Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KERK IS VAN CHRISTUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KERK IS VAN CHRISTUS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Er is geen kerkelijk besef meer!’

Al jaren klinkt die klacht van vooral ouderen over vooral jongeren. Kerkelijk besef is dan vooral vertaald naar de betrokkenheid op het ‘eigen’ kerkverband. Je hoort immers bij een bepaalde kerk, en dan dien je ook te weten waarom die kerk afzonderlijk bestaat van andere kerken. Daar zit geschiedenis aan vast, evenals beginselen en overtuigingen. Dat veel jongeren minder warm lopen voor dat ‘eigene’ van die bepaalde kerk dan vroegere generaties doet zich vooral voor sinds de invloed van het postmodernisme zich in onze cultuur laat gelden. Gevoel gaat voor beginsel, en een individuele keus prevaleert boven de algemene ‘wetten’ van een groep. Voor discussie over de vraag welke kerk de ware is krijg je een zaal niet meer vol. Dat geldt voor christelijke gereformeerden net zo goed als voor de leden van andere kerken.

Hoe moet er dan vandaag sprake zijn van bezinning over de kerk? Of zou het hele thema van de kerk achterhaald zijn? Immers, zelfs de oecumene is niet meer een doel waar mensen warm voor lopen.

Is soms de ‘onzichtbare kerk’ de eigenlijke kerk? Het lijkt de oplossing voor een reeks vragen. Kerkmuren kunnen vanuit dat perspectief gemakkelijk tot mensenwerk worden verklaard. En de beleving van de ‘oecumene van het hart’ - voor velen een geestelijke ontdekking via allerlei, meest evangelische, ontmoetingsmogelijkheden - maakt dat de gemeenschap van de ‘eigen’ gemeente in een aantal opzichten kan worden gemist. Voeg daarbij ook nog de ‘elektronische kerk’ via uitzendingen van radio en televisie en het thema ‘kerk’ lijkt al bijna iets van een voorbije eeuw…

Dat laatste is overdreven, maar in de aangesneden vragen zit toch de tendens, dat veel vanzelfsprekendheden van een of twee generaties terug over de kerk op drift zijn. Zelfs op nog grotere schaal dan in dit artikel kan worden aangeduid. Een opdringende benadering van de bijbel als alleen maar een reeks menselijke godsdienstige documenten tast ook de kerk aan. Een niet minder opdringende, om niet te zeggen opdringerige, visie op religie als de menselijke eigenschap die door allerlei godsdiensten verschillend wordt ingevuld, maar in wezen hetzelfde is, maakt eveneens dat de waarheid van en over de kerk voor de wereld weinig vanzelfsprekends meer heeft.

Ik geloof een heilige katholieke kerk…

Toch hoeven we niet pessimistisch te zijn over de kerk in deze tijd. Laat de reeks vanzelf-sprekendheden maar wankelen, waar voorheen nieuwe generaties vanzelf in rolden. De cultuur van de 21e eeuw staat geen vanzelfsprekendheden meer toe. Dat is niet per se verlies! Het geeft de mogelijkheid tot ons te laten doordringen wat het geloof inzake de kerk mag zeggen. De basis is dan smaller, maar ook vaster: steeds bewust je afvragend: ‘Wat zegt Gods Woord? Hoe ziet Gód de kerk?’ En van daaruit dan ook maar kritisch kijkend naar ‘onze’ kerk die soms eerder het stempel van mensen draagt dan van God… Als we ons uitgangspunt in het geloof nemen, dan zeggen we daarmee: Ook vandaag is het Woord van God nog levend en relevant. Ook vandaag maakt de drieëni-ge God zijn beloften nog waar en bewaart Hij zijn gemeente.

Die geloofsbasis is wezenlijk voor de kerk. Ook voor de bezinning op het ‘hoe’ van het bestaan van de kerk. We grijpen terug op Gods Woord en weten, dat de gemeente des HEREN van het Oude en het Nieuwe Testament Gods eigen werk is. Het valt hier niet allemaal uit te werken, maar de drie bijbelse aanduidingen van de kerk als volk van God (1 Petr. 2:9-10), als lichaam van Christus (Ef. 1:23; 4:12, 16) en als tempel van de Heilige Geest (1 Cor. 3:16,17; Ef. 2:21) laten de heerlijkheid van het werk van de Drieënige zien. Je wordt voorzichtig met elke menselijke benadering van de kerk als je beseft hoe de kerk bestaat door de meest rechtstreekse bemoeienis van God! In steden en dorpen heeft men soms (bij-)namen aan kerken gegeven die alleen maar naar de actie van mensen verwijzen, soms zelfs in negatieve zin… Dat is kennelijk heel lichtvaardige praat! Toch zit er een element in dat om nadere bezinning vraagt. We moeten namelijk met twee woorden leren spreken over de kerk.

Kerk van God en kerk van mensen

Als er ergens een plaats in de wereld is waar God woont, dan is dat de kerk.

In het Oude Testament kwam God wonen temidden van zijn volk in de tabernakel, later in de tempel. De wolkkolom was er het teken van. Wonderlijke nabijheid van de heilige God in zijn gemeente! In het Nieuwe Testament is bij de uitstorting van de Heilige Geest op het Pinksterfeest duidelijk geworden hoe God nog altijd wil wonen bij zijn volk. Zelfs nog intensiever, nog meer nabij dan onder het Oude Verbond. Sinds Pinksteren is het de gemeente zelf die een tempel is van de Heilige Geest! De gemeente van de Here Jezus Christus wordt gebouwd tot een ‘woonstede Gods in de Geest’ (Ef. 2:22). In de persoon van de Geest woont God Zelf in de gemeente. De gemeente is nu de tempel, het huis waar God woont, en ook de gelovigen afzonderlijk zijn dat (1 Cor. 6:19).

Wie aandachtig volgt hoe in het Nieuwe Testament over de gemeente gesproken wordt, ziet dat die gemeente niet bestaat in een gevoel van verbondenheid en gemeenschap, maar dat de gemeente concreet georganiseerd is. Als de Here Jezus het heeft over het omgaan met de zonde van een broeder, dan kan daar een moment komen waarop geldt: ‘Zeg het aan de gemeente’ (Matt. 18:17). De gemeente heeft kennelijk een adres! Zo blijkt het ook bij de stichting van gemeenten tijdens de zendingsreizen van Paulus. Er worden telkens - als de gemeente voor de tweede keer wordt bezocht - oudsten aangesteld, om verantwoordelijkheid te dragen, en centrum van de gemeenschap te zijn (Hand. 14:23).

Ook in de gemeente van Jeruzalem waren naast de apostelen al oudsten aangewezen om leiding te geven (Hand. 15:2, 6, 22, 23; 16:4). Blijkbaar is het goddelijke karakter van de gemeente niet in strijd met de regel, dat het er geordend zal toegaan, met een menselijk hanteerbare structuur van verantwoordelijkheid en gezag. Er is ooit een theoloog geweest, die gezegd heeft dat alle organisatie in de kerk het begin van het verval was, omdat het zo in strijd is met het geestelijke karakter van de kerk, die door de gaven van de Geest geheel zonder verdere structuur functioneerde. Het Nieuwe Testament laat duidelijk iets anders zien, o.a. dat het Christus Zelf is die aan de gemeente apostelen en profeten gegeven heeft, evangelisten en herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus (Ef. 4:11-12). Daar tekent zich een organisatie af, die allerlei menselijke verantwoordelijkheden heeft!

De kerk is bij uitstek de plaats van God, inderdaad. Maar de kerk is ook bij uitstek de plaats van mensen!

Als er ergens een plaats in de wereld is waar het menselijk toe moet gaan, dan de kerk. Dat heeft natuurlijk met het evangelie te maken, waardoor op grond van de verzoening van de schuld door het bloed van Christus verloren mensen weer mens Gods (1 Tim. 6:11) worden: dat zijn pas echt mensen. Aan dat menselijke karakter van de kerk, dat dus ook te maken heeft met de organisatie van de kerk, zit iets heel intrigerends. Men heeft al dikwijls de opmerking gemaakt, dat de bijbel niet een complete blauwdruk geeft van de manier waarop de kerk moet worden georganiseerd. Er zijn wel allerlei aanwijzingen gegeven in het Nieuwe Testament, maar een kerkorde die alles regelt staat er niet in. Zo zien we enerzijds met beroep op de oudste (presbu-teros) de ouderling ontstaan, terwijl hetzelfde woord ook te herkennen is in de priester. Hetzelfde geldt van de opziener (episkopos), waar zowel de opziener als de bisschop op teruggaan.

De manier waarop de structuur van de kerk zich heeft ontwikkeld fascineert ons in nog een ander aspect. Niet omdat er zulke uiteenlopende vormen van kerkelijk leven zijn ontstaan, maar wel omdat God blijkbaar ruimte heeft gelaten voor de vormgeving van de bijbelse aanwijzingen, waar gelovige mensen onder leiding van de Heilige Geest invulling aan hebben gegeven. Dat valt hier niet allemaal te bespreken, maar op de bijdrage van Calvijn aan een wezenlijke kant van kerk zijn mag wel geattendeerd worden. Hij heeft - vijftien eeuwen na de afsluiting van de canon van het Nieuwe Testament - het ambt en de verantwoordelijkheid van de ouderling zo vorm gegeven, dat daarmee een werkelijke reformatie van de kerk gerealiseerd werd, en dat als vrucht van een zorgvuldig luisteren naar de Schrift. De uitspraak van O. Noordmans, dat Calvijn met de pion van de ouderling de paus van Rome schaakmat heeft gezet bevat veel waars.

Dat na al die eeuwen aan de Schrift nog zoveel vernieuwende impulsen voor de kerk konden worden ontleend, toont twee dingen. Ten eerste dat Gods Woord een onuitputtelijke bron van wijsheid is, en ten tweede dat het God behaagt mensen daar volkomen bij in te schakelen.

Dat is verrassend, ook voor vandaag. We hebben in de kerk geen vage gemeenschap der heiligen zonder ‘gebouw’. De kerk is juist een gemeenschap waarin mensen met duidelijke verantwoordelijkheden zijn aangewezen om leiding te geven, en diensten te vervullen. Waarin ook creativiteit - uiteraard binnen de normen van de Schrift - een plaats heeft.

Verantwoordelijkheid dragen in de kerk kan spannend zijn. Dingen kunnen er soms anders uit komen te zien. Maar binnen de gemeenschap met Christus. Binnen de gehoorzaamheid. Geen vrijblijvende experimenten met de grondslag. Het element van de kerkelijke tucht laat dat zien. De kerk heeft, net als het koninkrijk van God, een deur. Om binnen te gaan. Maar er is ook de diepe ernst van het omgekeerde: er buiten worden geplaatst.

Behoren bij de ene, maar zichtbare kerk

In de Heidelbergse Catechismus blijkt, dat de kerk niet op een platonische manier kan worden beleden: ‘..en dat ik daarvan een levend lid ben en eeuwig zal blijven.’ (zondag 21). Maar hoe moet dat in de praktijk? Al zit er aan de kerk wel een onzichtbare kant - omdat God de harten kent en wij niet -, er is geen onzichtbare kerk. Vele leden vormen één lichaam op een heel zichtbare manier (1 Kor. 12:12vv). Daarin kunnen verleidingen tot zonde liggen, en de strijd tussen vlees en geest is soms hard, dat wordt in de apostolische vermaningen heel duidelijk. Veel vermaningen slaan immers rechtstreeks op het concrete bestaan van de kerk (Rom. 12:9-21 ; 1 Kor. 3:1-9; Gal. 5:13-26; Ef. 4:17-32; Kol. 3:5-17; 1 Petr. 3:8-12 etc. etc). Onverschilligheid ten aanzien van de gemeente waar we bij horen past daarbij dus niet. Vluchten in heerlijke, vrijblijvende groepen en conferenties kán gecamoufleerde vleselijkheid zijn. Maar het probleem van de verdeeldheid van de kerk zit daar dan wel bij. We belijden met de belijdenis van Nicea-Constantinopel één heilige, katholieke en apostolische kerk. De woorden ‘één’ en ‘katholiek’ laten geen oogkleppen toe alsof binnen de grenzen van ‘onze’ kerk het lichaam van Christus geheel is te tekenen. De katholieke kerk bestrijkt de hele wereld en de hele geschiedenis! Het gaat daarin ook om de eenheid van het ware geloof. Daar recht aan doen kan niet op de manier van het relativeren van de concrete kerk. Dat botst, zoals we zagen, met het Nieuwe Testament. Wel moeten we de beperktheid zien van alles wat in de kerk door het bezittelijk voornaamwoord ‘ons’ of zelfs ‘mijn’ is gestempeld. De Here schakelt mensen uitdrukkelijk in. Maar mét de gezindheid van toewijding en gehoorzaamheid aan Hem. Zo zal ruimte gezocht mogen, en moeten, worden om de eenheid en de katholiciteit van de kerk ook als gave en opdracht van God te beleven. In de verdeeldheid van de kerk is heel wat door ‘ons’ bepaald. Dat geldt in elke kerkgemeenschap. Hoe is het zaak, dat ‘onze’ kerk in de gezindheid van Christus toegewijd is aan de eenheid van de kerk! Naar buiten en naar binnen.

Dat daarin moeilijke opgaven liggen, ondervinden we. Als de kerk van Christus is, en niet van ons, dan kunnen we er maar een kant mee op. Niet die van ‘Voor mij hoeft het niet’, maar die van: ‘Here, leer ons weer samen te luisteren naar U.’ Dat zal naar binnen de kerk tot een werkelijke gemeenschap der heiligen maken, en naar buiten doen zoeken hoe dat naar de maatstaven van het Hoofd van de kerk is. Graag delend met anderen wat wij in het evangelie van Hem hebben ontvangen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2003

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE KERK IS VAN CHRISTUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 2003

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's