te nemen. O welk een verschrikkelijke versmading van zo'n grote zaligheid! Nu zou de Heere Zich over de heidenen gaan ontfermen. We lezen dat men nu uit moest gaan op de uitgangen der wegen en zovelen als men er zou vinden, moesten tot de bruiloft worden genodigd. En nu werd de bruiloft vervuld met aanzittende gasten. Het waren allen de voornaamsten uit het volk ook nog niet, want kwaden en goeden werden genodigd tot de bruiloft.

Waren degenen die nu tot de bruiloft kwamen, nu zoveel gewilliger uit zichzelf om tot de bruiloft te komen? Och nee, de Heere Jezus heeft het Zelf verklaard waarom deze mensen wel tot de bruiloft kwamen. Hij heeft gezegd: ”Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Hè, daar heb je die leer der verkiezing weer! Zo wordt er door vele vrome christenjoden gereageerd op zulk een uitspraak als die we nu uit Jezus' mond beluisteren. Men heeft liever dat er over de uitverkiezing maar wordt gezwegen en alleen de mens verantwoordelijk wordt gesteld. Die Joden die de uitnodiging versmaad hebben, waren daar toch verantwoordelijk voor? Het oordeel is daar toch niet over uitgebleven? Zeker, ze bleven daar ten volle verantwoordelijk voor en het oordeel dat daarover kwam, was ook rechtvaardig. Maar we moeten er eens goed over nadenken, wat zulk een versmading van het Evangelie waar de Joden onder leefden, ons te zeggen heeft. We leven ook onder een zelfde boodschap als die tot de Joden kwam. En wat doen wij ermee? We geven

ook op zo'n grote zaligheid geen acht. We worden ook geroepen, maar de uitwendige roeping is tevergeefs als er geen inwendige roeping mee gepaard gaat. Dat heeft de Heere Jezus met die gelijkenis willen voorstellen. Dus dan is God er toch de schuld van, als wij verloren gaan? Nee, we gaan rechtvaardig om eigen schuld verloren. De Heere maakt Zich door de prediking van Zijn Woord volkomen van ons vrij. We zijn nog redelijke schepselen gebleven, ook na onze diepe val. Maar al onze genegenheden zijn door de val zo gans verkeerd geworden, daar we nu geheel en al verdorven zijn, ja vijandig staan tegenover God en onze eigen zaligheid. We zeggen: ”Wijk maar van me, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.” Dat we zo zijn, zullen we eens over moeten leren nemen. Daar ontbrak het bij de Joden maar net aan, die aan hun vormelijke wettische godsdienst vol eigen werk waar ze zich op beroemden, genoeg hadden. We zullen moeten weten dat God vijandige zondaren zaligt. Dat Hij er Zijn Zoon voor in de wereld heeft gezonden om dit te kunnen doen. En dat Zijn Zoon dus niet kwam om een aards koninkrijk op te richten en daarmee het stempel te zetten op die eigenwillige godsdienst van de vrome mens, maar dat Hij daartoe zulk een weg van diepe vernedering moest gaan. Nee, zulk een prediking behaagt de vrome eigengerechtige mens niet. We moeten genodigd worden tot een aards koninkrijk, maar niet tot zulk een koninkrijk waarin er sprake is van een onuitsprekelijke zaligheid die men vindt in dat Goddelijke welbehagen en in een Jezus Die de eer eeuwig ontvangt van een verloste schare die Hij vrijgekocht heeft met de prijs van Zijn dierbaar bloed. Tot op de dag van heden verwachten de Joden nog een Messias die ertoe zal komen om door de oprichting van een aards koninkrijk het stempel te zetten op hun uitwendige vrome godsdienst vol eigen wettisch werk.

Maar zo denken wij er toch niet over? Ja, zo denken wij er ook over. Er is geen plaats voor een Jezus bij ons, Wiens werk alleen voor God maar gelden kan, daar er van ons niets goeds bij God in aanmerking kan komen. Zijn die heidenen die nu geroepen werden, wel gewilliger geweest om door zulk een weg zalig te worden? Nee, dat heeft de Heere Jezus juist laten zien, als er onder die genodigden ook nog een man te vinden was, zonder bruiloftskleed. Die man heeft het bruiloftskleed van Christus' gerechtigheid ook niet nodig gehad. Die anderen dan allemaal wel? Nee, die anderen ook niet. Maar de Heere Jezus heeft met die gelijkenis alleen maar het Goddelijke werk willen verklaren waardoor de mens ontvankelijk wordt gemaakt voor zulk een grote zaligheid. We moeten in een gelijkenis altijd de hoofdstrekking zien van wat de Heere Jezus ermee aan heeft willen geven. De heidenen die nu geroepen werden tot het deel hebben aan zulk een grote zaligheid, waren door God daartoe vrij en soeverein verkoren en werden door waarachtige zielsontdekking voor die roeping ontvankelijk gemaakt. Zo moeten we de inhoud van die gelijkenis verstaan.

Och, beste vriend, ik hoop dat het u ook zo zal mogen gaan. U hebt wel even ontroerd onder mijn toespraak gezeten, als ik wat mocht zeggen over die ronde tafel van de bruiloft des Lams. Juist, dat is de betekenis van die ronde tafel. Daar zitten geen hoeken aan van 's mensen eigen werk. Och, hoe snijdt de zuivere Waarheid toch al het eigen werk van de mens schoon af, opdat zo die ronde 'O' rechte waarde voor ons zal krijgen. Het wordt in de hemel een wegzinken van verwondering onder zulk een grote zaligheid. Buiten een weg van ware zielsontdekking kunnen we nooit aan die ronde tafel komen. Is dat nu Evangelie? Ja, dat is een heerlijk Evangelie voor een mens die er met al zijn eigen werk schoon buiten valt. Is dat nu de bedoeling van de Heere Jezus met deze gelijkenis geweest? Ja, ik kan die gelijkenis niet anders verklaren. En die gelijkenis is ook niet anders te verklaren. Alleen de Remonstrant en de verkapte Remonstrant weet die gelijkenis wel anders te verklaren. Maar op de hemelse academie leert men zo de exegese of de betekenis van de gelijkenis recht verstaan. De vraag die aan die man zonder bruiloftskleed werd gedaan had heel wat te zeggen. Er werd aan hem gevraagd: ”Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen? ” Op die vraag zullen we een antwoord moeten kunnen geven. Met rechtzinnige woorden kan men heel wat klaarmaken. Daar ontbreekt het vooral ook in deze tijd niet aan. Maar men weet op de vraag hoe men er aangekomen is, geen antwoord te geven. We lezen dan ook zo opmerkelijk van die man: ”En hij verstomde.” Daar houden alle verontschuldigingen op. Hij kon er zich niet mee verontschuldigen dat hij niet geweten had dat er een bruiloftskleed nodig was. Dat bruiloftskleed was hem bij de ingang van het paleis aangeboden, zoals men veronderstelt. Bij de ingang van het paleis zullen de dienaren des konings gestaan hebben om de genodigden van dat bruiloftskleed te voorzien. Maar deze man heeft het geweigerd om zich daarmee te bekleden. Nu moest hij daarvoor verantwoording afleggen. Maar dat kon hij niet. Och, in het grote gericht waarin men eenmaal wordt gesteld, zijn er ook geen verontschuldigingen in te brengen. In het leven hier op aarde weet men nog wel wat te zeggen tot zijn verontschuldiging. Maar in het grote gericht houdt het vonden zoeken op. De wijze Prediker zegt: ”Alleenlijk zie, dit heb ik gevonden, dat God den mens recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht.” Met dat vonden zoeken geeft de mens heimelijk God de schuld ervan als men verloren moet gaan. Maar de Heere maakt Zich wel volkomen van de mens vrij, vooral als men onder de zuivere leer der Waarheid heeft geleefd.

Maar nu zal het zo nodig zijn, dat er hier in ons leven een ogenblik aanbreekt waarin het vonden zoeken ophoudt. De Heere werkt het in een weg van ware zielsontdekking erop aan dat men geen vonden meer overhoudt, maar dat de deur van de mond op slot gaat. Maar daar zal men toch zo goed mee zijn. Dan mag het anders gaan dan met die man van wie we in deze gelijkenis lezen. We lezen van hem, dat de koning heeft gezegd: ”Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.” Ik behoef het u niet te zeggen dat met die buitenste duisternis de plaats van eeuwige rampzaligheid wordt bedoeld. Het zal toch zo vreselijk zijn als men daar zal moeten aanlanden. Daar heb ik u niet voor over en daar heb ik niet één van de lezers voor over. Ik meen er iets van te weten wat het zijn zal als men moet verstommen en op die plaats zal komen waar het een eeuwige wening zal zijn en een knersing der tanden. Maar ik weet er ook wat van, hoe groot het wonder is als er hier een ogenblik mag aanbreken waarin in het dodelijkst tijdsgewricht een deur der hoop geopend wordt in het dal van Achor. Ja, de Heere wil dat dal van Achor zelf tot een deur der hoop geven, want voor een doodschuldige is er genade. Zulk een schepsel wordt bekleed met het bruiloftskleed van Christus' gerechtigheid. Die kan nog zalig worden. Wat wordt dat wonder toch groot. Daar schieten ook geen woorden over. Maar daar wordt men op een andere wijze verstomd dan die man in de gelijkenis. Ik heb erop gewezen dat er dan niet anders overschiet dan dat 'O' van dat wonder! Daar zinkt men dus in dat wonder weg. Maar daar zal de Heere ook de mond ontsluiten om van dat wonder getuigenis te geven. Daar wordt het: Komt, luistert toe, gij Godgezinden, Gij, die den Heere van harte vreest, Hoort, wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.

Zo komt men dan hier op aarde al aan de ronde tafel. Ik hoop dat u zo ook eens aan de ronde tafel zult mogen zitten. Dan worden de voorsmaken gekend van de eeuwige gelukzaligheid hiernamaals. In die eeuwige gelukzaligheid zal de Koning de grootste plaats innemen. Maar daar zal men toch ook elkaar mogen weerzien. En als dan ouders en grootouders hun kinderen en kleinkinderen zullen weerzien, zal dat ook een oorzaak van verwondering zijn. Ze hebben het hier hun kinderen en kleinkinderen zo van harte gegund dat ze die zaligheid deelachtig zullen mogen worden, niet alleen om van de eeuwige straf bevrijd te mogen blijven, maar omdat de Koning het zo waardig is om gevreesd en gediend te worden. Nu, ik ga er mijn briefje weer mee besluiten. En ik doe dat ook in de hartelijke gunning dat u straks ook aan die ronde tafel hier Boven zult mogen aanzitten met de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob, om eeuwig met hen hetzelfde werk te doen. De Heere zegene daartoe dit gebrekvolle schrijven hierover aan uw hart, alsook aan het hart van hen die u lief en dierbaar zijn, is mijn innige wens en bede.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's