Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

III. De Deugden Gods (h.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. De Deugden Gods (h.)

De mededeelbare eigenschappen Gods.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de behandeling der onmededeelbare eigenschappen Gods komen als vanzelf de mededeelbare eigenschappen aan de orde.

Zoals reeds eerder is opgemerkt, worden deze eigenschappen daarom mededeelbaar genoemd, omdat er een geringe afschaduwing van in de mens wordt aangetroffen. Het zou dus verkeerd zijn te veronderstellen, dat deze eigenschappen op gelijke wijze en in gelijke mate bij de mens worden aangetroffen. In genen dele! Zoals ze in God zijn, kunnen ze niet in de mens wezen. In God zijn ze immers volmaakt, ja allervolmaaktst en oneindig, doch in de mens zeer beperkt, zwakker en ontplooibaar. In God zijn deze eigenschappen zelfstandig, voortvloeiend uit Zijn eigen Wezen; doch in de mens zijn ze gaven Gods; eigenschappen dus, die hij gekregen heeft en niet van zichzelf heeft. Ze zijn clan ook slechts een zwakke afspiegeling, een gelijkenis uit de verte van wat in God is.

Maar het zijn dan toch ook werkelijke eigenschappen, die hem van God geschonken worden. Omdat de mens naar Gods beeld is geschapen, worden deze kostelijke deugden bij hem gevonden.

De vorige eigenschappen, n.1. de on mededeelbare geven het grote onderscheid aan tussen Schepper en schepsel. Door deze onmededeelbare eigenschappen Gods komt het grote verschil, de verre afstand, het geheel

afgescheiden zijn van God en mens tot uitdrukking. Hoe ver staat God in Zijn macht en majesteit boven het nietig schepsel verheven!

Anders echter staat het met de mededeelbare eigenschappen. Daaruit blijkt, dat de mens van Gods geslacht is; naar zijn schepping aan Zijn Maker verwant; naar zijn gaven geschikt om onder de bearbeiding des Geestes bekwaam gemaakt te worden tot de g e-

meenschap met God. Indien de mens geen mededeelbare eigenschappen Gods bezat, zou er van omgang tussen God en mens geen sprake zijn; dan zou er evenmin een verbond s-ver houding tussen God en mens kunnen bestaan. De mens is de kroon op Gods heerlijke schepping, vooral daarom, dat God met de mens in relatie, in omgang, in handeling treedt; met hem spreekt als een vriend met zijn vriend; en hem het grote voorrecht schenkt, dat er bij de mens kan zijn een wandel met God. De mededeelbare eigenschappen Gods behoren tot zijn verstand, zijn gevoel en zijn wil. In alle drie heeft de mens een afdruk in zijn wezen ontvangen. Vandaar, dat we spreken kunnen in navolging van de Heilige Schrift, van het drieƫrlei ambt van de mens. Omdat hij verstand bezit, is hij Profeet; omdat hij gevoel heeft, heet hij Priester; omdat hij een w-il heeft, is hij Koning. Hoofd, hart en hand; denken, gevoelen en doen, daarin

komt Gods beeld in de mens tot uiting. Tot deze mededeelbare eigenschappen Gods rekenen we zes deugden, n.1. Gods alwetendheid; wijsheid; goedheid; heiligheid; rechtvaardigheid en almacht. Over deze zes hopen we achtereenvolgens enkele op-

merkingen te maken. Vooraf echter moeten wij een mogelijk misverstand trachten te voorkomen, door te verklaren, dat deze eigenschappen wel in de mens zijn afgedrukt geworden, doch dat we ons dan de mens voorstellen als het nog reine en ongevallen wezen in het Paradijs. De zonde toch heeft het bestaan van de mens dermate vergiftigd, dat er van het beeld Gods, in engere zin genomen, niets is overgebleven. Al deze heerlijke deugden zijn in het tegendeel omgezet. Zijn verstand is dwaasheid geworden; zijn wetenschap is verduisterd; zijn goedheid is boosheid geworden; zijn heiligheid is bezoedeld en in onreinheid overgegaan; zijn rechtvaardigheid is verdwenen, en het grootste onrecht acht hij voor recht; en eindelijk zijn macht, waarmede hij in Eden's hof bekleed werd, is tot volslagen machteloosheid geworden.

Toch is de mens nog mens gebleven. Hij bezit nog verstand, gevoel en wil; al zijn deze dan ook door de zonde verwrongen en in hun tegendeel omgezet. Het beeld Gods is verbroken, maar de scherven zijn er nog. En Gods macht en genade zal eenmaal uit die verbroken scherven weer het schone beeld Gods opbouwen. Straks, als de goddelozen van de aarde verdaan zullen zijn en de zondaars er niet meer zullen wezen, zal het door God verkoren en vrijgekochte volk weer de volle luister van Gods beeld en dus van de hun medegedeelde eigenschappen Gods bezitten en vertonen, en zullen ze profeten, priesters en koningen zijn tot in eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1952

Daniel | 8 Pagina's

III. De Deugden Gods (h.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1952

Daniel | 8 Pagina's