Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen". Genesis 3 : 15.

1ste Aangekondigd in Zijn zware strijd. 2de Aangekondigd in Zijn dierbare overwinning. 3de Aangekondigd in Zijn zekere verlossing.

Maar hier wordt inzonderheid gezien op de geestelijke verlossing uit grote noden, gevaren en ellendens. 't Waren zondaren en overtreders geworden, die rechtvaardig moesten gestraft worden en verwezen naar de poel die brand van vuur en sulfer, 't Waren nu godloze, vijandige, onheilige zondaren, die een vreselijke opstand begaan hadden, 't Waren grote zondaren, want ze waren ongelovig geweest, hoogmoed begaan ongehoorzaamheid betracht, ondankbaar en gulzig geweest en zo door de grootheid van hun kwaad, alle mensen onder de schuld en verdoemenis gebracht om naar Gods rechtvaardig oordeel met eeuwige banden gebonden te worden. Zij waren geroepen en getrokken zondaren, daar ze geroepen waren zoals in vers 9 staat: Waar zijt gij". Geroepenen uit de staat des doods en getrokken met de koorden van Gods eeuwige liefde; zo had de Heere ze gehaald van achter 't geboomte. O, 't waren bevende en vrezende zondaars, want ze vreesden met grote vreze. Ze waren gedagvaard om rekenschap af te leggen en 'twas hun ordentelijk voor ogen gesteld: et bedreven kwaad, 't Waren belijdende zondaars, want ze hebben hun schuld beleden en 't oordeel recht gekeurd en door de aankondiging van de verlossing door de Verlosser, de verlossing mogen ervaren, zodat hun banden gebroken, hun vreze weggenomen, de vijand geweken, de hel gesloten, de hemel ontsloten, de heilgeheimen ontvouwd en geopenbaard, de" vrede ervaren en de eeuwige liefde gesmaakt. O, welk een eeuwig wonder der genade, uit eeuwige liefde en vrije gunst, voor zulke rampzalige, troosteloze, boze en vijandige schuldenaren en zondaren. O, welk een verlossing voor hen en daarom was 't geen wonder dat Adam uitriep: Eva, moeder aller levenden". O, zalige, onuitsprekelijke verlossing voor hen. En was de aankondiging al zo ruim voor hen in de ziel, hoeveel te meer, toen de Heere deze verlossing aan hun ziel heeft toegepast en ze rokken van vellen aantrok; wat heen wijst naar het kleed en de mantel der gerechtigheid, door Christus' offer verworven. Adam en Eva, ze hebben de verlossing niet gekregen zonder angst, beroering, benauwdheid, ootmoedig buigen en zeer zware strijd. Anders ware het voor hen ook geen verlossing geweest. Zo hebben ze mogen zien, door het geloof, als doemwaardige zondaars en schuldenaars in zichzelf, op Deze aangekondigde Verlosser, Die te komen stond en werkelijk door het geloof in Hem, als het Enige Offer, verlossing ontvangen. Deze Verlosser en Zijn verlossing is dan ook noodzakelijk voor elk mens, zal 'wel met hem zijn voor tijd en'eeuwigheid, naar lichaam en ziel beide. Hier vinden we de eerste Evangeliebelofte des levens en der verlossing aangekondigd, tegen de eerst voorgaande aanzegging des doods. Noodzakelijk moeten we dan ook deze verlossing leren kennen om tot God bekeerd en met God verzoend te worden. Elk mens ligt toch van nature in zijn vloek-en rampzalige staat voor God. Nooit kan en wil hij zichzelf daaruit verlossen. Want zo min als een luipaard zijn vlekken en een moorman zijn huid kan veranderen, zo min kunnen wij, die geleerd zijn kwaad te doen, ooit meer goed doen. Jer. 13 : 23. En Jezus heeft Zelf eenmaal geleerd, dat niemand tot Hem wil komen Joh. 5 : 40. Daarom maakt Hij door Zijn Geest plaats voor die verlossing door de Verlosser, in het hart van al Zijn Hefsiba's; daar Zijn lust aan haar is om hen uit eeuwige liefde wel te doen. Deze gaat Hij overtuigen van hun diepe ellendestaat, door Zijn Geest. Hij gaat hen benauwen door de krachtdadige inwendige roeping vanwege de ontdekking aan hun schuld en zonde. Zij krijgen te horen: Waar zijt gij" en wordt het hun ordentelijk voor ogen gesteld tegen Wien zij gezondigd hebben. O, Hij trekt ze met de koorden Zijner eeuwige liefde. Wat worden ze heilig onrustig, bevende en vrezende over hun schuld en zonde, over hun Godsgemis.

De overtredingen der heilige wet, de versmading der roepstemmen in de uitwendige roeping, het knagende geweten getuigd tegen hen. De toorn Gods drukt hen bij dagen en nachten en zo wordt er bij hen noch rust noch vrede gevonden. De satan beschuldigt en lastert hen met vreselijke aantijgingen en worden zeer benauwd van alle zijnden. Een diepe smart doorwondt hun hart, tranen schreien ze in de eenzaamheid en 't klagen en kermen wordt vermenigvuldigd en bidden zo het aangezicht des Heeren ernstiglijk aan. O, zij zuchten met de dichter van de zesde Psalm onder zulk een last: Mijn ziel, gans neergebogen. Schrikt voor Uw heilig ogen, In dezen jammerstaat. Hoe lang zal ik nog klagen? Hoe lang Uw gramschap dragen. O, Heere mijn toeverlaat? O, wat is deze Verlosser met Zijn verlossing voor zulk een ziel toch verborgen, die zo met God als Rechter te doen krijgt. Zulk één wordt gewaar, dat Hij, de God van hemel en aarde, werkelijk tussen de Cherubims woont en vandaar blinkende verschijnt tot verschrikking des zondaars. O, wat zit zulk een volk met een Manasse in de gevangenis en geen hoop op verlossing. Wat roepen ze radeloos uit: Wat moeten we doen Mannenbroeders" Hand. 2 : 37. O, wat maakt die Geest hen schuldenaar voor Gods aangezicht om dan ook met een volkomen hart, hun schuld en straf oprecht te belijden: En ik heb gegeten". Of zoals menigmaal in Gods Woord staat „ Ik heb gezondigd" en dat in diepe vernedering en met een gebroken hart. Zo leert de Heilige Geest ze onvoorwaardelijk onder 't oordeel buigen om hen dan de Verlosser bekend te maken, als de Enige en Volkomen Verlosser en in Zijn verlossing doen delen. O, wat schreeuwen ze in het onmogelijke van 't zalig worden. Ik werd benauwd aan alle zijden. Maar riep den Heere ootmoedig aan. Ps. 118 : 3. Ze hebben wat in het werk gesteld om zichzelf te verlossen door doen en laten, maar met al hun werken, kwamen ze midden in den dood. Toen geen Verlosser, noch hulp of uitkomst en voor eeuwig een verloren zaak.

In het eeuwig omkomen in zichzelf heeft God Zelf de Verlosser geopenbaard en de verlossing door Hem mogen ervaren. O, welk een eeuwig wonder voor zulk een radeloze, reddeloze ziel Hem te aanschouwen als God en Mens in Eén Persoon, als de Enige Middelaar Gods en der mensen. O, welk een verbreking der banden bracht Hij mee en een onuitsprekelijke ruimte, wat ze nooit geweten en gekend hebben. Inplaats van de dood, het leven in en door Hem. Wat heeft hun ziel toen mogen weiden met een verwonderend en bewonderend oog. Welk een verborgenheden werd hun ziel geopenbaard in Hem van dat eeuwig verbond der genade.

O, welk een lieflijke en zalige tijd met Jezus in hart en oog. O, welk een zielsverkwikkende verlossing door de aanschouwing van Hem door 't geloof. En dat tekens weer bij elke weldaad in het zieleleven. Hij eerst in de banden en engten brengt; een doemwaardige maakt eer ze Hem in al Zijn graveerselen aanschouwen. Dan mogen ze door Hem in de overwinning delen. Maar och, wat komen er andere tijden, dat alles weer toegesloten wordt.

Vreselijke benauwdheden, banden, bestrijdingen en doodsangsten. Al het praten houdt op, waar ze door ontdekkende genade zichzelf terug krijgen. Een openstaande schuld en de Rechter niet voldaan; geen kwadrant penning om te betalen, als dat op de ziel valt en zo niet sterven kunnen, gaan ze zwijgend over de aarde O, zulke vrezen en beven wat en dan die bittere vijandschap van binnen, die ze door ontdekkende genade leren kennen. Dan zijn er ogenblikjes, dat ze 't wel eens - uitwenen en schreeuwen: hoe kom ik met God verzoend.

O, de Verlosser en de verlossing verborgen en geen rust noch vrede. Zie, voor dezulke wordt Hij nu aangekondigd in deze adventstijd. Dat Hij zekerlijk zal komen tot hunlieder verlossing en grote vreugde en blijdschap, tot vergeving en vrede, dien die verre en nabij zijn.

Daarvoor is Hij op aarde gekomen om die verlossing voorhen aan te brengen en na volkomen overwinning, deze aarde verlaten om deze verlossing aan hun harten toe te passen. Opdat zij zouden mogen instemmen met Zacharias in zijn lofzang het 5de vers: „Voor elk, die in het duister dwaalt. Versterkt deez' Zon een helder licht. Dat hem in schouw des doods bestraalt. Op 't vredepad zijn voeten richt",

Daarom werd in zondag 26 de vraag gesteld: „Hoe wordt gij in de Heilige Doop vermaand en verzekerd, dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt? " En zo wordt ook nu in deze zondag gevraagd: „Hoe wordt gij in het Heilig Avondmaal vermaand en verzekerd, dat gij aan de enige offerande van Christus, aan het kruis gebracht, en aan al Zijn goed gemeenschap hebt? "

Misschien bemerkt ge wel, dat er verschil is in de vraag zoals die in zondag 26 is gesteld en zoals we die hier in deze zondagsafdeling vinden. In zondag 26 is gezegd, dat de doop een betuiging Gods is, dat de offerande van Christus ons ten goede komt. Hier in deze vraag wordt er gezegd, dat men er in het Heilig Avondmaal van vermaand en verzekerd wordt, dar men aan de enige offerande van Christus en aan al Zijn goed gemeenschap heeft. In de vraag, zoals die in zondag 26 in betrekking tot de Heilige Doop gesteld wordt, worden we meer gewezen op toekomstige genade, terwijl de vraag die hier gedaan wordt, meer wijst op aanwezige genade.

De Heilige Doop is ook meer een symbool van toekomstige dan van aanwezige genade. Met de behandeling van het leerstuk van de Heilige Doop hebben we er u ook met nadruk op gewezen, dat de grond voor de doop geen onderwerpelijke-, maar een voorwerpelijke grond is. Met andere woorden gezegd: Wij dopen niet op grond van genade, die onderwerpelijk in het hart aanwezig is, maar op grond van de genade die de uitverkorenen reeds voorwerpelijk in Christus bezitten en die zij onderwerpelijk zeker deelachtig zullen worden.

Bij het Heilig Avondmaal is het anders. Hier moet genade aanwezig zijn in het hart, om aan dit sacrament deel te kunnen nemen. Er moet dus een gemeenschap aan Christus zijn. En die gemeenschap komt er door een nieuwe geboorte. Er moet dus genade in het hart aanwezig zijn, om aan de tafel des Heeren te kunnen komen. Het Heilig Avondmaal is een sacrament van gedurige voeding. Tot onderhoud van het tijdelijk of natuurlijk leven heeft men voedsel nodig, maar ook tot onderhoud van het geestelijk leven. Zo dient het Heilig Avondmaal dus tot versterking van het geloof.

Is dan de Heilige Doop ook niet tot versterking van het geloof gegeven? Ja, ook de Heilige Doop is gegeven tot versterking van het geloof. Maar niet het geloof in het kind dat gedoopt wordt, wordt door middel van dat sacrament versterkt, want al zou dat kind ook het geloof bezitten, waarvan de mogelijkheid vanzelf niet uitgesloten is, dan nóg kan het geloof in dat kind niet door het sacrament versterkt worden. De versterking van het geloof kan immers alleen maar plaatsvinden ten opzichte van de oefening des geloofs. En al zou het kind dat gedoopt wordt, geloof hebben, dan kan het toch nog het geloof niet oefenen. God versterkt dus door middel van het sacrament van de Heilige Doop het geloof in de harten van Zijn volk. Men mag dan de betekenis van de Heilige Doop verstaan, zoals men dit sacrament reeds in de prille jeugd heeft mogen ontvangen.

Die Heilige Doop wordt aan dezelfde persoon ook niet herhaald. Slechts eenmaal wordt men gedoopt, daar die doop een sacrament van geboorte is en van inlijving in de Christelijke kerk. Maar de viering van het Heilig Avondmaal heeft Gods volk gedurig nodig, daar dit Heilig Avondmaal een sacrament van gedurige voeding is. Bij die voeding zullen we straks in het tweede antwoord nog nader bepaald worden.

We worden nu eerst gewezen op die verzekering die de Heere er in Heilig Avondmaal ons van schenken wil, dat Christus' lichaam voor ons verbroken en Zijn bloed voor ons vergoten is, gelijk als we met onze ogen zien dat het brood verbroken en de wijn vergoten en deze beide tekenen ons medegedeeld worden. Dat is dus geen kleine zaak. Daarom kan Gods ware volk ook zo gering niet over de Avondmaalviering denken. Alle gedoopten of belijders hebben immers geen deel aan Christus en aan het offer door Hem gebracht. Het uitwendig lidmaatschap van de kerk geeft dan ook geen Goddelijk recht om aan het Avondmaal des Heeren deel te nemen. Die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel niet onderscheidende het lichaam des Heeren. En we eten en drinken onwaardiglijk, niet alleen als we in openbare grove zonden leven, maar ook als we nog onbekeerd zijn. We hebben dan immers aan Christus en aan het door Hem gebrachte offer geen gemeenschap. Hoevelen worden er thans toch misleid, als men hen op grond van doop en belijdenis een Goddelijk recht toekent om aan het Avondmaal des Heeren deel te nemen.

Maar droevig genoeg zullen er ook onder ons altijd nog zovelen zijn, die zonder een Goddelijk recht zich aan het avondmaal begeven. In het Avondmaalsformulier wordt ons zeer duidelijk gezegd, wat er gekend moet worden om aan het Heilig Avondmaal te kunnen komen En ook in zondag 30 zullen we daar nog op worden gewezen. Het dient dus voor ons wel een zeer ernstig en nauw zelfonderzoek uit te maken, om te weten hoe we aan de tafel des Heeren komen.

Christus is alleen voor de uitverkorenen gestorven en niet alle belijders van de leer van Gods Woord zijn uitverkoren of hebben zich daarvoor te houden. We moeten wederom geboren worden. En die God wederbaart, die doet Hij weten dat zij geen gemeenschap aan Christus, maar aan Adam hebben. Het begint immers in de weg der waarachtige bekering met de kennis van het stuk der ellende. Buiten deze kennis der ellende is er bij ons geen plaats voor Christus en voor het door Hem gebrachte offer, ook al belijden we het wel dat men daardoor alleen vergeving der zonden en het eeuwige leven kan verkrijgen. We blijven in ons zelf rijk en verrijkt buiten het door Christus' gebrachte offer. Naar die enige gerechtigheid des Middelaars moet er een honger en dorst in onze ziel ontstaan en dat geschiedt alleen maar in de weg der ware ontdekking.

Maar dan kunnen we ook niet denken dat dat offer voor ons gebracht is. Integendeel, wat zouden we gelukkig zijn, als we dat eens weten mochten. Maar dat kan voor zo'n mens niet zijn; wel voor een ander. Nee we zouden niet graag onszelf dit zomaar toeëigenen zonder grond. We weten het dan wel, dat er een volk is dat op goede gronden aan het Heilig Avondmaal mag deelnemen. Dat is een gelukkig volk, maar daar behoren wij niet bij. Om dat eens te geloven, moet ons een weg tot onze verlossing in die eniggeldende gerechtigheid des Middelaars worden ontsloten. Dan wordt het ons een wonder, te mogen geloven dat die weg nu ook voor ons geopend is. Op die grote zaak worden we hier nu ook in dit antwoord gewezen.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1969

De Wachter Sions | 4 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1969

De Wachter Sions | 4 Pagina's