Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art XIV (vervolg)

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art XIV (vervolg)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met dit artikel zijn wij dan gekomen tot de leer der verbonden en allereerst spreekt dus de belijdenis van „het gebod des levens", d.i. het werkverbond, dat God met Adam en in hem met al zijn nakomelingen heeft opgericht. De sluiting van dat verbond vloeide niet voort uit Gods natuur, als ware God verplicht dat te doen. Neen, de sluiting was een souvereine daad Gods en een daad van nederbuigende, ontfermende goedheid des Heeren. Had God de mens volkomen recht geschapen, door de sluiting van het werkverbond kon Adam en zijn nageslacht het onverliesbaar eeuwige leven beërven. In dit verbond is Adam niet geschapen, want dan zou er geen werkehjke verbondssluiting mogelijk zijn geweest, waarin twee partijen met elkaar onderhandelden. Vrijwillig, niet uit dwang, heeft Adam de verbondssluiting aanvaard. Ook kon hij niet weigeren, daar het zijn hoogste lust en vermaak was te doen wat Gode behaagde en waarin zijn volkomen wIL en lust gelegen waren. Deze verbondssluiting had dus een tweezijdig karakter (dipleuristiek), hoewel al de voorwaarden en beloften kwamen van de zijde Gods. Van die verbondssluiting, terstond na de schepping gesloten, lezen wij in Hosea 6:7: Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam. Verder worden in.Gen. 2 de delen er van genoemd, alsmede dat geheel de Heilige Schrift door het eeuwige leven aan de gehoorzaamheid aan en het doen van de wet wordt vastgemaakt. Niet dus uit kracht van schepping, geLIjk de Remonstranten leerden en daarom de ware verbondssluiting loochenden, maar door een wezenlijke verbondssluiting werd Adam in een bijzondere betrekking tot God gebracht. En hoewel niet los, was deze toch wel onderscheiden van die betrekking, welke reeds bestond uit kracht van schepping. God had toch Adam de wet ingeschapen in zijn hart, maar bij het verbond der werken nam God die wet in het verbond op en voegde daaraan tevens toe een nieuwe plicht der gehoorzaamheid, namelijk niet te eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads. Door het houden van de wet en het proefgebod kon Adam het onverLIesbaar, eeuwig leven voor altijd beerven. Als onderpand van Gods belofte tot het verkrijgen van dit hoger goed was de boom des levens gegeven. Nu zou Adam kunnen bewijzen, dat hij God wilde dienen, niet zoals de zon en de maan, de planten en de  dieren, die gehoorzamen aan de ordinantiën, door God Zelf gesteld en waaraan zij gebonden zijn. Neen, gezet voor twee wegen, kon Adam betonen, dat hij God zou dienen, niet omdat hij niet anders kon, maar ook omdat hij niet anders wilde. En zie, Adam en Eva hebben de leugen liever gehad dan het leven, de satan meer geloofd dan God. Zelf hebben ze liever God wIlen zijn en uit willen maken wat goed en kwaad was, dan zich te onderwerpen aan Hem, aan Wie ze alles verschuldigd waren.

Niet alléén met Adam richtte God het verbond op, maar als verbondshoofd, die zijn ganse nageslacht vertegen woordigde, waarbij Adam zowel eisen en beloften, alsook mede de straffen voor zijn ganse nageslacht op zich nam. Zo staan wij nu in tweeërlei betrekking tot Adam, namelijk in een natuurlijke, omdat Adam naar het vlees ons aller vader is, maar ook in een verbondsbetrekking, welke de grond der toerekening is van Adams zonde en de straf daarop, namehjk een drievoudige dood, en wel  een geestehjke, tijdelijke en eeuwige dood( zie Rom 5 : 12).

Hoe belangrijk is het toch dit juist in te zien. Wordt het bovengenoemde geloochend, dan wordt ook de val geloochend; dan leert de Pelagiaan dat ieder mens voor  zichzelf afzonderlijk valt, doordat hij geheel vrijwillig het kwade voorbeeld van anderen navolgt. Dan spreekt de Remonstrant er van, dat ieder voor zichzelf valt, omdat ieder naar vrije keuze de aangeboren, maar niet zondige begeerlijkheid in zijn wil opneemt en in een zondige daad omzet. Dan roepen de Etische en de Barthiaan, de wezenlijke verbondssluiting loochenend, uit, dat alle mensen daadwerkelijk kunnen zalig worden. Dan leert Rome, dat we met de val slechts onze gouden teugel, ons feestgewaad hebben verloren en daarom niet dood maar ziek gevallen zijn. Dan worden echter ook de troost en zaligheid voor Gods kerk geheel weggenomen, daar wel door de verbondsbreking en toerekening van Adams ongehoorzaamheid het ganse nageslacht is gevallen, maar alleen door de  toerekening van Christus' lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid in het verbond der genade Gods volk behouden wordt en waarachtige bekering, geloof, vergeving der zonden en het eeuwige leven om niet ontvangen worden.

Diep ongelukkig is de mens geworden na de val. In al zijn wegen goddeloos, verkeerd en verdorven geworden  zijnde, heeft hij verloren al zijn uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had, zo zegt ons artikel. Al het licht, dat in ons was, is in duisternis veranderd en de mens is geworden tot een slaaf van satan en tot een slaaf van de zonden. God is het ware leven en uit kracht van de verbondsbetrekking zou de mens eeuwig in de zalige gemeenschap met Hem kunnen leven. Nu dragen wij de dood in ons hart en onze leden rond. Hoe leert de Heere Zijn gunstvolk deze diepe val inleven; de vruchten daarvan in eigen hart te kennen. De bondsbreuk moet in eigen hart geleerd en de verdorvenheid van eigen hart moet met droefheid voor God beweend worden. Vijandschap is er over gebleven en het bedenken des vleses wordt als vijandschap tegen God geleerd. Maar daarvoor is echter ontdekkend licht des Geestes nodig, want de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Zo diep is de val en zo donker en duister is ons hart, dat Godes licht nodig is om ons dit te leren, als zijnde dood in zonde en misdaden. Niet eerder zal daarom bevindelijk Christus in eigen hart ontdekt worden, voordat Adams val en onze betrekking tot hem met schuld en droefheid voor God beweend is geworden.

Lisse

de G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art XIV (vervolg)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 1951

De Saambinder | 4 Pagina's