Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondagsviering (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondagsviering (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daar in onze dagen in het algemeen gesproken alles relatief gesteld wordt, is het wel goed weer eens te schrijven wat onze oude Geref. vaderen verstonden onder het onderhouden van de zondag. Niet alleen worden oude tradities en zeden thans beschouwd als afgedaan te hebben, maar ook zelfs de direkte geboden des Heeren. Dit is niet alleen te vinden in wereldse kringen, maar ook in de kerkelijke, zelfs bij degenen die vanouds orthodoxe opvattingen in deze in ere hielden. In ons land, waar het loochenen van Gods geboden in een snel tempo plaats vindt en alle goddeloosheid en zedeloosheid in een .onbekende mate zich openbaart, is het onderhouden van de zondag een "vreemd ding" geworden. Voor velen zelfs een zaak waarvan men niet kan begrijpen dat er nog mensen zijn, die zich aan deze "ouderwetse" begrippen houden.
In ons land bestonden bij de aanvang der Hervorming behalve enige stedelijke ordonnantiën, geen kerkelijke bepalingen voor de zondagsviering. De Synode van Dordrecht (1574) bepaalde dat "de classen van de Overheid zouden begeren, dat zij het kopen, verkopen, drinken, arbeiden, wandelen enz. inzonderheid des zondags tijdens de prediking zouden verbieden". De gemeenten drongen er bij het volk op aan dat het zich niet zou overgeven aan dans en spel en ijdele vermaken en dat het trouw de kerkdiensten zou bezoeken. In Holland, Zeeland en Westfriesland werd een strenge ordinantie afgekondigd, waarbij werd verboden dat publieke arbeid op zondag werd verricht, dat winkels, herbergen enz. waren geopend, dat markten werden gehouden, enz. Over het algemeen was het echter met de zondagsviering in de 16e en 17e eeuw droevig gesteld en werden de plakkaten, door de Overheid uitgevaardigd, zeer zwak nageleefd.
Ook op de Dordtse Synode 1618-1619 kwam de zondag en de zondagsviering ter sprake.
Deze synode bepaalde hierover het volgende:
1. In het vierde gebod der goddelijke wet is iets ceremoniëels en iets moreels.
2. Ceremoniëel is geweest de rust van de zevende dag na de schepping, en de strenge onderhouding van dezelfde dag die het Joodse volk in het bijzonder opgelegd was.
3. Moreel, dat een zekere en gezette dag den godsdienst zij toegeëigend, en daartoe zoveel rust, als tot de godsdienst en de heilige overdenking daarvan nodig is.
4. Omdat de sabbat der Joden afgeschaft is, moeten de christenen de zondag solemnelijk (d.i. plechtelijk, zeer feestelijk) heiligen.
5. Deze dag is sedert de apostelen in de christelijke kerk altijd onderhouden geweest.
6. Dezelve dag moet alzo den godsdienst toegeëigend worden, dat men op dezelve moet rusten van alle slaafse werken (uitgezonderd degene, die de liefde en de tegenwoordige noodzakelijkheid vereisen) mitsgaders van alle zodanige recreatiën, die de godsdienst verhinderen.
De Synode heeft in deze uitspraak het principe uitgesproken dat zij zich in de voorstelling van de Nieuw-Testamentische rustdag kan vinden. En zij stelde de eis Gods, die voor alle mensen blijft, om op de zondag te rusten van de slaafse werken en om deze dag te wijden aan de dienst des Heeren, om met de gemeente Gods samen te komen in de openbare kerkdienst, om zich in de Heere en Zijn dienst te verblijden. Weliswaar was de uitspraak van de Dordtse Synode 1618-19 een compromis tussen de opvatting van Calvijn en die van de Puriteinen. Maar in zoverre land en volk zich hebben gehouden aan de uitspraak van de Synode is zij tot grote zegen geweest. Het verlaten van dit aangewezen pad heeft daarentegen veroorzaakt het uit het oog verliezen van de rechte dienst des Heeren en heeft geleid tot ontkerstening van Overheid, land en volk.
De sabbat is een scheppingsordonnatie, een instelling Gods die niet steunt op een willekeurige uitvinding van de mens. De wet des Heeren verwijst voor de instelling van de sabbat naar de schepping: "Gedenk de sabbatdag dat gij dien heiligt... maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uws Gods, dan zult gij geen werk doen..." Bij de schepping heeft de Heere God op de zevende dag gerust, om die dag af te scheiden van de gewone dagen, om die dag te zegenen en te heiligen, en Zijn wil was dat ook de mens de sabbat zou vieren.
En evenals dat rusten van God de Heere op de zevende dag een heilig vermaak was in Zijn eigen werken, zo heeft Hij ook de mens deze dag gesteld, niet als een dag om niets te doen, maar om deze zoveel mogelijk door te brengen in het rusten van de vervulling van de aardse roeping, en om zich te wijden aan de dienst en de verheerlijking van zijn Schepper, om in te gaan in de levensgemeenschap met God, naar Wiens beeld de mens was geschapen.
Daarom is de sabbat niet eerst ingezet aan de Sinaï en in de woestijn Sin. God had reeds aan Adam het gebod van de sabbat in het hart ingeschapen, zodat de Heere het gebod van de heiliging van de zevende dag inlijfde in het verbond der werken. Als zodanig droeg de instelling van de sabbat ook de belofte in zich, dat de mens zou kunnen komen tot de eeuwige sabbat, wanneer hij gehoorzaamde aan de geboden Gods. En juist omdat de sabbat een Scheppingsordonnantie is en het gebod een eis Gods is, blijft deze eis ook na de val gelden voor alle mensen, omdat ook na de val Gods eis tot het onderhouden van de wet niet is verbroken.
Aan de Israëlieten in de woestijn heeft de Heere door Mozes het gebed tot heiliging van de sabbat weer voorgehouden. Was de viering van de zevende dag in Egypte uitgesleten omdat men daar de tiende dag als rustdag hield, aan de Sinaï houdt de Heere God de Joden weer de strenge eis voor: "Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag zult gij geen werk doen".
Maar aan de Sinaï gebeurde meer. God openbaarde daar aan Israël Zijn genade, want daar werd het genadeverbond bekend gemaakt in de nationale openbaringsvorm, en hierbij kreeg ook de sabbat nog een bijzondere betekenis.
Weliswaar werd de sabbat en de onderhouding ervan als bekend verondersteld (Exodus 20), maar in Deut. 5 : 1 5 herinnert de Heere Zijn volk aan de harde slavernij in Egypte en daarom moest niet alleen het volk Israël maar ook de slaaf rusten op de sabbat, evenals het werkdier. Bovendien kreeg de sabbat nog de bijzondere betekenis dat deze als teken gesteld werd van de verbondssluiting tussen de Heere en Zijn volk. Israël moest zich geheel onderwerpen aan de wil van de Heere en de sabbat getrouw houden. En in de weg der gehoorzaamheid zou het volk Israël ook ondervinden dat God de Heere de zegen van Zijn verbond aan Zijn volk zou schenken (Deut. 6 : 25). De sabbat moest een vreugdedag zijn (Hosea 2 : 10 , Ps.92), een dag "der verlustiging, opdat de Heere geheiligd worde, die te eren is" (Jes. 58 : 13).
Was echter het verbond der genade aan de Sinaï met Israël gesloten naar zijn wezen genade, deze genade lag echter in de bolster van de wettische schaduwachtige verbondsbedeling, die zou blijven tot de komst van Christus in het vlees.
Hierbij was ook al de viering van de sabbat inbegrepen. Naar zijn wezen moest de viering van de sabbat een verlustiging en vreugde en blijdschap zijn in de Heere, maar zij was in de uiterlijke viering omkransd met vele schaduwachtige en wettische gebruiken en verplichtingen die bij de oud-testamentische verbondsbedeling behoorde. Op de sabbat moest een afzonderlijk brandoffer en dankoffer gebracht worden, de broden op de tafel der toonbroden moesten vernieuwd worden, een heilige samenroeping moest er plaats vinden opdat het volk tot het heiligdom des Heeren zou komen om te aanbidden (Lev. 23 : 38). Op vrijdagavond met zonsondergang ging de sabbat in, omdat Israël de dag rekende van avond tot avond. Niet alleen moest dan alle "dienst" of "beroepswerk" stilliggen, maar er mocht ook geen hout worden gesprokkeld. Ook het bereiden van de spijzen en het aansteken van vuur was verboden, alsmede het reizen op de sabbat. Ook dit uiterlijke behoorde tot het typische schaduwachtige van de Israëlitische sabbat. Het geestelijk Israël mocht door Gods Geest en genade door deze schaduw heenzien op de beloofde Christus. En deze schaduwachtige wettische bedeling was tegelijkertijd een middel om hen met de Heere bezig te doen zijn in het gebed om de spoedige komst van de beloofde Verlosser. Helaas, het vleselijke Israël verstond van deze dingen niets. Er was een ongeestelijk sabbathouden, gepaard gaande met het ontheiligen van de sabbat, waartegen de profeten onder het Oude Verbond zo menigvuldig hun prediking moesten richten.
(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1985

De Saambinder | 8 Pagina's

Zondagsviering (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1985

De Saambinder | 8 Pagina's