Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theodorus van der Groe. De bekering (12) Slot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theodorus van der Groe. De bekering (12) Slot

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het oordeel van de verharding en ^*e verlating komt over een volk dat moedwillig niet luistert en de ziel blijft voeden met zonde. Er is sprake van moedwillige doofheid en blindheid. Met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord en hun ogen hebben zij toegedaan. De Heere laat zo’n volk dan voortgaan in hun blindheid en verstoktheid. Zo kunnen zij niet meer met de ogen zien en niet meer met de oren horen. Dan is er geen bekering en genezing meer mogelijk.

Geestelijk doof
God spreekt in Zijn Woord en door middel van de prediking. We citeren enkele regels; “Nu, dat Aook zo! God spreekt in Zijn >*ifoord en door middel van deszelfs bediening, tot alle mensen, hun lerende en wijzende de weg die zij tot hun zaligheid en hun eeuwige behoudenis hebben in te slaan, en hun met ernst daartoe vermanende. Om het Woord Gods nu recht te horen, moet in ’s mensen ziel of gemoed, door de kracht en genade van de Heilige Geest, een toegenegen en heilige aandacht verwekt worden. Zijn oren moeten van de Heere Zelf geopend worden, zodat hij acht op dat Woord kan geven, en er recht en behoorlijk werkzaam door gemaakt wordt om zijn zaligheid bij God in Christus, door het geloof te zoeken, en dit wordt dan in de Heilige Schrift genoemd: een ‘horen’ en een ‘neigen van de oren’ , gelijk als in Psalm 45:11 ‘hoort, o dochter, en ziet, en neig uw oren, en vergeet uw volk, en uws vaders huis.’ Doch, wanneer zulk een toegekeerde aandacht des harten, zulk een overgebogen wilsneiging van de ziel, om des Heeren Woord recht te horen en te verstaan, in de mensen niet wordt gevonden, maar zij daarvan verstoken zijn, - dan worden de mensen gezegd in het geestelijke ‘doof te zijn, met de oren niet te horen, of zwaarlijk te horen.’” Ieder mens verkeert van nature in die staat. Hoe duidelijk, luid, langdurig en ernstig God tot de mens spreekt om hen tot geloof en bekering te bewegen, de gevallen mens is niet in staat om te horen en wil niet horen. De gevallen mens is geestelijk doof en onbesneden van oren. Het gepredikte Woord wordt wel gehoord, maar het doet hen geen nut omdat zij het niet met geloof ontvangen (Hebr. 4:2). “Alle mensen zijn , voordat zij wedergeboren, bekeerd en tot Christus gebracht zijn, om onder Zijn vleugelen genezing te vinden, ganselijk onbesneden van hart en oren, volgens Hand. 7:5, die wel oren hebben, dat is: natuurlijke vermogenskrachten van de ziel om te kunnen horen: dat is, niet recht en geestelijk, gelijk des Heeren Woord tot zaligheid moet gehoord worden.” De gevallen zondaar kan en wil naar God niet horen. Hier valt te denken aan iemand die lichamelijk doof is: hoe hard je ook roept, hij hoort niet, kan daarom ook niet aannemen of geloven wat tot hem wordt gezegd. “Maar God moet hier de zondaar eerst Zelf voorkomen, de hand aan hem slaan en hem door het geloof tot Christus brengen, opdat Die hem de oren opene, en hem, onder Zijn vleugelen, van zijn rampzalige doofheid geneze, - of de zondaar blijft in alle eeuwigheid voor het horen van Gods Woord en Zijn stem onbekwaam, geheel onbuigzaam verstokt en indrukloos.”

Hardnekkig doof
De Heere spreekt over de doofheid van het Joodse volk niet zoals dat geldt van alle mensen van nature. Het Joodse volk heeft moedwillig geweigerd de genadeen bekeringsmiddelen waar te nemen. Het Joodse volk heeft met de oren zwaarlijk gehoord. Dat tekent de allersnoodste en moedwilligste doofheid van de ziel. Het tekent de boosheid, verstoktheid, afkerigheid en tegengekantheid tegen God en Zijn Woord. Dit wordt hoe langer hoe erger en ongeneeslijker. De zondaar zelf is er de oorzaak van dat de geestelijke doofheid hoe langer hoe meer toeneemt. Er wordt moedwillig niet geluisterd. De genademiddelen worden veracht. Er wordt geen acht gegeven op de zaligheid die in Christus wordt aangeboden.
Er wordt niet geluisterd naar de onderwijzingen, bestraffingen en bedreigingen in de prediking. Men geeft zich geheel over aan de zonde, aan de wereldgezindheid, aan vleselijke begeerlijkheden en aan verkeerde vooroordelen tegen God en Zijn weg. Men keert het oor van alle waarheid af en keert zich geheel tot alle valsheid, leugen en bedrog. De onbekeerde zondaar verzwaart zijn geestelijke doofheid op een moedwillige manier. Door Gods rechtvaardige verlating worden zijn kwalen op het laatst geheel ongeneeslijk. De Bijbel is daar duidelijk in. Psalm 58:5 spreekt van een dove adder die haar oor toestopt. Zacharia 7: 11 en 12 spreekt van zondaren die weigeren op te merken en over het verzwaren van de oren zodat zij niet horen. ‘En zij maakten hun hart als een diamant, opdat zij niet hoorden de wet en de woorden, die de HEERE der heirscharen zond in Zijn Geest, door de dienst der vorige profeten, waaruit ontstaan is een grote toorn van de HEERE der heirscharen.’ Het is waar dat de onbekeerde zondaar niet kan horen, geestelijk doof is, maar hij verergert dat zelf door moedwillig de middelen ter genezing te verwerpen. Daarop volgt een zeer grote toorn des Heeren. Dat leidt tot het eeuwige verderf. We geven een citaat: “Op die wijze nu, zoals wij daar gezien hebben, was het met het Joodse volk, van hetwelk de Heiland hier spreekt, ook gelegen, van hen getuigende, ‘dat zij met de oren zwaarlijk gehoord hadden.’ Dat moet niet genomen of verstaan worden eenvoudig van de algemene natuurlijke doofheid door de zonde, maar van derzelver vergroting en verzwaring, door der Joden moedwillige schuld en snoodheid, waardoor zij, met verwerping van alle middelen van genezing, alle wegen tot vermeerdering en verzwaring hunner geestelijke doofheid hadden ingeslagen, geen onderzoek doende op het Woord, geen acht slaande op zichzelf, noch op hun eeuwige zaligheid, maar zich ganselijk begevende tot de leugen, tot de zonde, de zorgeloosheid en aardsgezindheid, en zich vijandelijk kantende tegen al des Heeren leringen, vermaningen, bestraffingen en bedreigingen, niet willende naar dezelve horen of haar aandacht neigen.” Lange tijd was dit al het geval geweest met het Joodse volk. We lezen in Jeremia 7 dat er niet werd geluisterd naar de profeten die de Heere zond.

Toepassing
Van veel mondbelijders moet gezegd worden dat hun hart dik is geworden. Van het grootste deel van de gemeente van Van der Groe gold dat zij met de oren zwaarlijk hebben gehoord. “O, wat wordt er niet een onbeschrijfelijk zware doofheid en geestelijke hardhorendheid gevonden onder het volk van deze plaats! Waar zijn ze hier, die recht kunnen horen en verstaan?” Van der Groe schrijft dat de meeste mensen nog onbekeerd leven, zonder dat zij kunnen of willen horen van hun jammerlijke en rampzalige staat. Bekering moet geen ogenblik langer uitgesteld worden omdat anders de toorn van God op hen blijft en de eeuwige rampzaligheid wacht. “Hoe luid ook de Heere Zijn stem verheft, hoe krachtig, ernstig en aanhoudend Hij dit alles ook hier gedurig uit Zijn Woord laat voorstellen, leren en vermanen, - nochtans, wat wordt het maar van zeer weinigen onder ons gehoord! Er waren er in de gemeente van Van der Groe die zich onttrokken aan de prediking van het Woord Gods. Zo nu en dan kwamen zij fatsoenshalve. Zij namen hun aardse beroep waar op de zondag en kwamen niet naar de kerk. Er waren er ook velen die wel trouw opkwamen maar toch doof bleven voor de prediking. Zij waren tevreden met het uiterlijk horen van het Woord Gods, alsof dat genoeg is tot zaligheid. Zulke hoorders bleven onbesneden van oren en van hart. Dit werd duidelijk uit het gedrag en de wandel van zulke mensen. Zorgeloos leefde men voort in de zonde en in de wereld alsof er geen zaligheid of verdoemenis is. Door moedwillige ongehoorzaamheid verergerden velen hun doofheid. De zuivere prediking werd door zulken verworpen. Liever werd het oor geleend aan predikers die zeiden dat het zo erg niet was en dat men maar moed moest houden dat alles goed zou gaan. Men beeldde zich in dat langs een weg van zijn best doen het wel in orde zou komen. Bijna niemand had haast zich te bekeren. Men moest zijn tijd afwachten, alsof men van een lang leven op de wereld ten volle verzekerd was. Van der Groe schrijft “O, beklagelijke en rampzalige staat! O. schrikkelijke doofheid en hardhorendheid! Wat zal uw einde zijn, ongelukkige mens! Waar zult gij belanden, als de dag des doods u onverwachts zal overkomen en u als een schuldeiser zal komen overvallen, als gij naar de eeuwigheid zult moeten gaan, zonder van uw rampzalige doofheid genezen te zijn! Och, om geen duizend werelden zou ik wensen met u te sterven! Want ofschoon gij on- . machtig zijt door de zonde, om dö^, stem en het Woord des Heeren, tot uw zaligheid, zonder de genade van de Heilige Geest te kunnen horen, zo is het nochtans uw plicht deze te horen en ter harte te nemen. En daarom, bedenkt dat gij van al die vermaningen, leringen en waarschuwingen, die u van des Heeren wege gedaan zijn, in de dag des oordeels zult moeten rekenschap geven, of gij ze wel recht gehoord, geloofd en gehoorzaamd hebt. En weest verzekerd: gij hebt met een heilige en rechtvaardige God te doen, Die met u naar waarheid, in gerechtigheid en volgens Zijn Woord zal handelen, en Die gij niet zult kunnen bedriegen met te zeggen dat gij uw best gedaan hebt, dat gij onmachtig zijt geweest om meer te doen, en wat bedekselen der schande er nog meer zijn, waar gij uzelf mee ophoudt!” Van der Groe noemt de ware ontdekking aan geestelijke doofheid de eerste trap tot verlossing en genezing. Dat leidt tot uitzien naar een medicijnmeester. “Gaat en wendt u, als zulke geestelijke doven en hardhorenden, tot de Heere Jezus, en neemt met een waar geloof uw toevlucht tot Hem.” Vertrouwt Hem uw genezing toe. “Wordt gij dan niet aanstonds door Hem geholpen, o! houdt door krachtige gebeden en smekingen, en onder een ernstig gebruik van alle genade- en bekeringsmiddelen, toch standvastig bij Hem om hulp en genezing aan! Vermoeit Hem maar door uw aanhouden, en laat niet af voordat Hij uw gebed gehoord heeft, - gij kunt verzekerd wezen dat allen die deze weg inslaan, ook zekerlijk door Jezus geholpen worden, want Hij, Die het beloofd heeft, is waarachtig en getrouw. - Amen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 7 februari 2012

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Theodorus van der Groe. De bekering (12) Slot

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 7 februari 2012

Bewaar het pand | 12 Pagina's