Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VOLZALIGE MIDDELAAR IN WIEN DE UITVERKORENEN ALLEEN BESTAAN VOOR GOD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VOLZALIGE MIDDELAAR IN WIEN DE UITVERKORENEN ALLEEN BESTAAN VOOR GOD.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.
Geliefden,
De Apostel Paulus beschrijft ons in Hebr. 5 op hartinnemende wijze de diepe vernedering van Christus, waardoor Hij de wet van haar vloek heeft ontwapend en den verloren doch uitverkoren zondaar met God heeft verzoend, zeggende, dat Hij, hoewel Hij de Zoon was, gehoorzaamheid geleerd heeft. Hij was de eigen, natuurlijke Zone Gods, van eeuwigheid tot eeuwiggen Geest. Maar Hij heeft Zich als Borg en Middelaar Zijner uitverkorenen de wet onderworpen, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, om deze volkomen te gehoorzamen. Zoo onderwierp Hij Zich niet alleen al de eischen der wet om dienovereenkomstig te wandelen, maar ook den vloek der wet en mitsdien het lijden dat Zijn volk zich met alle Adams nakomelingen in geestelijken, tijdelijken en eeuwigen dood naar het rechtvaardig oordeel Gods zich had waardig gemaakt. In dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid heeft de Zone Gods gehoorzaamheid geleerd. d.w.z. naar onze kantteekening opmerkt „ervaren wat het zij in zulke benauwdheden Zichzelven den wil Zijns Vaders in alles gehoorzamelijk te onderwerpen". Het was Zijn spijze den wil Zijns Vaders te doen in betrekking de verlossing der uitverkorenen uit den staat hunner ellende. Zelfs in Zijn allerbitterst lijden, in den Hof van Gethsémané, toen Hij als de laatste Adam moest dragen wat deze in den Hof van Eden zich in zijn gansch geslacht door moedwillige ongehoorzaamheid had onderworpen, riep de gezegende Borg uit: „Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt". Het werd Hem niet te veel Zijn Vader gehoorzaam te zijn, toen Zijn ziel geheel bedroefd werd tot den dood toe en onder den last der zonde en van de woedende machten der hel en van den eeuwigen toorn Gods, zijn zweet werd gelijk groote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. Neen, toen is het Hem niet te zwaar geworden, om gehoorzaamheid te leeren. Zijne vermakingen waren met de menschenkinderen, van de nooit begonnen eeuwigheid, toen Hij spelende was voor het aangezicht Zijns Vaders en die vermakingen waren onveranderlijk, ook in het bitterst lijden en sterven. Alleen door Zijn gehoorzaamheid werden de deugden Gods, naar het souvereine welbehagen des Vaders verheerlijkt en vermocht de barmhartigheid Gods Zich uit te storten in het hart van doemwaardige zonen en dochteren Adams, hun ter eeuwige zaligheid. Het is door deze gehoorzaamheid alleen, dat de zondaar wordt gerechtvaardigd om niet, door de verlossing, die in Christus Jezus is. Het is deze gehoorzaamheid, die Christus in den hemel Zijnen Vader steeds voordraagt, levend om altijd voor Zijn volk te bidden. Het is door deze gehoorzaamheid, dat de Heere een eeuwig verbond met Zijn volk maakt, waarin Hij hun niet alleen het leven geeft, maar ook van achter hen niet zal afkeeren, opdat Hij hun weldoe en zij van Hem niet wijken. Alzoo is in de gehoorzaamheid van Christus alles wat tot de rechtvaardigmaking en heiligmaking en volharding der uitverkorenen dient. Hun leven is in Christus, in de ware gemeenschap des geloofs met Hem. Van dien Middelaar des levens nu heeft ook Elihu, de vriend van Job getuigenis gegeven in het woord, dat wij thans nader wenschen te overdenken en dat uwe aandacht vindt opgeteekend in Job 33 : 23, 24:
„Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger, Eén uit duizend, om den mensch zijn rechten plicht te verkondigen, zoo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale; Ik heb verzoening gevonden”.
Elihu spreekt in dit woord van

den volzaligen Middelaar in Wien de uitverkorenen alleen bestaan voor God.

Beschouwen wij Hem nader

I. in Zijn volheerlijke bediening;
II. in Zijn volkomen verlossing;
III. in Zijn aangebrachte verlossing.

Het boek van Job toont ons in een zeer duidelijk exempel het lijden, dat Gods volk in deze wereld is onderworpen. Hoewel de mate van het lijden van Gods kinderen zeer onderscheiden is, blijft het Woord des Heeren voor hen van kracht: „In de wereld zult gij verdrukking hebben". Tijdens heete vervolgingen der Romeinsche keizers, werd de Kerk soms symbolisch voorgesteld als een os, met een ploeg aan de eene en een altaar aan de andere zijde, onder het opschrift: „Gereed voor elk"; bereid voor werk en slager. Inderdaad Gods volk is geroepen tot het werk van Godes heerlijkheid, maar moet zich der verdrukkingen in de wereld niet vreemd houden. Och, waren wij meer gereed voor beide, opdat onze leden, die op aarde zijn meer gedood werden en in het lijden wij ons meer vertroosten mochten met de blijde hope der eeuwige heerlijkheid. De verdrukking zal toch voor Gods volk niet altijd duren. De Heere Jezus heeft het Zijn Kerk toegeroepen: „In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; Ik ga heen om u plaats te bereiden". En dat niet alleen, maar ook in dit leven wil de Heere den druk soms wenden, gelijk Hij voor Job deed en diens laatste meer zegende dan zijn eerste. O, houdt moed, Gods gunstgenooten, want.

Gods goedheid zal uw druk
Eens verwiss'len in geluk.

In de tweede plaats toont het boek Job ons zeer klaar, dat Gods genadewerk in de harten Zijns volks verheerlijkt, triumpheeren zal over alle geweld des duivels. Satan beschuldigde Job, als zou hij God dienen om loon en niet uit oprechtheid des harten. Onder Gods toelating heeft hij met alle helsche machten Job benauwd en tot aan de poorten van den dood vervolgd. Maar het werk Gods heeft getriumpheerd en Job is door genade staande gebleven. Welnu, de aanvallen des satans op Gods kinderen zijn vele, maar het werk des Heer en zal gewisselijk zegevieren.

Daar heeft de vijand boog en schild
En vurige pijlen op verspild.

Behalve deze sterkende vertroostingen bevat het Boek Job een diepgaande leering voor des Heeren volk; de les n.l. dat het leven van dat volk alleen in Christus is en ervaren wordt in de diepe zelfverfoeiing voor God. Die les heeft Job moeten leeren. De Heere getuigde van hem, dat hij oprecht was en vroom; godvreezende en wijkende van het kwaad. Maar één ding ontbrak Job, n.l. de ware, diep zelfverfoeiing en dientengevolge het leven in Christus alleen. De drie vrienden hebben Job ten onrechte van gruwelijk kwaad verdacht, als oorzaak van de diepe ellende, waarin zij Gods oordeel zagen. En tegen die vrienden heeft Job zich gerechtvaardigd. Maar hij heeft in die rechtvaardiging tevens geopenbaard, dat hij meende voor God te kunnen bestaan. En zie nu was 't Elihu, die nadat hij de drie vrienden te neer gezet had, Job er op wijst, dat hij gezegd heeft: „Ik ben rein zonder overtreding; ik ben zuiver en heb geen misdaad; zie God vindt oorzaken tegen mij; Hij houdt mij voor Zijn vijand". In dit spreken, zoo onderwees Elihu Job, „zijt gij niet rechtvaardig; want God is meerder dan een mensch". En Elihu besluit zijn oprecht betoog in onzen tekst met op Christus te wijzen. Die voor Zijn uitverkorenen intreedt bij den Vader en in Wien God alleen Zijn volk genadig is.
Hoe groot de genade zij, die de Heere verheerlijkt in de harten Zijns volks, dat volk kan met de ontvangen weldaden niet voor God bestaan. Alleen in Christus kan God met Zijn volk gemeenschap hebben. Wij moeten van de hoogten onzer bevindingen; onzer rechtvaardigmaking af, om als een ellendig en arm volk alleen in Christus door het geloof te leven. Zie, dat is de groote les, ons in Jobs Boek gegeven, volk. Niet in onze bevinding, maar in Christus is de grond van zaligheid en de bron des levens. Niet één oogenblik kunnen wij het aangezicht Gods aanschouwen buiten Christus. Is er dan bij Hem (dat is bij den Vader) een Gezant, een Uitlegger, één uit duizend, om den mensch zijn rechten plicht te verkondigen (n.l. Christus) zoo zal Hij (de Vader) hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale: „Ik heb verzoening gevonden". Zoo Christus bij den Vader intreedt, wil Elihu zeggen, dan en dan alleen is er verlossing; in Hem heeft de Vader verzoening gevonden. Zoo verstaan wij deze woorden. Niet alsof wij door dien gezant aan leeraren te denken hebben die het Evangelie verkondigen. Zulk een verklaring kan ons niet behagen. Wij vernemen hier een getuigenis aangaande den Middelaar Zelf en wel zóó, dat God de Vader getuigt: „Ik heb verzoening gevonden". Dat zijn woorden niet door Christus, doch van den Vader gesproken, gelijk o.i. duidelijk uit het verband van den tekst blijkt.
Zoo wordt ons dan in de eerste plaats Christus voorgesteld

in Zijn volheerlijke bediening.

Hij is de Gezant; des Heeren Bode; de Engel des verbonds. Deze en dergelijke benamingen worden Christus in de Schrift gegeven, om Hem aan te wijzen als de Knecht des Vaders, gelijk Hij genoemd wordt in Jesaja 42 : 1: „Zie, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun; Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft". Hij, de eeuwige Zone Gods, is van den Vader verkoren, om als Zijn Knecht het groote werk te doen, dat noodig was, om de uitverkorenen door de diepte van Adams val heen, tot de zaligheid te brengen. Hemel en aarde waren voor dit werk gansch onbekwaam. Niemand is waardig bevonden het met zeven zegelen verzegelde boek te nemen uit de hand Desgenen, Die op den troon zit. De zondaar kon alleen door God met God worden verzoend. Daartoe heeft God Zijn Zoon uitgezonden en is Deze de Gezant des Vaders. Hij is gezonden in dienstknechtelijke gestalte, maar ook met Goddelijke autoriteit om de wet van haren vloek te ontwapenen en satans kop te vertreden. Dit groote werk is Hem toebetrouwd en Hij heeft het volbracht en Hij is ingegaan in heerlijkheid, om bij Zijn Vader de zaligheid der Zijnen te eischen. Hij rukt Zijn volk van onder den vloek der wet en uit satans klauw en zal Zijn werk volbrengen tot den einde toe. O, Hij is de volheerlijke Gezant, in Wien het welbehagen des Vaders is. Zou dan Zijn volk geen welbehagen in Hem hebben? U, die gelooft is Hij dierbaar. Arme zondaren, die alleen aanspraak kunnen maken op de hel en over wie satan dag en nacht waakt, gelijk een cipier zijn gevangenen bewaart, zullen in dezen Gezant tot eeuwige behoudenis gebracht worden want Hij heeft Zijn zending volkomen volbracht en zal in Zijn werk niet falen. Hij kan zeggen: Vader, Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt, om te doen. Welnu, Hij zal dat werk ook voleindigen in de toebrenging en leiding en bewaring dergenen die Hem van den Vader gegeven zijn, hen herstellend in de gemeenschap Gods. In Hem is een hoorn der zaligheid opgericht in 't huis van David Zijn Knecht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1939

De Saambinder | 4 Pagina's

DE VOLZALIGE MIDDELAAR IN WIEN DE UITVERKORENEN ALLEEN BESTAAN VOOR GOD.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1939

De Saambinder | 4 Pagina's