Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geloofsleer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geloofsleer

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De schepping van de mens

Dit hoofdstuk zal uitsluitend gaan over de schepping van de mens. Alhoewel de mens samen met de dieren op de zesde dag werd geschapen, is de mens in veel opzichten zover boven de dieren verheven, dat er apart aandacht aan wordt besteed. Dat doet de Bijbel immers zelf ook. De schepping van de mens wordt niet alleen genoemd in Gen. 1, waar de zes scheppingsdagen worden beschreven. Maar in Gen. 2 wordt nog eens in het bijzonder over de schepping van de mens gesproken. Zo is de mens dan geen sluitstuk, maar het pronkstuk van Gods schepping geworden.

Hoe de mens werd geschapen

Liet God al het overige uit de aarde voortkomen, de mens kwam niet op Gods bevel uit de aarde voort. We lezen dat de Drieënige God overlegde: "Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis." De mens is daarmee bijzonder het werk geworden van God Zelf Hij wordt zelfs Gods zoon genoemd en Paulus volgt de woorden van een Griekse wijsgeer als hij de mens "Zijn geslacht" noemt.

Aan deze scheppende daad heeft de mens ook zijn naam te danken, want de naam Adam wil in het Hebreeuws zeggen mens. Bovendien is de naam nauw verbonden aan het woordje voor "stof, waaruit de mens geformeerd werd.

De vrouw werd uit een rib van Adam geformeerd, omdat de Heere achtte dat het leven van Adam, hoewel volmaakt, toch inkompleet was. Zo werd de vrouw hem ter hulpe en vulde zijn leven aan.

Daardoor gaf God hen de zegen om zich op aarde te vermenigvuldigen. Hij formeerde de vrouw uit een rib van de man, zodat het hele menselijke geslacht uit één bloed, één leven voortkwam. Tegelijk stelde Hij de hele mensheid onder één hoofd, waardoor ook allen onder één verbond waren. Adam was hierin een type van Christus.

Het bijzondere van de mens

Wat we van geen enkel ander schepsel lezen, lezen we wel van de mens; hij is niet een enkelvoudig schepsel zoals alle andere, maar bestaat uit twee delen: hchaam en ziel.

Hoe God het lichaam formeerde, hebben we hiervoor gezien, echter toen leefde de mens nog niet. De mens kwam pas tot leven, toen God hem de adem des levens inbües, waardoor hij een levende ziel werd. Onder de ziel verstaan we een onzichtbare, geestelijke en onsterfelijke zelfstandigheid, die met het lichaam de mens vormt. Hierdoor wordt het menselijk leven geheel bezield. De ziel van de mens leeft voort, nadat ze het lichaam verlaten heeft.

In plaats van de ziel wordt er ook wel gesproken over het hart of de geest van de mens. Wanneer in de Bijbel het woordje geest naast het woordje ziel gebruikt wordt, dan doelt de geest op de redelijke werking van de ziel. De ziel zelf ziet dan meer op de bron van het leven. Tot de ziel van de mens rekenen we het verstand en de wil van de mens. Het verstand van de mens voor de val kon een oordeel vellen over het goed of kwaad zijn van een bepaalde zaak. Het stelde de mens volmaakt in staat om het goede te doen en het kwade af te wijzen. Ook de wil was voor de val vrij om te kiezen. Na de val zijn er slechts "kleine overblijfselen" van deze gaven overgebleven, zodat de mens alle onschuld is ontnomen. Deze overblijfselen worden door de mens echter niet meer ten goede, maar ten kwade aangewend.

De schepping van de ziel

Waren nu lichaam en ziel beide onsterfelijk bij de schepping? Nee, het lichaam was niet onsterfelijk naar zijn natuur, maar wel krachtens zijn staat der rechtheid in de vereniging met de ziel. Pas door de val werd het lichaam sterfelijk.

De ziel is onsterfelijk naar haar eigen natuur; ze is niet aan de dood en het verderf van de dood onderworpen. Wel ondergaat ze of de straf op de zonde of de zaligheid door Christus.

De Sadduceeën in de Bijbel loochenden de onsterfelijkheid van de ziel, maar hun dwaling werd door de Heere Jezus zelf weerlegd.

Ook de Jehovahgetuigen menen, dat alleen de zielen van de gezaligden voortleven en dat de goddelozen beide naar lichaam en ziel sterven. Maar dit is duidelijk in strijd met de Bijbel.

Zoals God de ziel van Adam schiep, en zo ook bij Eva het leven inplantte, zo schept Hij nog de zielen van alle mensen. De ziel wordt niet voortgeplant zoals het lichaam. De ziel is ondeelbaar en wordt op zich goed geschapen, maar God onthoudt Zijn beeld eraan en rekent de schuld aan het schepsel toe.

We noemen deze voortgaande schepping der zielen het creationisme.

Dwalingen over de schepping van de ziel

1. Pelagius leerde dat ieder mens, ook na de zondeval, als een onbeschreven blad papier ter wereld komt. De mens is volmaakt goed gebleven en in staat om de wil van God te volbrengen.

2. De Luthersen menen, dat de ziel evenals het lichaam voortkomt uit de ouders. Ze willen dit met de volgende argumenten aantonen: a. Er wordt bij Eva niet apart gesproken over de schepping van haar ziel. Maar de ziel is ondeelbaar en wordt niet overgedragen. b. Na de zesde dag schiep God niets meer.

Maar God formeert de geest in de mens, zegt Zacharia (12 : 1). c. Zoals karaktereigenschappen zou de mens ook zielseigenschappen erven.

Maar de ziel wordt niet voortgeplant, een stoffelijk wezen brengt geen geestelijk wezen voort. d. De smet van de zonde kan alleen voortgeplant worden door zielezaad. Hierdoor is men schuldig voor God.

Maar de smet der zonde is een gevolg van de toerekening van de schuld en niet de oorzaak.

3. Helemaal los van de Bijbel staat de visie dat de zielen alle tegelijk geschapen zijn en voor een tijd ingekerkerd worden in een lichaam, waaruit ze weer verlost moeten worden.

Deze heidense visie werd door de wijsgeer Plato geleerd. Later probeerde Origenes deze denkbeelden in de oude christelijke kerk in te voeren.

Sommigen leren dat de mens niet werd geschapen naar Gods beeld, maar in Gods beeld, d.w.z. in de glans van Gods heerlijkheid. Het beeld was dan niet iets, wat wezenlijk tot de mens behoorde, maar een heerlijke omstandigheid, die hem omgaf Door de zondeval is dit licht, dat de mens omscheen, verduisterd. Bij zo'n voorstelling is er aan de mens zelf niets wezenlijks veranderd door de zondeval. De gevolgen bestonden alleen in de verandering van de omstandigheden.

Karl Barth ontkende dat de mens naar Gods beeld geschapen is. Daarom kan er ook geen sprake zijn van het verliezen van Gods beeld. Er wordt gesteld, dat alleen Christus het beeld van God was en de mens geschapen is om Christus te kennen. Ook voor de zondeval was Christus het middelpunt en doel van de schepping. Adam kon als schepsel niet zonder Christus, want in Hem openbaarde God Zijn beeld.

Maar in de schepping ging alles om de eer van God drieënig en niet om Christus als Middelaar, want Adam had geen Middelaar nodig, omdat hij zelf volmaakt rechtvaardig was.

Stolwijk,

ds. CA. van Dieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1993

De Saambinder | 12 Pagina's

De geloofsleer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1993

De Saambinder | 12 Pagina's