Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

APELDOORN EN DAN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

APELDOORN EN DAN?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In ‘Apeldoorn’ wordt veel moeite gedaan om a.s. predikanten een goede opleiding mee te geven. Daar mogen we als kerken heel dankbaar voor zijn. Want er is nogal wat aan de hand in de praktijk van het kerkelijk leven. Ik ga daar niet over uitweiden - ieder kan dat voor zichzelf wel invullen. Juist in de praktijk van het werk in de kerk en in eigen gemeente is een degelijke theologische ondergrond belangrijk voor predikanten. Maar hoe gaat het verder als de opleiding klaar is en het werk in de kerken begint?

Kleine terugblik

De opleiding aan de TUA in Apeldoorn is in de loop der jaren behoorlijk veranderd. Uit de verhalen van oudere collega’s krijg ik de indruk dat er een tijd geweest is dat alle nadruk viel op het leren preken. Het hele theologische onderwijs werd daaraan ondergeschikt gemaakt, of althans voornamelijk op dat doel gericht (zie het jubileumboek “Luisteren en leren” onder redactie van dr. J. van Genderen en dr. W. van ‘t Spijker uit 1994). Het was een tijd waarin men ook goed wist waarom men christelijk gereformeerd was. Het beginsel van de Afscheiding (1834) en de bewuste keuze om daaraan vast te houden (1892) leverden weliswaar geen eigen dogmatiek op, maar wel eigen accenten. Het beleven van de eigen identiteit kwam o.a. uit in de nadruk op de schriftuurlijk-bevindelijke prediking en de positie ‘tussen klem en knoop’: tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten. De accenten in de theologische opleiding op het leren preken en de eigen kerkelijke identiteit sloten op een bepaalde manier aan bij de praktijk van het gemeentelijk leven.

Eigen herinnering

In de tijd van mijn eigen opleiding in Apeldoorn (1980-1985) lag het hoofdaccent nog steeds op het leren preken. Maar inmiddels begon er ook oog te komen voor andere dingen die een predikant nodig had met het oog op zijn werk in de gemeente. Zo gingen we bijvoorbeeld een middag een verpleeghuis in om een pastoraal gesprek te voeren. En een avond of drie werd je geacht catechisatie te geven. Praktische vaardigheden zoals het voeren van een gesprek, het leiden van een vergadering of het opzetten en uitvoeren van een catechetisch werkplan maakten geen deel uit van de opleiding. Je werd geacht al deze dingen in de praktijk te leren. Het voornaamste in de opleiding was een goede theologische ondergrond. En die kregen we dan ook mee! De klassieke gereformeerde theologie, de Reformatie en de Nadere Reformatie met de lijnen naar de Afscheiding en de actualiteit - we werden erin rondgeleid en ingewijd. Achteraf ben ik meer dan eens dankbaar geweest voor deze accenten in de opleiding van ‘Apeldoorn’. De degelijke ondergrond heeft voor mij zijn waarde meer dan eens bewezen in de praktijk van gemeente en kerk.

Ondertussen werd er wel veel gevraagd van de eerste gemeente waar je als predikant diende. De eerste tijd stond je als het ware nog met ‘twee linkerhanden’ in de praktijk van pastoraat en catechese. Bovendien had je de handen vol aan het maken van twee (en soms drie) nieuwe preken per week. De classis had in haar wijsheid een oudere collega aangesteld als mentor. Dat was een goede zaak, maar ook dat stond nog in de kinderschoenen.

De praktijk komt in zicht

De opleiding in Apeldoorn heeft niet stilgestaan. Het aanleren van praktische vaardigheden heeft een eigen plaats gekregen. Daarnaast is er ook een stage van een paar maanden gekomen, waarin predikanten-in-opleiding intensief kennis kunnen maken met het werk dat zij later hopen te gaan doen. Vanwege de veelzijdigheid van het predikantswerk is het niet eenvoudig om als opleiding in te spelen op alle wensen. Een goede theologische ondergrond blijft nodig. Allerlei modieuze theologische idee-en die na tien jaar weer vergeten zijn, helpen je in de pastorie niet veel verder. Daar heb je meer aan grondige Schriftstudie, het ontwikkelen van een gezonde spiritualiteit in samenhang met de theologie die in de lijn ligt van Schrift en belijdenis, want daarbij leeft de gemeente. Het zou jammer zijn wanneer het aanleren van praktische vaardigheden afbreuk zou doen aan het theologische gehalte van de opleiding. Zo zal het altijd wel zoeken blijven naar het juiste evenwicht: een degelijke theologische ondergrond en een goede voorbereiding op de praktijk van het werk in de gemeente.

Verder in de praktijk

Hoe goed de opleiding ook is, toch blijft het predikantschap een ambt waarin je zelf je eigen weg moet leren vinden. De persoon van de predikant staat niet los van de boodschap die hij ‘s zondags brengt. De gemeente merkt wel of hij er zelf met zijn hart achter staat. Maar ook in pastoraat en catechese komt er veel op een dominee af. Ook dat staat niet los van de persoon van de predikant. Hoe ga je met bepaalde pastorale situaties om? Bied je werkelijk een luisterend oor of komt de luisterhouding tekort? Klinkt de veelkleurige boodschap van het evangelie door in het pastorale gesprek of blijft het bij een vrijblijvende uitwisseling van meningen en gevoelens? Kun je omgaan met stress-volle situaties of raak je er zelf door uit je evenwicht? Zijn je eigen houding en reacties wel altijd in overeenstemming met wat van een dienaar van het evangelie verwacht mag worden? Hoe vind je in de catechese de weg naar het hart van de jongeren? Is dat alleen een kwestie van: jullie moeten stil zijn als ik spreek - of komt daar meer bij kijken? Ga je pas om hulp vragen als er op catechisatie een ordeprobleem is ontstaan of zijn er wegen en middelen om dat te voorkomen? Hoe geef je leiding aan gemeente en kerkenraad? Moet de predikant zich een soort manager-rol (laten) aanmeten? Hoe gaat dat dan samen met het geestelijk leiding geven aan de gemeente, tot volwassenheid in het geloof? En dan noem ik slechts in het voorbijgaan gemeenteopbouw en missionair gemeente-zijn. Wat is daarin je opdracht en je plaats als predikant?

Elke predikant moet voor zichzelf leren omgaan met dergelijke vragen. De praktijk van het predikantschap vraagt om voortdurende bezinning: gaat het goed, doe ik het goed, of moet er bijgestuurd worden?

Sturen in de praktijk

Het valt voor niemand mee om zijn of haar eigen werk te beoordelen. Dat geldt ook voor predikanten. Al te makkelijk bekijk je de dingen die goed gaan door een vergrootglas en ga je voorbij aan de steken die je laat vallen. Aan de andere kant kun je ook zulke hoge eisen stellen aan jezelf, dat je gebukt gaat onder het gevoel dat er eigenlijk nooit iets goed gaat. Daarbij komt nog dat in de geestelijke strijd in Gods Koninkrijk vurige pijlen afgeschoten worden (Ef. 6:12 en 16). Wat een duivels succes als de voorgangers van de gemeenten getroffen worden!

Wie helpt predikanten om, naast de geestelijke kracht en genade van Boven, eerlijk naar zichzelf te kijken? Ik noem in willekeurige volgorde een paar dingen op. De kerkenraad draagt mede verantwoordelijkheid voor de ambtelijke dienst van de predikant. Wat een zegen als de kerkenraad in wijsheid met zijn predikant spreekt over zijn werk. Daarbij hoort regelmatige preekbespreking. Maar ik hoor van verschillende collega’s (en heb er ook zelf goede ervaringen mee), dat ook het in een vertrouwelijk gesprek doornemen van de andere aspecten van het predikantswerk heel goed kan werken. Zo’n gesprek kan dan plaatshebben met enkele door de kerkenraad daartoe afgevaardigde broeders, die in grote lijnen verslag doen aan de hele kerkenraad. Geluiden uit de gemeente die een predikant zelf niet zo snel opvangt, kunnen dan toch een plek krijgen. Wanneer de predikant getrouwd is en een gezin heeft, kunnen vrouw en kinderen ook helpen om op een nuchtere manier naar jezelf en je eigen functioneren te kijken.

In de classis Dordrecht hebben we op een zeer bescheiden manier een vorm van intervisie. Het houdt in dat alle predikanten die eraan mee willen doen van tijd tot tijd een theologisch onderwerp bespreken, over de praktijk van hun ambtelijk werk praten, ervaringen uitwisselen, en ook eikaars preken bespreken. Zo kijk je een beetje in eikaars keuken en soms ook in eikaars hart. Zo leer je van elkaar en ontvang je ook bemoediging om het goede werk in Gods Koninkrijk te doen.

De vraag naar permanente vorming

In zijn boek ‘Biografie van de dominee’ heeft G. Heitink laten zien dat het werk van predikanten in de loop der eeuwen niet steeds gelijk is geweest. Preken heeft de dominee altijd wel gedaan, maar het heeft heel lang geduurd voordat catechese als een taak van predikanten werd gezien. In de loop van de twintigste eeuw zijn de verwachtingen vanuit de gemeente op het vlak van het pastoraat enorm verbreed. De samenleving ontwikkelde zich snel van tamelijk gesloten naar open, van volgzaam naar mondig, van redelijk kerkelijk naar geseculariseerd, van traditioneel naar geëmancipeerd, van verzuild naar multicultureel. De samenhang in de maatschappij brokkelde af om ruim baan te maken voor een (te) ver doorgevoerde vorm van individuele vrijheid. De gang van deze ontwikkelingen is de kerken niet voorbij gegaan.

In het pastoraat kwamen predikanten met problemen in aanraking, die voorheen nog niet of niet in die mate aan de orde waren, bijvoorbeeld relatie-problematiek zoals echtscheiding, maar ook verstoorde verhoudingen tussen ouders en kinderen (w.o. incest) of problemen tussen gemeenteleden onderling. Denk ook aan psychische problematiek uiteenlopend van depressiviteit tot burn-out, of gezondheidsproblemen waar psychische oorzaken mede een rol in spelen. Zet daarnaast het geluks- en gezondheidsideaal dat vandaag sterk leeft, en het is duidelijk dat de bereidheid om lijden en moeiten te aanvaarden niet zomaar aanwezig is. Voor alles is een pilletje of een therapie. Het valt mensen soms zwaar tegen als blijkt dat dit beeld niet reëel is. Medisch gezien kan een patiënt uitbehandeld zijn. In het pastoraat bestaat er geen categorie hopeloze of opgegeven gemeenteleden. Maar het vraagt wel veel van de predikant om goede pastorale begeleiding te blijven geven.

Door de afbrokkeling van allerlei sociale structuren in de samenleving is de sociale functie van de gemeente steeds belangrijker geworden. Onderling contact en gemeenteopbouw hebben de laatste tientallen jaren een hoge vlucht genomen. Oog voor elkaar hebben - dat is snel gezegd. Maar hoe organiseer je de dingen in de gemeente zó, dat niemand er ongewild buiten valt? Predikanten investeren steeds meer tijd en energie in het ‘managen’ van de gemeente. Allerlei structuren worden opgebouwd en van daaruit worden commissies samengesteld - en die hebben begeleiding nodig. Van de predikant wordt ‘stimulerend leiderschap’ verwacht.

Voor alle onderdelen van het hedendaagse predikantschap zijn er mogelijkheden om je verder te laten vormen. Er bestaat een veelheid van cursussen, conferenties, leergangen en deeltijdstudies. ‘Apeldoorn’(CGK) en ‘Kampen’ (GKV) gaan daarin mee en bieden op bescheiden schaal mogelijkheden voor verdere studie en verdieping. Maar aan alle cursussen e.d. hangt een prijskaartje. Voor sommige predikantsgezinnen is dat misschien geen enkel probleem. Anderen ervaren het als een onoverkomelijke hindernis. In een tijd dat veel gemeenten het niet makkelijk hebben de jaarlijkse begroting sluitend te krijgen, stap je als predikant ook niet snel naar je kerkenraad om een tegemoetkoming in de kosten van voortgaande vorming.

Mogelijkheden tot voortgaande vorming?

Het feit dat ‘Apeldoorn’ en ‘Kampen’ post-doctorale studies aanbieden, geeft aan dat men daar wel de zin van inziet. Op het moment is de situatie zo, dat het predikanten helemaal vrij staat om al dan niet deel te nemen aan verdere vorming met het oog op de praktijk van hun ambtsbediening. Er zijn voorbeelden genoeg van maatschappelijke beroepen waarin het verplicht is (of op zijn minst verwacht wordt) dat men door voortgaande vorming op de hoogte blijft van de laatste ontwikkelingen (denk bij voorbeeld aan verschillende medische en financiële beroepen).

Ik vraag me af of predikanten en hun gemeenten ook geen voordeel zouden hebben van een min of meer verplichte (en financieel goed geregelde) regelmatige ‘opfriscursus’. Hoe dat eruit zou kunnen zien? Daar zou men in overleg met ‘Apeldoorn’ vast wel een vorm voor kunnen vinden. Want de opleiding in Apeldoorn is goed. Maar de praktijk daarna vraagt ook om voortdurende vorming en verdieping.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2003

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

APELDOORN EN DAN?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2003

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's