Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de katechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de katechisatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

99

DE STAAT DER VERHOGING

Christus’ zitten aan de rechterhand Gods

We zijn nu gekomen tot de DERDE trap van Christus’ verhoging als Middelaar en Borg.

Deze derde trap volgt dus op de Hemelvaart van Christus. Het zitten aan de Rechterhand des Vaders heeft de apostolische belijdenis, de 12 art. ook gesteld als i n h o u d van het geloof.

Wat hebben we onder deze 3e trap te verstaan? Onze Heidelberger geeft een duidelijke verklaring ervan, namelijk in Zondag 19 vragen 50 en 51. Daar lezen we: „Dewijl Christus DAAROM ten hemel is gevaren, opdat Hij Zichzelf daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijke Kerk, door Wien de Vader alle ding regeert.”

Het betreft dus het KONINGSCHAP van Christus, hetwelk Hij van de Vader ontvangen heeft als loon op Zijn Middelaarwerk. Naar Jezus’ eigen Woord heeft Hij van de Vader gekregen „alle macht in hemel en op aarde”. Het woord „macht” heeft hier de betekenis volgens het grondwoord van „bevoegdheid”. Maar kan deze gelden van Christus, Die Hij toch als Z O O N van God b e z i t?

We moeten hier dit „geven van alle macht” verstaan, dat Hij die verkregen heeft als M I D D E L A A R, we zeiden, als loon op Zijn volbracht werk.

Kunt u daarvoor een bewijs geven uit de Bijbel? Zie in Psalm twee. Daar lezen we, dat de Vader (als sprekende ingevoerd) zegt: „Eis van Mij en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uw bezitting”.

Psalm 110 : „De Heere heeft tot mijnen Heere gesproken: zit aan Mijn Rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer Voeten”.

Christus’ zitten ter Rechterhand Gods was een bijzondere e e r voor Hem. Salomo zette zijn moeder bij haar bezoek aan zijn rechterhand, als de ereplaats.

Die eer voor Christus is de uitvoering van Zijn KONINGSCHAP, Zijn regeerbeleid over heel deze wereld, maar in het bijzonder over Zijn Kerk.

Maar, regeert dan de Vader niet meer? Zeer zeker. Doch de Vader regeert nu d o o r de Zoon als Middelaar. Christus voert heerschappij n a m e n s den Vader. En doet dat rechtstreeks, d.w.z. niet door de Paus als Zijn stedehouwer, zoals Rome leert. Dit is een Godonterende dwaling.

Bedient Christus Zich dan niet van mensen als ambtsdragers in Zijn kerk bij de uitvoering van Zijn Koningsambt? Ongetwijfeld. Maar dan zó, dat Christus hen zelf niet als heersers gesteld heeft. Hun gezag ligt in hun ambt, waartoe zij door de Heere getrokken en geroepen zijn.

Christus is Koning over Zijn Kerk als het HOOFD Zijner Gemeente. Als Middelaar staat Hij t u s s e n God en Zijn volk tot verzoening. Als B o r g gaf Hij Zich v ó ó r de Zijnen, om hun schuld en straf te betalen. En als H o o f d is Hij gesteld o v e r Zijn volk. Dit houdt in, dat Hij het levensverband legt met hen en die band onderhoudt, terwijl Hij tevens ZEGGENSCHAP heeft over Zijn Kerk en daarom die regeert en beschermt tegen haar drievoudige dood-vijand: de duivel, de wereld en eigen vlees. Zo regeert Christus Zijn Kerk door Zijn Woord en Geest.

De Katechismus zegt opmerkelijk: „opdat Hij Zichzelf d a a r b e w i j z e als hoofd Zijner Christelijke Kerk”.

Hoe BEWIJST Christus dit?

Wel, doordat Hij zondaren door Zijn Woord en Geest trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, Zijn volk leidt en verzorgt en toebereidt tot Zijn heerlijkheid. Mag U zélf een b e w ij s hiervan zijn geworden door genade? Waaraan kunt U dit weten? Aan de EIGENSCHAPPEN van Zijn werk: droefheid naar God over de zonde, oprecht schuldbesef en belijden, honger en dorst naar den Heere en naar Zijn heil, afkeer van de zonde en van de wereld, begeerte en lust om den Heere te vrezen en te dienen, een hartelijk vermaak in Zijn inzettingen en wegen.

Misschien moet u echter zich afvragen, ach, ben ik wel zulk een bewijs van Zijn vergaderend werk? Zijn er bij mij wel de ware eigenschappen? U durft die er niet voor te houden. „Ik vrees, dat mijn werk niet in der waarheid is”.

Ja, zulke bestrijdingen doen zich voor. En de duivel blijft hier niet achterwege om u moedeloos te maken en te doen wankelen.

Anderzijds kunnen deze bestrijdingen profijtelijk zijn tot ontdekking, dat er in u niets is dan enkel zonde en bederf om te leren: „uit u in der eeuwigheid geen vrucht”. Maar om dan ook het heilgeheim te verstaan: „Uwe vrucht is uit MIJ gevonden”. Zo wordt Christus noodzakelijk, gepast, dierbaar en algenoegzaam. Dan wordt het: „Och, dat ik Hèm kenne en de kracht Zijner opstanding”. Hij bewijst het Hoofd te zijn, juist ook door dit ontdekkend en vertroostend onderwijs. Ja, Gods kind blijft dit ervaren na ontvangen genade om het zo kostelijk bewijs te mogen zien in Zijn eeuwige trouw tegenover al hun ontrouw!

Christus bewijst het Hoofd Zijner Kerk te zijn, doordat Hij de HEMELSE GAVEN uitgiet in Zijn kerk. De gaven der kennis, van het geloof, van de liefde en van de hoop. Daartoe ontledigt Hij het hart. De Heere maakt arm en Hij maakt rijk, zegt Hanna in haar lofzang, ook Maria. Armen komt Hij met goederen te vervullen, maar rijken (die verrijkt zijn in zichzelf) zendt Hij ledig weg! O, make de Heere ons recht arm en vervulle Hij het ontledigde hart met Zijn alvervullende gaven, ja, met Zichzelf, de „onuitsprekelijke Gave”.

Gelukkig zijn zij, die zó door Zijn vernieuwend werk in levensrelatie met Hem zijn gebracht, tot Zijn geestelijk lichaam bearbeid, tot l e v e n d e lidmaten.

Er zijn ook DODE ranken aan de Wijnstok. Onderzoekt uzelf. Een mondbelijdenis, een rechtzinnige overtuiging (hoe noodzakelijk zelfs in deze tijd van vervlakking en dwaling) een uitwendige, ja, voorbeeldige levenswandel (hoe gewenst ook) uiterlijke voorrechten zoals doop, kerkgaan en hulpbetoon (hoe ook van grote betekenis) zijn zonder meer geen bewijs van levensrelatie met Christus. Die wordt gelegd alleen door WEDERGEBOORTE, door zaligmakend geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de katechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's