Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 8 : 1.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 8 : 1.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 1. „De h o o f d s o m nu d e r d i n g e n , w a a r v an •wij s p r e k e n , is, d a t wij h e b b e n z o o d a n i g e n Hoog e p r i e s t e r , Die g e z e t e n is a a n de R e c h t e r h a nd •van d e n t r o o n d e r M a j e s t e i t in de h e m e l e n ."
„Hoofdstuk (het voornaamste) nu tot het gezegde (is): zoodanigen Hoogepriester hebben wij, Die Zich heeft gezet (gezeten is) aan de Rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen", zóó luiden de woorden des Apostels juister naar het {Jrieksch. Niet hoofdstuk van, bij of onder het gezegde; want •van hetgeen de Apostel in dit eerste Vers zegt, heeft hij in het voorgaande nog niet gesproken. Hij wil echter aan hetgeen bij heeft gezegd nog het hoofdstuk, de hoofdsom toevoegen; boven of buiten hetgeen hij gezegd heeft, wil hij nu nog dit zeggen : „zoodanigen Hoogepriester hebben wij".
„De h o o f d s o m nu der d i n g e n , w a a r v a n wij s p r e k e n " , — namelijk niet in het voorgaande, want daar staat er niets van. Wat de Apostel gezegd heeft in Hoofds t u k 5—7, dat heeft hij uit het eerste Boek van Mozes en uit den 110dc" Psalm ontleend. Hij wil zeggen: zooveel heerlijkheid hebben wij aan do Gemeente medegedeeld van onzen eenigen Hoogepriester, gelijk Hij Priester is naar de ordening van Melchizedek en Koning. Nu staat in den 110den Psalm d i t : „De Ileere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen : Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek": maar dit niet alleen, er staat in Vers 1 van dien Psalm ook: „De Heere heeft tot mijnen Heere gesproken: Zit aan Mijne Rechterhand, totdat Ik Uwe vijanden gezet zal hebben tot eene voetbank Uwer voeten". Zoo wil dus de Apostel zeggen: bij al hetgeen wij gezegd hebben komt als hoofdzaak nog dit: Hij heeft Zich gezet ter Rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen. Dat is nu als het ware de kroon op het geheel, zoodat de troost voor de Gemeente een voleindigde is.
„ H i j is g e z e t e n . " Hij heeft Zijne woning niet ergens genomen, waar men Hem heeft op te zoeken, om tot Hem te kunnen gaan. Hij is ook niet machteloos. Hij bezit al de Majesteit in de hemelen, en deze heerlijkheid legt Ilij op de Zijnen, wanneer Hij hen verheerlijkt. Al wat arm en ellendig is, moet met deze heerlijkheid bekleed worden, zooals de Heere gezegd heeft in Zijn Iloogepriesterlijk Gebed, Joh. 17: 2 4 : „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn die Gij Mij gegeven hebt".
De Hoogepriester gaat nu ook niet meer in het heiligdom; er is geen sprake meer van ingaan. Deze Hoogepriester staat niet meer sidderend en bevend voor de ark des Verbonas; er is geen sprake meer van staan, maar van zitten. Hij heeft Zich gezet, en zit nu. Zoo is dan alles volbracht, alles is in orde, de strijd is gestreden, de slag gewonnen, de zege bevochten, alle vijanden zijn overwonnen, onderworpen en aan Zijne voeten gelegd. De gansche zaak der zaligheid, die Hij op Zich had genomen, heeft Hij nu volvoerd, Hij heeft Gode alles gebracht, alles teweeggebracht, zoodat er geen sprake meer is van een overwinnen van de vijanden. Zoo gebiedt Hij over alles, heeft de sleutelen des doods, der hel en des levens in Zijne hand en schenkt aan de Zijnen, uit de volheid, die Hij van den Vader ontvangen heeft, genade voor genade.
Hij regeert hier op aarde naar Zijn welbehagen, om te bekeeren, over alles heen te dragen, door dit leven heen te leiden, die Hij wil, en op zulk eenen weg, als Hem behaagt. Zoo bewijst Hij Zich, zooals de Catechismus zegt, als het Hoofd der Gemeente. Hier is voor de Gemeente geen sprake meer van betalen, van doorkomen, van verlossing van zonden, want Hij heeft alles in het reine gebracht, en zit als Koning op den troon. Zoo zit Ilij in de rust ter Rechterhand des Vaders, en bezit met den Vader alle macht en heerlijkheid in den hemel. Dat alles echter heeft Hij niet voor Zich, maar voor ons. Hij heeft het niet als God, maar als menseh, voor ons, zooals Hij gebeden heeft (zie Joh. 17: 21 — 23).
Hij heeft voor Zichzelf overvloedige blijdschap. Hij heeft willen worden, wat wij zijn, opdat Hij ons kon bekleeden met Zijne heerlijkheid. Zoo heeft Hij Zich ter Rechterhand des Vaders gezet als de tweede Adam, als het Hoofd Zijner Gemeente, —- voor allen, die in Hem gelooven, opdat zij daar met Hem mochten zitten. Als de Mensch Jesus Christus heeft Hij de hemelsche heerlijkheid ingenomen. Voor de Zijnen heeft Hij weder de eer verworven, altijd bij den Vader te wonen, opdat de Zijnen mochten zitten op de gouden stoelen op hetzelfde oogenblik, dat zij zuchten: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" — dus terwijl zij midden in hunne ellende liggen. Zoo is dan verhoord het hoogepriesterlijk gebed: „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt". Wat de Heere daar zegt hebben wij namelijk niet van de toekomst te verstaan. Al de heerlijkheid, waarvan de Heere spreekt, h e b b e n de geloovigen reeds te midden van hunne ellende en dood, terwijl zij in hun jammer nederliggen. De Heere bidt immers niet, dat zij één w o r d e n, maar dat zij één z i j n ; Hij zegt, dat Hij hun de heerlijkheid gegeven h e e f t , die de Vader IIem gegeven heeft, opdat zij één z i j n . (Joh. 17.) Waar is die arme en ellendige, die kermt in het stof? Hij is, waar Christus is. — Dat is dus de hoofdsom: dat het gebed van den Heere Jesus verhoord en vervuld is; dat is echter eene heerlijkheid, die niet gezien wordt.
„ A a n de R e c h t e r h a n d van d e n t r o o n d e r M a j e s - t e i t " , — d. w. z., zooals de Catechismus zegt, dat Hij in de macht Gods als Hoofd en Koning Zijne Uemeente regeert. Ter Rechterhand Gods zit Hij. Daar moet de mensch zitten! Maar waar zit God dan? De Vader geeft al de heerlijkheid aan den Zoon. Hij ontledigt Zich als het ware, opdat Ilij met Zijne genade bedekt hebbe Zijne Gemeente.
„ D e r M a j e s t e i t . " — Wat is majesteit? Hebben wij begrip van de Majesteit Gods? Het is Majesteit, wanneer de Heere op eenmaal met den donder Zijner macht Zijne stem verheft, en alles zwijgt! Het is Majesteit, wanneer storm en onweder worden ontketend en alles weggevaagd wordt, en de mensch siddert en beeft, en niet weet, waar hij blijven zal, waar hij heenvluchten zal, — en dan op eenmaal in de stilte het lispelen van eene zachte stem wordt vernomen, die met vrede vervult; — wanneer na donder en bliksem en donkerheid de liefelijke zon door de dreigende wolken breekt, en vriendelijk en vreedzaam haar helder licht over het aardrijk uitgiet, — of wanneer na eenen geweldigen watervloed rust, veiligheid en vrede terugkeert. Het is Majesteit, wanneer na eene dikke duisternis op eenmaal de zon te voorschijn komt, alles verlicht en den nacht doet wijken. Zoo is het ook Majesteit, wanneer op eenmaal te midden van den nacht en de duisternis der ziel de zonde weggenomen wordt. Het is Majesteit, wanneer na de openbaring van Gods heiligheid een arm, verloren zondaar, die roept: „Wee mij, ik verga!" met goddelijken vrede vervuld wordt.
Deze Majesteit van de wegneming der zonde, van de bekleeding met de heerlijkheid, terwijl het arme hart aan het stof kleeft, — deze Majesteit rust op eene eeuwige, onwrikbare rots, die geen vijand bereiken kan. Want de troon, aan welks rechterhand de Hoogepriester Zich gezet heeft, is een troun, die vast staat, een vaste, betrouwbare grond. Op deze rots der eeuwigheid rust de Majesteit. Deze Majesteit wordt van verre gezien door allen, die hierbeneden in dit aardsche dal zijn, en zij kunnen het weten: die Majesteit zetelt daarboven tot onze bescherming.
Ja, dezo Majesteit zetelt op den troon in den hemel, gegrond op de rots der eeuwigheid, op recht en gerechtigheid. De Hoogepriester heeft alles in Zijne macht, om deze Majesteit in de Gemeente te verheerlijken en de Gemeente — duivel en wereld ten spijt — er meê te bekleeden.
Zoodanigen Hoogepriester hebben wij. Christus is dit alles, niet als Koning, maar als Hoogepriester; want de Apostel spreekt niet van eenen Koning, maar van eenen Hoogepriester: „ w i j h e b b e n z o o d a n i g e n " — Koning? neen, „zoodanigen H o o g e p r i e s t e r " , zegt hij. Want deze machtige Heere en Koning heeft bet hierbeneden altijd en immer met louter ellende en zonde te doen, heeft steeds zonden weg te nemen en onreinheid weg te doen. En zoo is Hij een Hoogepriester voor de Gemeente bij den Vader, zóó namelijk, dat Hij is en blijft onze Borg, en zoo geeft Hem de Yader alles in Zijne hand.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van den Brief van Paulus aan de Hebreen, HOOFDSTUK 8 : 1.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's