Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christinnereis is voor jong en oud

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christinnereis is voor jong en oud

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

14

„Och mijnheer”, zeide Christinne, „wees zo goed ons nog meer dingen uit te leggen”

Een vriendelijk verzoek, dat getuigt van leergierigheid. Daar is in het hart een innig verlangen naar onderwijs uit de Schrift. Een verlangen, dat opkomt uit de wasdom van het geestelijke leven. Nog niet lang geleden leefden zij meer bij het genot dan bij de kennis van de zaken, en door daarop te vertrouwen, kwamen zij in grote moeilijkheden. Toen bracht Uitlegger hen in het slachthuis, waar de slager bezig was een schaap te slachten en zie, het schaap was geduldig en onderging gedwee de dood. Nu zei de bekwame leermeester: „Gij kunt van dit schaap leren, hoe gij zonder murmureren en klagen ongelijk verdragen moet. Ziet eens hoe gelaten het de dood ondergaat. En nu noemt uw Koning u Zijn schapen!”

En al is die gelatenheid onzerzijds vanuit het schaap zijn niet op te brengen, dan is dat voor ons een spoorslag om te zien op Hem toen Hij verdrukt werd. De grote Koning deed als Borg Zijn mond niet open. „Als een Lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond met open”.

Door gelovig en kinderlijk op Hem te zien, bekomt het hart van uit Zijn verdraagzaamheid kracht om haat en smaad te verdragen. Een les, die op de leerschool der zelfverloochening van grote betekenis is.

Daarop leidde Uitlegger hen naar de tuin, waarin een grote verscheidenheid van bloemen groeide. „Ziet gij al deze bloemen?” was de vraag.

„Ja”, antwoordde Christinne.

„Nu”, hernam hij, „die bloemen zijn alle verschillend van vorm, kleur, geur en eigenschappen. Sommige hebben veel meer waarde dan andere, maar waar de hovenier hen plaatst, staan zij zonder elkander te benijden of met elkander te twisten”.

Ge merkt toch wel dat het hier gaat om de soevereiniteit van de hovenier. Hij is aan bloem, noch mens daarvan verantwoording schuldig. En al die bloemen spreken in hun taal tot lof en eer van de grote Schepper. Een beeld is het van geestelijke zaken. De Goddelijke Hovenier is in de hof van Zijn kerk ten volle soeverein. Het doet dan ook niet ter zake waar ge staat, als ge maar levend staat op de plaats door Hem gesteld. Want daarin alleen kunt ge door Hem gewaardeerd worden in dit en in het toekomende leven.

Daarna bracht Uitlegger hen naar een akker, waarop gerst en tarwe gezaaid waren. Maar ziet, van al die aren was de top afgesneden, en niets dan het stro stond op het land.

„Ziet”, zeide hij, „deze grond werd gemest, geploegd en bezaaid, maar wat moeten we met de oogst beginnen?”

„Daar is niets mee uit te richten”, zeide Christinne, „dan het stro te verbranden en het overige als mest te gebruiken”

Toen hervatte Uitlegger: „Gij ziet dus, dat vruchten het wezenlijke van de oogst zijn en dat het andere alleen dient om verbrand of onder de voet vertreden te worden. Ziet dus toe, dat gij in deze nimmer een oordeel velt over uw eigen daden”.

En toch moet er over de vrucht geoordeeld worden om er uit verzekerd te kunnen worden. Maar dat kan de Heere alleen en in dat verband bad de bruid: „O, dat mijn Liefste tot Zijn hot kwame en ate van zijn edele vruchten”. Keurt de Heere onze daden goed, dan zijn dat vruchten van de dierbare werkingen van de Heilige Geest tot verzekering van ons geloof. En zo wordt men er door bevestigd in de staat der genade opdat u steeds meer zoudt staan naar een vruchtbaar geestelijk leven.

Nu gingen zij weer in huis, en toen bemerkten zij een roodborstje, dat een grote spin in de bek hield. Zij keken hier verbaasd naar, doch Christinne zei: „Welk een tegenstrijdigheid in zulk een aardig vogeltje als het roodborstje is, en dat zo gaarne bij mensen schijnt te zijn! Ik dacht, dat het alleen leefde van broodkruimels en van ander onschadelijk voedsel. Ik vind het nu lang zulk een lief diertje niet meer”.

Uitlegger antwoordde nu: „Dit roodborstje is een zeer treftend zinnebeeld van sommige belijders. Oppervlakkig beschouwd, hebben dezen een schoon voorkomen, en zoeken schijnbaar gemeenschap met de oprechte belijders, doch in werkelijkheid is het hun slechts om uitwendig voordeel te doen. Zo schijnen zij ook gaarne de huizen van de godzalige lieden te bezoeken, doch dit geschiedt alleen om van hun gaven te genieten. Als zij onder elkander zijn, handelen zij geheel anders en drinken zij de zonde in als water!” En dat geheel in onderscheiding van de bruid.

De koningstelg, die Hij Zijn bruid wil noemen, Is meest om haar inwendig schoon te roemen.

Het gaat bij de bruid met om een uitwendige vertoning, maar om de werkelijke beleving van de waarheid, die zij in het binnenste van haar hart heeft aangenomen.

Toen zij weer binnengekomen waren en het avondmaal nog niet gereed was, verzochten zij Uitlegger hun nog enige nuttige zaken te leren. Hierop ving deze aldus aan: „Hoe zotter de zeug is, des te meer zoekt hij het slijk; hoe vetter de os is, des te vrolijker gaat hij ter slachting; hoe meer voorspoed de zinnelijke mens heeft, des te meer is hij tot kwaad geneigd. Er is in de vrouw een begeerte om netjes en sierlijk te zijn en het is betamelijk versierd te zijn met datgene wat grote waarde heeft in Gods oog”.

„Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit en hij liet God varen, Die hem gemaakt had en versmaadde de Rotssteen zijns heils”. Jeschurun, de dichterlijke bijnaam van Israël, getuigt van de vroomheid en oprechtheid waartoe het verkoren was. Verkoren om heilig en onbenspelijk voor Hem te zijn in de liefde. En ziet, door God te verlaten, kwam het volk zich rijp te maken voor het oordeel. Maar de Schrift wil, dat wij zoeken het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedige en stille geest, die kostelijk is voor God. Het is gemakkelijker één ot twee nachten te waken, dan een geheel jaar wakende te blijven; en zo is het ook gemakkelijker een christelijke wandel te beginnen, dan te volharden ten einde toe.

Terecht is eens gezegd: „Die zich aangordt, beroeme zich niet als die zich losmaakt”. Het is een spreekwoord van gelijke zin, als wanneer wij zeggen: „Men moet geen triomflied zingen voor de viktorie”. De grote Meester zegt ons: „Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden”. En dat moet ons, naar Zijn bevel, van dag tot dag op het hart gebonden worden.

„Iedere scheepskapitein zal in de storm gaarne over boord werpen wat slechts geringe waarde heeft, maar wie zal eerst het beste overboord werpen? Alleen hij die God niet vreest!” De ballast van ons verdorven bestaan is in niet één storm overboord te werpen, blijft bij ons zolang wij zijn in deze bedeling. Maar hetgeen ons verdorven bestaan voedt en sterkt in het kwade moet altijd in de eerste plaats overboord geworpen worden om het geloof te behouden. „Eén lek zal een schip doen zinken, en één zonde kan een zondaar verderven”.

Judas was een dief, hij stal uit de beurs, die hem was toebetrouwd. „De geldgiengheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende, zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelf met vele smarten doorstoken”

„Hij, die zijn vriend vergeet, is ondankbaar jegens hem, maar die zijn Zaligmaker vergeet, is onbarmhartig jegens zichzelf. Wie in de zonde leeft en toch hoopt op de zaligheid hiernamaals is gelijk een mens, die brandkoren zaait en dan goede gerst en tarwe denkt te oogsten. Wenst iemand goed te leven, dan zij zijn laatste dag hem gedurig voor ogen en hem als reismakker voortdurend ter zijde”.

„Een man, die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden”. Maar wie zijn Zaligmaker, hem geschonken in het Evangelie, komt te vergeten, heeft zich begeven tot één van de sterkste bunkers, die het ongeloof gebouwd heeft om de ziel des mensen te verderven. Doch het hart, dat de stad des Heeren liefheeft, zegt: „Indien ik u vergeet, o Jeruzalem, zo vergete mijn rechterhand zichzelf”.

Nijkerk

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 juli 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's

De Christinnereis is voor jong en oud

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 juli 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's