Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de biechtpraktijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de biechtpraktijk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie de kleine groepen of grote scharen biechtelingen naar de biechtstoel ziet trekken, waar elkeen enige of meerdere minuten zal verblijven voor belijdenis en absolutie, zal zich moeilijk grote voorstellingen kunnen maken van een bijzonder gebeuren aan de zielen der biechtelingen. Daarvoor gaat alles te vlug, te massaal, te automatisch. Nochtans wil de leer der R.K. kerk, dat in die weinige ogenblikken de zonden vergeven worden, ook de allerzwaarste, de straffen, althans de eeuwige, worden kwijtgescholden, dat de bovennatuurlijke genade(n) en verloren deugden weer worden ingestort, dat de Heilige Drieëenheid weer woning gaat maken, kortom dat heel de goddelijke rijkdom weer aan de ziel geschonken wordt en deze eigenlijk weer is als vlak na het ontvangen van het H. Doopsel.

Zo is het toch, in het algemeen gezegd, en allerlei bijzonderheden, voorwaarden, omstandigheden, eisen en intenties vinden we aangegeven, verklaard en uitgewerkt bij de dogmatici en moralisten.

In elk geval: er gebeurt heel wat in de biechtstoel, althans dat kan gebeuren: iets geweldigs, het allergewichtigste, vergeving, redding, nieuw leven, vrede met God, de eeuwige zaligheid, geluk voor alle eeuwigheid kan dan geschonken worden.

In elk geval: er gebeurt heel wat in de biechtstoel, althans dat kan gebeuren: iets geweldigs, het allergewichtigste, vergeving, redding, nieuw leven, vrede met God, de eeuwige zaligheid, geluk voor alle eeuwigheid kan dan geschonken worden.

De vraag rijst echter of het bij het biechten zo moet als het altijd gaat. Scherper geformuleerd: is de biechtpraktijk goed, moet de zondaar zijn zonden aaa een met jurisdiktie toegeruste priester opbiechten, schenkt God Zijn heil niet langs een andere weg of op een andere wijze? Hierbij worde het volgende overwogen:

1e. In de eerste christentijd is de geheime biecht (de oorbiecht, de biechstoelbiecht) onbekend. Men bladere hiervoor gerust in r.k. en protestantse werken van kerkgeschiedenis en dogmatiek!

2e. Matth. 16 : 19 heeft zeer zeker een ruimere betekenis dan die van enkel zonden vergeven of doen houden. Bovendien lijkt het mij wenselijk om vanuit een gereconstrueerde Hebreeuwse of Aramese tekst niet te vertalen „quaecumque", doch „quoscumque", dus niet „al hetgeen", maar „alwie" *). Mogelijk blijft natuurlijk ook, dat Jezus de rabbijnse uitdrukking gebruikt, die duidt op het verboden en geoorloofd verklaren.

3e. Matth. 18 : 18 kan met meer waarschijnlijkheid slaan op zondenvergeving, doch, gesteld dat dit inderdaad het geval is en dat ook Matth. 16 : 19 dit onder meer beoogt, is dar met het oog op het uitoefenen van de sleutelmacht en het formeren van een oordeel over het al of niet vergeven, een particuliere belijdenis van de zonden in een biechtstoel nodig?

4e. In Joh. 20 : 22-23 wordt de H. Geest genoemd, ongetwijfeld - want dat is Zijn werk - als Degene, die ons van de vergeving der zonden overtuigt, niet als de Schenker der vergeving. Daarom moeten „kwijtschelden" en „doen houden" hier de betekenis hebben van: In de kracht van de H. Geest verklaren, bevestigen aan de zondaar, dat hem de zonden zijn vergeven of niet. Moet hieraan noodzakelijk een oorbiecht voorafgaan? Kunnen de apostelen en hun opvolgers geen andere weg bewandelen om een motief te vinden voor het bevestigen van vrede of verderf aan de zondaar?

5e. Jac. 5 : 16, I Joh. 1 : 9 en Hand. 19 : 18 wijzen geen van allen op de oorbiecht of biecht in een biechtstoel, sluiten deze eerder uit.

6e. De kerkvaders en kerkelijke schrijvers spreken in het algemeen over een openbare belijdenis van zonden.

7e. Jurisdiktie van welke soort of omvang ook kent de H. Schrift niet, evenmin de oude christenkerk, ook niet „der Sache nach." Zij is van latere tijd, toen de Kerk steun ging zoeken in rechtsgronden van het openbare recht.

8e. Bezwaren tegen de oorbiecht in de biechtstoel zijn er zeer zeker. Men bedenke, dat in geval van zware zonde(n) niet alleen het getal der zonden moet worden gebiecht, maar ook alle omstandigheden, die de zonden van soort veranderen. Hier stuiten we op de vraag naaide specie? theologicae en species morales en naar de specifieke deugden, waartegen gezondigd is. Maar welke „leek" kan dat alles bij el

kaar zoeken? Van zulk een belijden komt natuurlijk niets terecht, tenzij de biechtvader alles nauwkeurig met de biechteling nagaat, hetgeen een uiterst tijdrovende bezigheid is en praktisch niet te verwezenlijken. Waarom dan de betreffende wet niet afgeschaft? Vervolgens: de biechteling kan, als hij wil, praktisch volstaan met het biechten van kleine zonden en de grote, soms zeer beschamende zonden verzwijgen, indien hij de mening is toegedaan, dat hij met deze laatste geen ware doodszonde heeft bedreven, tot welke mening men gemakkelijk kan overhellen door het aannemen van enig gebrek aan de volle kennis en aan de vrije wil bij het verrichten van de daad. De biechteling geeft dan toch een zeer onzuiver beeld van zijn zieletoestand, hetgeen toch zeer ongunstig moet genoemd worden voor het nemen van een besluit door de biechtvader aangaande het absolveren. Waarom dan de wet voor de biechtstoelpraktijk niet afgeschaft?

vVij moeten onze zonden belijden voor God en voor elkaar, zo wil de H. Schrift, niet in een biechtstoel aan één priester, die de absolutie moet schenken. In het licht van het bovenstaande moest men de oorbiecht in de biechtstoel, althans in zijn tegenwoordige wettelijke vorm, laten vallen! Hem niet houden, omdat de Kerk het zo wil! Hij stamt immers niet van Christus of uit de H. Schrift, evenmin uit de oude traditie en de bezwaren ertegen zijn groot. De Kerk is heus niet onfeilbaar. Het mag bekend zijn, dat heel de onfeilbaarheidsleer op een cirkelredenering berust. Op het stuk van de oorbiecht moet men zich dan ook niet aan de Kerk vastklampen als was bij haar nu nog geldende uitspraken en wetten de biechtpraktijk het best verzorgd, doch eerder het kerkelijk gezag bewegen tot betere dingen.

Gij, die dit leest, en ik, die dit schrijf, zijn zondaren, altijd grote zondaren voor God. Wij volbrengen Gods heilige wet niet. Wij kunnen dat niet. Laten we niet disputeren over karakter en omvang van Gods wet, over hoofd- en bijzaken, over geest en hoofdzaak, over deugden en ondeugden, over zonden in allerlei soorten en onderscheidingen. Daarmede scherpen wij onze geest, doch verbeteren ons hart niet. Wij worden bedreven in het vinden van uitvluchten en ontvluchten Gods toorn niet.

De grote wet Gods heet Liefde. En die kennen wij niet en hebben wij niet, dus wij onderhouden haar niet. Ons verstand is zo verduisterd en ons hart zo boosaardig, onze wil zo ten kwade geneigd, dat we niet zien of gevoelen, wat de Liefde ons gebiedt. We weten dikwijls in het geheel niet, of we uit liefde of uit haat handelen. Zo zwak en bedorven zijn we, dat het geheel duister is in ons, als we licht nodig hebben om de wet te volbrengen. Wellicht menen we ook nog, dat het geen zonde is, indien we zonder opzet, onbewust verkeerd handelen. Alsof God dat kwaad wel kan verdragen! We spreken misschien van onbekendheid met het kwaad, van vergeeflijke zwakheden en vergeten, dat Gods heilig oog geen enkel kwaad kan dulden.

Dag in dag uit laten we na, wat we moesten doen om Gods wet te vervullen, om de Liefde te doen gelden. Wij leven met alle mensen mee, zonder iets te doen om de geest onder de volkeren onderling te verbeteren, om het onderlinge, internationale wantrouwen te verdrijven, om oorlogstoerusting te verbieden. Wij leven voort laten de boosheid in de wereld voortwoekeren, wij gaan uit en installeren ons en doen onszelven wel en vergeten de wereld in geestelijke en stoffelijke nood.

Worden zulke zonden ooit gebiecht? Omtrent deze bestaat niet eens een officiële moraal. Gelukkig overigens! Zou het niet waar zijn, dat bijna uitsluitend „pekelzonden" gebiecht worden en, als de biechteling meent er niet onder uit te kunnen, dan ook een bijzondere, niet nader te noemen doodzonde? Het biechten, het belijden der zonden in de biechtstoel is iets armzaligs, is ook te onvolledig en te kort van duur om psychologisch goed te zijn. Bijzondere gevaren van de biechtstoel voor biechtvader of biechteling blijven hier buiten beschouwing.

*) De zin wordt dun: binden aan, toelaten tot de kerk op aarde en er van losmaken, hetwelk ook geldt voor het Koninkrijk bij God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1962

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Over de biechtpraktijk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1962

Protestants Nederland | 8 Pagina's