Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is tjjd?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is tjjd?

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die vraag houdt ons inzonderheid bezig als we weer aan het einde van een jaar gekomen zijn. Dan zeggen we: , , Wat vliegt de tijd... wat is een jaar toch gauw om!" Met de uitdrukking: „wat vliegt de tijd" zijn we er eigenlijk naast. Schriftuurlijk luidt het, niet de tijd, maar: wij vliegen daarhenen!

Augustinus, de g'rote denker uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, heeft zich ook bezig gehouden met de vraag: „wat is tijd." In zijn Confessiones, XI, XV, 17, 18 v.v., geeft hij daar een breedvoerige beschrijving over. Eén paragraaf daarvan zullen we onze lezers voor leggen, om Augustinus daarbij n& t.e denken. (Opgemerkt zij, dat deze „Belijdenissen" één gebed zijn, dat Augustinus in zijn gedachtenwereld dus tot God spreekt.)

RONDKIJK

Par. 17. „Nooit was er dus een tijd, waarop Gij niet iets gemaakt hadt, omdat Gij de tijd zelf gemaakt hadt. En geen tijden zijn met U in eeuwigheid, want Gij blijft, maar indien zij bleven, zouden het geen tijden zijn. Want wat is tijd? Wie zou dat gemakkelijk en in 't kort kunnen uitleggen? Wie zou dit, zelfs door nadenken, voldoende kunnen begrijpen om er zich in woorden over te kunnen uitlaten? En toch: waarvan maken wij in het spreken melding, dat ons meer vertrouwd en bekend is dan de tijd? En zonder twijfel begrijpen wij het, wanneer wij daarover spreken en ook begrijpen wij het, wanneer wij een ander er over horen spreken. Wat is dan de tijd? Wanneer niemand het mij vraagt, weet ik het; wanneer ik het iemand op zijn vraag, zou willen uitleggen, weet ik het niet: toch zeg ik vol vertrouwen, dat ik weet, dat, indien niets voorbijging, er geen verleden tijd zou zijn, en indien niets op komst was, er geen toekomstige tijd zou zijn, en indien niets was, er geen tegenwoordige tijd zou zijn. Hoe kunnen er dan die twee tijden zijn, de verleden en de toekomstige, daar aan de ene kant het verledene er niet meer is en aan de andere kant het toekomstige er nog niet is? Maar indien het tegenwoordige altijd tegenwoordig zou zijn en niet in het verledene overging, zou er geen tijd meer zijn, maar eeuwigheid. Indien dan het tegenwoordige daardoor tot tijd wordt, dat het in het verledene overgaat, hoe kunnen wij dan zeggen, dat ook dit er is, welks bestaan zijn oorzaak alleen daarin vindt, dat het niet meer zijn zal; zodat we in waarheid zeggen, dat het tegenwoordige tijd is, alleen omdat het er naar streeft niet te zijn? "

Deze wijsgerige taal is zwaar om te verstaan. Augustinus zag door de tijd heen naar de eeuwigheid. Bij de verklaring van Ps. 39 : 6: Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers een mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela" — las hij deze: ij hebt mijn dagen oud gesteld. In zijn vertaling zegt hij daarvan: Want zij verouderen, maar ik wil nieuwe dagen, nieuwe, die nooit verouderen, opdat ik moge zeggen: et oude is voorbijgegaan, zie, het is nieuw geworden (2 Cor. 5 : 17) nu in hoop, dan in werkelijkheid."

We hopen nu van het oude in het nieuwe over te gaan. Als we het mogen beleven nog enkele dagen en het jaar 1951 is weer voorbij, weggeschoven in de schoot der eeuwen. Nooit, nooit komt die tijd meer terug. Hoe hebben we die tijd doorgebracht ? De tijd, die ons was toebedeeld uitgekocht, ziende op de tijd, dat er geen tijd meer zijn zal? Dat is altijd, maar zeker op oudejaar een overweging waard. Augustinus zag uit naar nieuwe, nieuwe dagen, die nooit verouderen. Doen wij dat ook? Of denken we met schrik en vreze dat de tijd voor ons ophoudt tijd te zijn?

Mijn beste vrienden! Het mocht zo zijn, dat we de Heere in het afgelopen jaar hebben mogen leren kennen of nader hebben leren kennen. Indien dat niet zo zou zijn, staat het er met ons niet best voor. We zijn nog in de tijd, in het vriendelijke heden der genade. Het kan nog, We mochten met al onze zonden, al onze gebreken, al onze nooddruft naar lichaam en ziel beide, die we in het oude jaar gehad hebben en die ons in het nieuwe niet zal ontbreken tot de Heere gaan om ons Hem en Zijn onmisbare genade te bevelen. Wat de tijd ons dan brengen zal, indien we ons in waarheid op Hem mogen verlaten, mogen we bemoedigd de onbekende toekomst tegentreden.

Dat de Heere in het komende jaar ook al de arbeid van onze Verenigingen moge zegenen is de hartelijke wens van uw

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1951

Daniel | 12 Pagina's

Wat is tjjd?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1951

Daniel | 12 Pagina's