Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘EEN NIEUWE STICHTING, EEN VERTROUWD GELUID’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘EEN NIEUWE STICHTING, EEN VERTROUWD GELUID’

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vanaf 1 januari 1993 is de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn in bedrijf. Deze stichting is in december van het jaar 1992 opgericht als een federatief verband op het terrein van jeugdhulpverlening en jeugdbescherming tussen de Christelijke Gereformeerde Vereniging voor Jeugdwelzijn te Utrecht en de Stichting De Driehoek te Zwolle. In het jaar 1992 zijn hiervoor plannen ontwikkeld. Deze plannen zijn besproken in de beide instellingen. Besloten is toen dat de activiteiten op het terrein van jeugdwelzijn in de nieuwe stichting zouden worden ondergebracht. Nu we een halfjaar onderweg zijn, kan de vraag onder ogen gezien worden: hoe werkt dat in deze nieuwe stichting? Voldoet de federatie aan de verwachtingen? Zijn de voordelen in de praktijk ook werkelijk zoals ze op papier leken?

Een nieuwe jas

Het proces van federatievorming is te vergelijken met het aanschaffen van een nieuwe jas. Zo’n jas wordt volgens een bepaald patroon ontworpen, gesneden en genaaid. Daarna komt hij in de winkel te hangen. Als ik zo’n jas koop, dan wordt hij daarmee mijn eigendom. Maar dat wil nog niet zeggen, dat ik me ook helemaal eigen voel met die jas. In de winkel past hij me goed, maar ik kan niet onmiddellijk zeggen dat hij me lekker zit; hij staat nog niet naar mijn figuur. Daar gaat een wat langere tijd overheen. Pas na verloop van tijd kun je zeggen: dat is mijn jas. Je gaat hem dan ook als zodanig herkennen. Als je twee dezelfde jassen naast elkaar ziet hangen, kun je toch zeggen: maar dat, die rechtse daar, dat is mijn jas!

Zo gaat het nu ook met het proces van federatievorming. De nieuwe stichting is er, de medewerkers zijn aan het werk. Ze zijn druk bezig om de nieuwe stichting ook werkelijk inhoud te geven. Er wordt druk gewerkt om de nieuwe jas ook goedzittend te maken.

Kenmerken overheidsbeleid

Om te beginnen zullen we stilstaan bij de kenmerken van het overheidsbeleid met betrekking tot jeugdbescherming en jeugdhulpverlening. Deze kenmerken zijn zowel inhoudelijk als organisatorisch. De overheid streeft op vrijwel alle beleidsterreinen naar schaalvergroting. Er wordt in omvang een ondergrens gelegd voor instellingen. Men denkt, dat ze op die manier efficiënt en effectief kunnen opereren. De overheid streeft dus naar grootschalige instellingen. Het voordeel hiervan is, vindt men, dat vooral op het terrein van het management en de beheersing (administratie, personeelsbeleid) een grote instelling goedkoper kan werken dan kleinere instellingen.

In de tweede plaats streeft de overheid naar decentralisatie. Door de Wet op de Jeugdhulpverlening zijn vrijwel alle instellingen gedecentraliseerd. Dus overgeheveld naar de provincies. Elke provincie voert op het terrein van de jeugdhulpverlening een geheel eigen beleid en de overheid houdt zich alleen nog bezig met het ontwikkelen van algemeen beleid en de steunfuncties. Daarnaast is er nog een aantal kleine landelijk werkende instellingen die ook tot de beleidsverantwoordelijkheid van WVC behoren. Een derde kenmerk is dat van de neutraliteit. Hoewel neutraliteit door de overheid gestimuleerd wordt, kan dat niet alleen op het conto van de overheid geschreven worden. Ook de instellingen werken hier vrolijk aan mee. De identiteit van een instelling doet weinig ter zake. Het gaat erom, vindt de overheid, dat elke hulpvrager geholpen kan worden. Hulpverleners moeten dan ook in staat zijn ieder ongeacht ras of levensbeschouwing te kunnen helpen. De instelling zelf is neutraal.

Kenmerken van de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn

Als ik daartegenover stel de kenmerken van De Driehoek en de CGVJ en dus de kenmerken van onze nieuwe SGJ, dan merken we dat op deze drie terreinen deze instelling duidelijk een afwijkende positie inneemt. In de eerste plaats omdat deze instelling niet voldoet aan de schaalgrootte-normen van de overheid. De omvang van het beschikbare budget en de personeelsomvang komen bij lange na niet in de buurt van wat de overheid wenselijk en zelfs noodzakelijk acht. Men vindt deze instellingen dus te klein. Vanwege hun omvang zijn deze instellingewn niet naar de provincies te decentraliseren. Tot nu toe hebben ze een erkenning om landelijk te werken. Deze erkenning hebben ze gekregen omdat de doelgroep waar ze voor werken, te veel gespreid is over het land en te klein om regionaal te bedienen. Daarom zijn het landelijk werkende instellingen. Er zijn meer van deze landelijk werkende instellingen: het Leger des Heils, de William Schrikkerstichting, De Opbouw. Landelijk FIOM, Joods Maatschappelijk Werk.

Een ander kenmerk, en dat hebben de landelijk werkenden voor een groot deel gemeen, is dat zij een duidelijk herkenbare identiteit hebben. Of dat ze werken voor een duidelijk herkenbare doelgroep. Zo werkt de William Schrikkerstichting speciaal voor gehandicapte kinderen en De Opbouw voor asielzoekers.

De anderen kenmerken zich door hun levensbeschouwelijk karakter. Daarin onderscheiden zich met name het Joods Maatschappelijk Werk en de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn. Maar zeker toch ook het Leger des Heils is een instelling die vanuit een duidelijke achtergrond werkt.

Deze verschillen tussen het overheidsbeleid aan de ene kant en de positie van de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn aan de andere kant geven aan dat met de bundeling van krachten een goede stap is gezet om naar de overheid een positie in te nemen die mogelijkheden biedt om te blijven voortbestaan. Dat voortbestaan is afhankelijk van de erkenning en van de subsidiëring door de overheid.

Bundeling in de praktijk

Wat heeft de bundeling van krachten nu in de praktijk al opgeleverd? Wat merkt de cliënt ervan in de praktijk van elke dag? De teams voor Jeugdhulpverlening van beide instellingen zijn samengegaan. Dat betekent, dat er per hulpverlener een betere spreiding over het land is bereikt. Daardoor is het voor de hulpverleners beter om binnen hun rayon te werken. Ze hoeven daardoor minder te reizen.

Doordat er dus meer hulpverleners zijn, zijn de rayons ook kleiner geworden. Wat al heel snel bereikt kon worden, was een 24-uurs bereikbaarheid. Door het oprichten van de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn is deze instelling 24 uur per dag bereikbaar. Er is een systeem afgesproken, waardoor steeds één jeugdhulpverlener buiten werktijden dienst heeft.

Pleegzorg

Een belangrijk punt is de oprichting van de Voorziening Gereformeerde Pleegzorg. Tot nu toe was het zo, dat de pleegzorg een onderdeel was van de afdeling Jeugdhulpverlening. Nieuwe regelgeving heeft ertoe geleid, dat de pleegzorg meer een aparte deskundigheid wordt. Een deskundigheid die naar voren komt in het werven en selecteren van pleeggezinnen en in de begeleiding van pleeggezinnen en pleegkinderen.

Voor de werving en selectie van pleeggezinnen is een cursus in ontwikkeling, waardoor op een systematische wijze aan toekomstige pleegouders op een instructieve wijze duidelijk gemaakt wordt wat het is om pleegouder te zijn, wat men zoal kan verwachten, welke ervaringen er zijn, wat voor kinderen er in pleeggezinnen komen, wat rechten en plichten van pleegouders zijn en hoe de begeleiding gebeurt.

Deze cursus kunnen mensen volgen voordat ze definitief het besluit hebben genomen om pleegouder te willen zijn.

De pleegzorg ontwikkelt zich zo tot een speciale deskundigheid, die binnen de Federatie heel goed gestalte kan krijgen als een aparte voorziening, oftewel een aparte afdeling.

Tehuis

In de praktijk is verder goed te merken, dat de verbinding tussen de zogenaamde ambulante jeugdhulpverlening en de residentiële jeugdhulpverlening duidelijker valt te leggen. Onder ambulante hulpverlening moeten we verstaan die hulp die geboden wordt bij gezinsmoeilijkheden of problemen met jongeren, waar deze nog thuis zijn en waar mogelijk voorbereidingen worden getroffen om jongeren uit huis te plaatsen.

Residentiële hulpverlening is die hulpverlening waarbij de jongere in een tehuis geplaatst is. Daarnaast kennen we dus nog de hulpverlening waarbij de jongere in een pleeggezin is geplaatst.

Welnu, door de nieuwe Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn is het veel beter mogelijk om de hulpverlening goed af te stemmen ook als een jongere geplaatst moet worden in één van de tehuizen van De Driehoek of van de Christelijke Gereformeerde Vereniging voor Jeugdwelzijn.

Onderscheidingen

Nu we het toch hebben over onderscheidingen waar het gaat om hulpverlening aan jeugdigen die in problemen zijn geraakt, of gezinnen waarin problemen met jeugdigen zijn ontstaan, is een ander onderscheid ook nog aan te brengen. Dat is het onderscheid tussen vrijwillige en gedwongen hulpverlening. Vrijwillige jeugdhulpverlening is die hulpverlening waar, om het zo maar te zeggen, alle betrokkenen (ouders en jeugdigen) op vrijwillige basis aan meewerken. Ze hebben met elkaar moeten vaststellen, dat het in het gezin zo niet langer kan en dat ze daarvoor hulp zoeken bij een instelling voor jeugdhulpverlening. Ze zijn gezamenlijk gemotiveerd om er iets aan te doen en stemmen daarom ook in met die hulpverlening. De hulpverlening gebeurt echter op vrijwillige basis. Als één van de partijen er geen gat meer in ziet en wil stoppen met de hulpverlening, kan niemand hen daarvan weerhouden. Deze vrijwillige hulpverlening gebeurt in het kader van de Wet op de Jeugdhulpverlening, die in 1989 van kracht is geworden. De wet valt onder het beleidsregime van het Ministerie van Welzijn, Volks-gezondheid en Cultuur.

Naast de vrijwillige hulpverlening kennen we de gedwongen jeugdbescherming. In het ene geval spreken we over jeugdhulpverlening en in het andere geval spreken we over jeugdbescherming. Hier is dan sprake van het feit dat ouders en/of jeugdigen niet bereid zijn mee te werken aan de hulpverlening. Men constateert dat er zulke moeilijkheden zijn in het gezin tussen ouders en jeugdigen dat hier hulp geboden moet worden, maar één van de mensen waar de problemen mee zijn (of allebei) is niet bereid om mee te werken aan die hulpverlening. Anderen of betrokkenen zelf komen tot de conclusie dat er iets gedaan moet worden. Zo kan het niet langer. Want dan ontstaan er bedreigende situaties. Situaties waarbij er blijvende schade ontstaat bij de jeugdige en het gezin.

De wet die kinderen beschermt, zegt het heel duidelijk: ‘De jeugdige wordt met lichamelijke of zedelijke ondergang bedreigd’. Iemand of een instelling roept in zulke gevallen de hulp in van de Raad van de Kinderbescherming en van de kinderrechter. De Raad van de Kinderbescherming doet een onderzoek naar de situatie en rapporteert hierover naar de kinderrechter. De kinderrechter beoordeelt dan of het inderdaad een bedreigende situatie is, en of er een maatregel van kinderbescherming moet worden getroffen. Die maatregel van kinderbescherming wordt dan door de kinderrechter uitgesproken, dat wil zeggen dat hij de jeugdige onder zijn toezicht stelt. Hij spreekt een ondertoezichtstelling uit, een OTS. Dat betekent, dat hij het gezag over de jeugdige tijdelijk bij de ouders weghaalt en opdraagt aan een ander. Die ander is een gezinsvoogdij-instelling. Deze instellingen zijn als zodanig door het Ministerie van Justitie daartoe aangewezen. De Driehoek en de Christelijke Gereformeerde Vereniging zijn instellingen voor gezinsvoogdij. De kinderrechter draagt dus aan de gezinsvoogdij-instelling op om tijdelijk het gezag uit te oefenen over de jeugdige en de jeugdige en zijn ouders aanwijzingen te geven tot herstel van de verhoudingen of tot normalisering van de betrekkingen, zodat er een weg wordt gevonden om de problemen te hanteren en mogelijk daarin verbetering aan te brengen. De instelling benoemt hiervoor een gezinsvoogd. Deze gezinsvoogd moet een behandelplan opstellen en daarin aangeven of het noodzakelijk is om de jeugdige uit huis te plaatsen. En deze uit-huis-plaatsing kan dan weer gebeuren door de jeugdige in een pleeggezin of in een tehuis (zoals De Stuw/Stichting De Driehoek) te plaatsen. Daarbij krijgt die gezinsvoogd een belangrijke en een heel zwaarwegende plaats toegewezen.

Het zal duidelijk zijn dat het noodzakelijk is dat die gezinsvoogd niet alleen voor zijn taak berekend is dankzij een deskundige opleiding, maar ook dat hij in aansluiting op het milieu waar de jeugdige vandaan komt, kan werken. Voor deze instelling is het dan ook noodzakelijk dat hij deskundigheid en geloof geïntegreerd heeft en dat hij zich kan verplaatsen in de moeiten die ouders en jeugdigen kunnen hebben. Zowel voor een jeugdige als voor zijn ouders is het een verdrietige gebeurtenis wanneer de kinderrechter eraan te pas moet komen om de problemen in het gezin aan te pakken. Het kost al veel moeite om te erkennen dat je er in een gezin samen niet uitkomt en het is teleurstellend om te moeten toegeven dat je hulp van anderen nodig hebt. Wanneer je daartoe gedwongen moet worden door de kinderrechter is dat vaak des te triester.

Hulpverleners maar ook zij die dicht bij de jongere en zijn ouders zijn, realiseren zich dat vaak heel duidelijk en proberen daar zo veel mogelijk rekening mee te houden. Het is opvallend dat we in de samenleving zien dat het aantal ondertoezichtstellingen stijgende is. De kinderrechter moet er steeds vaker aan te pas komen. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de toenemende secularisatie. Doordat de problemen zwaarder worden en de mensen minder luisteren naar God en Zijn gebod zien we ook hier een toename van de moeiten en de zorgen. Waar we in de samenleving een toename van het aantal maatregelen van kinderbescherming zien, zien we onder christenen dat ook vrijwillige hulpverlening veel voorkomt. De groei van de vrijwillige hulpverlening manifesteert zich met name bij christenen. Dit heeft te maken met de christelijke opvatting over gezag en over problemen. Christenen zullen eerder geneigd zijn om te erkennen dat ze problemen hebben en daarbij geholpen moeten worden en zich ook eerder laten leiden door adviezen van bijvoorbeeld ambtsdragers, predikanten en medici. Dat betekent dat er bij onze instelling veel hulpverlening in vrijwillig kader gegeven wordt. Het frappante hiervan echter is, dat dit financiële gevolgen heeft. Vrijwillige hulpverlening is gebonden aan grenzen en de overheid is niet bereid om de groei van vrijwillige hulpverlening te betalen omdat de overheid juist grenzen wil stellen aan hulpverlening.

Methodiek

Het onderscheid tussen vrijwillige jeugdhulpverlening en door de kinderrechter afgedwongen jeugdbescherming is een onderscheid dat ook in de methodiek tot uiting komt. Het maakt immers nogal verschil. In het eerste geval probeer je samen met ouders en jongere tot mogelijkheden te komen om het gezin en/of de jongere weer in goede banen te krijgen. Je verleent hulp. In het tweede geval als het gaat om een maatregel van kinderbescherming worden gezagstaken overgedragen aan de gezinsvoogd. Hier is geen sprake meer van hulpverlening maar van bescherming van de jeugdige. De ouders en de jeugdige moeten dan ook aanwijzingen van de gezinsvoogd afwachten. Zo staat het omschreven door de kinderrechter in de beschikking die hij afgeeft, en zo staat het omschreven in de wet. Welnu, dat betekent dat je als gezinsvoogd, want zo heet dan de maatschappelijk werker, met gezag bekleed bent en dat je dat gezag ook moet uitoefenen. Een maatregel van kinderbescherming gaat dus altijd verder en vraagt dus ook van de gezinsvoogd een andere houding, een andere stelling-name in het gezin en met de jongere dan wanneer er sprake is van vrijwillige jeugdhulpverlening.

Subsidie

Naast het feit dat dit een methodische kwestie is, is het ook een subsidietechnische kwestie, met name daar waar het gaat om pleegzorg. Bij pleegzorg hebben we het over een jongere die uithuis geplaatst wordt in een pleeggezin. Ook dit kan weer op vrijwillige basis gebeuren en op last van de kinderrechter. Het aantal pleeggezinplaatsingen op vrijwillige basis, dus door het Ministerie van WVC, is gebonden aan een maximum. Dit maximum is een aantal jaren geleden door het ministerie vastgesteld op grond van historische gegevens. Dit aantal wordt niet meer herzien door het Ministerie van WVC. Als een instelling op enig moment te veel plaatsingen in een pleeggezin doet, moet ze de kosten daarvan zelf betalen. Het is dus noodzakelijk dat een instelling heel goed nadenkt voordat ze een jongere in een pleegezin plaatst, met name als dat een vrijwillige pleeggezinplaatsing is. Want als je dan boven je toegestane aantal komt, moet je dat zelf betalen. Nu kost een pleeggezinplaatsing op jaarbasis f 10.000,–. Dat wil zeggen het kost eigenlijk meer, maar dat is het bedrag dat de overheid ervoor neertelt. Een instelling die dus meer pleeggezinplaatsingen doet, zal elke keer f 10.000,– moeten ophoesten.

Voor de Christelijke Gereformeerde Vereniging en De Driehoek is het aantal pleeggezinplaatsingen op vrijwillige basis ontoereikend.

Zo kan het dus voorkomen dat, hoewel de noodzaak van een pleeggezinplaatsing aanwezig is, deze niet of voorlopig niet kan worden uitgevoerd. Oftewel de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn moet met wachtlijsten werken waar het om pleeggezinplaatsingen gaat. In die situaties kan altijd gezegd worden op welk moment de pleeggezinplaatsing wel gerealiseerd zal kunnen worden. De wachttijd kan dus één, twee of drie maanden zijn. Is er echter sprake van een crisissituatie, dan zou overwogen kunnen worden om de pleeggezinplaatsing eerder te doen plaatsvinden, maar dan voorlopig op kosten van bijvoorbeeld een diaconie. Daarmee zou dan een wachtlijstsituatie voorkomen kunnen worden.

Perspectief

Als het om een pleeggezinsituatie gaat, kennen we nog een ander onderscheid. Dat is het onderscheid van de perspectief zoekende of de perspectief biedende pleeggezinsituatie. Bij perspectief zoekend gaat het erom, dat het nog niet helemaal duidelijk is wat er met de jongere aan de hand is en waar hij heen zou moeten. Er moet gezocht worden naar een hulpverleningstraject. Daarvoor wordt de tijdelijke opvang van bijvoorbeeld drie maanden in een pleeggezin dan benut. Tijdens die opvang wordt de jongere verder onderzocht. Dat kan gebeuren door de orthopedagoog, de psycholoog of de jeugdpsychiater en naar aanleiding van die diagnose en in aansluiting erop wordt dan het hulpverleningstraject uitgezet. Gedurende die tijd verblijft de jongere dan in het pleeggezin. Dat noemen we dus een perspectief zoekende plaatsing. Andere plaatsingen in een pleeggezin noemen we perspectief biedend. Dit betekent dat betrokkenen het er over eens zijn, dat de jongere heel goed opgevangen kan worden in een pleeggezin en dat hij daar voor langere tijd, één of meer jaren, zal kunnen verblijven. Dit onderscheid nu is de winst van het feit dat het pleeggezinnenwerk oftewel de pleegzorg verder gespecialiseerd wordt en dat de deskundigheid op het terrein van de pleegzorg verder ontwikkeld wordt.

Diakenen

In het voorgaande is een beeld geschetst van de nieuwe Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn en het werk dat deze Stichting doet en gaat doen in navolging van dat wat al eerder onder de vlag van De Driehoek en de Christelijke Gereformeerde Vereniging voor Jeugdwelzijn gebeurde. Wat hebben ambtsdragers daar nu aan? Scherper nog: wat moeten diakenen daar nu mee? Welke rol, welke plek hebben zij in dit verhaal over jeugdhulpverlening? Want het is toch gereformeerde jeugdhulpverlening en daar ligt onverbrekelijk een relatie met de ambtsdragers.

Diakenen hebben in de eerste plaats al een signaalfunctie. Ze moeten hun wijk in, de huizen in en dat met een realistisch oog en een warm luisterend oor. Het is goed wanneer ze oog hebben voor de situatie die er is in de gezinnen. Het is goed wanneer ze met open oog en oor in de huizen komen en wanneer ze signaleren dat er dingen mis gaan. Zij kunnen daar dan advies over vragen, bijvoorbeeld bij de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn. Ze kunnen daar hun oor eens te luisteren leggen en vragen stellen: wat moeten we in deze of die situatie? Ze kunnen zo ook ondersteuning bieden in de gezinnen waar zij komen en waar ze de jongere tegenkomen.

Maar ze kunnen meer. Daar waar hulp nodig is wanneer het gaat om jongeren, kunnen ze mensen op het spoor zetten van de nieuwe Stichting. Ze kunnen aanwijzingen geven om hulp te zoeken bij de nieuwe Stichting. Ze kunnen daarin bemiddelen, proberen de weg te banen en proberen de weg vrij te maken. En ook wanneer er hulp geboden wordt, is hun rol niet uitgespeeld. Ze kunnen meedenken, meestimuleren, meeleven op hun terrein. Juist dan is het goed dat ze de jongere niet in de steek laten, dat ze niet zeggen: nu wordt er hulp geboden, nu is voor ons de kous af. Nee, juist dan is het belangrijk dat ze erbij blijven met hun bezoek, met hun opbeurende gesprek en met de middelen die hun verder ten dienste staan. Want ook zij brengen een vertrouwd geluid.

Ook zij mogen blijven doorgaan met het omzien in de gemeente. Daarom mogen ze ook volop diaconaal werk doen wanneer ze het werk van De Driehoek, van de Christelijke Gereformeerde Vereniging en van de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn bij mensen onder de aandacht brengen. In de eerste plaats om er hulp bij te zoeken, in de tweede plaats om dit werk mogelijk te maken door gift en gebed.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1993

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

‘EEN NIEUWE STICHTING, EEN VERTROUWD GELUID’

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1993

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's