Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREKEN ANNO 2004

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREKEN ANNO 2004

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is zo’n twintig jaar geleden, denk ik. Hoewel ik toen nog geen ambtsdrager was, bezocht ik op een fraaie zaterdag de ambtsdragersconferentie in Amersfoort, meegenomen en geïntroduceerd door mijn dominee. Het thema, dat door twee sprekers zou worden ingeleid, betrof de prediking. Beiden naar aanleiding van een en dezelfde vraag: “Hoe moet er gepreekt worden anno 1985?”, naar ik meen. Dat was een boeiend thema en het had veel broeders naar de kerk aan de Amersfoortse Grote Haag gelokt.

Hoe het er op die conferentie naar toe ging, kan ik me nog wel herinneren. Als ik er nu iets over schrijf, is dat geheel geput uit mijn memorie. Van enige vervorming kan dus wel sprake zijn. Maar de essentie herinner ik me nog goed. De eerste spreker leverde een deskundig betoog over de moderne tijd en de mens in de moderne tijd. Van daaruit ontwikkelde hij een antwoord op de vraag hoe die moderne mens in de prediking benaderd moet worden en wat dientenge- volge de inhoud van de prediking anno 1985 moest zijn. De tweede spreker had een wat andere aanpak. Helderheid van zeggen kon hem niet worden ontzegd. “Preken anno 1985? Niet anders dan in 1885 en in 1685!” En daarmee was het antwoord aangaande dat jaartal gegeven. Zijn verdere betoog betrof slechts de prediking als zodanig...

Aan dat voorval moest ik denken toen ik enkele weken geleden een stapeltje oude tijdschriften doornam, om te zien of ik ze allemaal wel echt bewaren moest. Er waren ook exemplaren bij van ons ambtsdragersblad ‘Ambtelijk contact’. In het nummer van december 2002 kwam ik onverwacht mijn eigen naam tegen - en nog een keer. Het was in het kader van een verslag van (inderdaad opnieuw...) een Amersfoortse ambtsdragersconferentie, eerder dat jaar. Ook toen ging het over de prediking. “In gesprek over de prediking”, staat er boven dat artikel. De inhoud van de conferentie had over en weer wat reacties opgeroepen.

Ik citeer: “Een litanie van klachten over matte, vlakke en in traditionele terminologie verpakte prediking, zonder constructief en creatief nadenken over de vraag wat en hoe de prediking vandaag zou moeten zijn om voor elkaar beter herkenbaar te zijn.” Ds. A P. van Langevelde had zich bereid verklaard om over dit thema met de redactie in gesprek te gaan.

Een van de vragen die de dominee van ’s-Gravendeel kreeg te beantwoorden, was deze: “Is ook de cul-tuurwaardering onder ons een punt dat scheiding maakt en dat zich meedeelt aan de prediking?”

In zijn antwoord signaleert ds. Van Langevelde dat er collega’s zijn die ervan lijken uit te gaan dat Gods Woord altijd en overal hetzelfde zegt en dus ook altijd en overal op dezelfde wijze gebracht moet worden. In dat verband verwijst hij naar een serie artikelen die ikzelf kort daarvoor had gepubliceerd in De Wekker. Ik scheef toen over de christelijk-gereformeer-de prediking in de negentiende eeuw. En inderdaad had ik in die artikelen, naast een uiteenzetting van de thema’s en de accenten in de prediking van toen, enkele lijnen getrokken naar nu.

Nu erkent ds. Van Langevelde dat zo’n benadering wel een kern van waarheid bevat. Spreekt immers Jesaja er niet over dat het Woord van God tot in eeuwigheid is? En merkt Prediker, in een wereld vol verandering, niet nuchter op dat er niets nieuws is onder de zon? Maar, zo vervolgt hij, ik geloof dat er altijd ook een interactie is tussen het Woord van God zoals dat in de Bijbel tot ons komt en de wijze waarop wij dat woord vandaag in onze omstandigheden lezen, uitleggen en toepassen. En hij meent zelfs dat hij eenvoudig niet anders kan “dan de Schrift lezen, uitleggen en toepassen vanuit en met het oog op de hedendaagse cultuur.” Hij vervolgt: “Ik ervaar dat als een spannend avontuur. Maar als ik buiten dat avontuur zou blijven en zou preken zoals er vijftig of honderd jaar terug gepreekt werd (als dat al kan!), dan zouden mijn preken relevantie missen.”

Daarmee is nog al wat gezegd. Ik wil graag enkele opmerkingen maken als (toegegeven: wel wat late) reactie hierop. De eerste is dat ds. Van Langevelde zich wel een beetje bezondigt aan het maken van een karikatuur. Er zijn collega’s, zegt hij, die menen dat “Gods Woord (...) altijd en overal op dezelfde wijze gebracht moet worden”? Ik vraag me af op wie hij het oog heeft. Wie zijn er die dat beweren? Kan hij dat aanwijzen? En kan hij dat ook waarmaken aan de hand van hun preken? Let wel, hij spreekt dan over de wijze (!) van preken, de manier van preken. Altijd en overal zou dat op dezelfde manier moeten. Me dunkt dat de meest behoudende prediker onder ons niet meer preekt op dezelfde manier als zijn voorgeslacht van een eeuw geleden dat deed en zoals in de tijd van de Nadere Reformatie gepreekt werd. Opzet en verwoording zullen ongetwijfeld in belangrijke mate verschillen. Ook wanneer de prediking uit een bepaalde periode uit onze geschiedenis door iemand ons ten voorbeeld wordt gesteld, wil dat niet zeggen dat daarmee wordt bepleit om “altijd en overal op dezelfde wijze” te preken. Zou dat wel worden gedaan dan zou er een onnodige kloof tussen prediker en hoorder bewerkstelligd worden.

Maar ik vermoed dat ds. Van Langeveld niet alleen de manier van preken bedoelt. Hij zal ongetwijfeld vooral de inhoud van de preken op het oog hebben. Mag die worden aangepast met het oog op de hoorder van hier en nu? Is het legitiem om niet alleen in de vormgeving en de manier van zeggen rekening te houden met de tijd en de cultuur waarin we staan, maar ook de inhoud daarop af te stemmen? Mijn eerste antwoord is dat de predikers wel zullen moeten! De ouderen en jongeren die onder hun gehoor zitten, zijn mensen van onze tijd. Ze leven niet in de zeventiende eeuw en ook niet in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Maar ze zijn mensen van vlees en bloed van hier en nu.

De vragen van deze tijd zijn hun vragen. En de noden en verleidingen van onze cultuur dringen zich dagelijks aan hen op. Ze hebben de eeuw in het hart. Onze eeuw. De prediker zal er niet omheen kunnen, niet alleen hun taal te spreken, maar ook aan te sluiten bij de beleving van hun wereld. Dat zal vooral het geval zijn als in alle concreetheid zonden worden aangewezen en aanwijzingen worden gegeven met het oog op het dagelijks bestaan.

Ik hoorde onlangs van een leesdienst waarin een catechismuspreek werd voorgelezen van de Dirkslandse dominee Johannes van der Kemp van rond 1700. Op zichzelf is daar niets verkeerds mee. Er zijn goede hertalingen op de markt die de geschriften van onze oude schrijvers weer goed toegankelijk maken. Alleen tot onze schade kunnen we het oude goud uit vorige tijden ongebruikt laten. Maar in dat geval betrof het de uitleg van één van de tien geboden. Wie onze oudvaders in hun preken kent, weet dat ze heel concreet konden zijn. Maar natuurlijk gericht op de problematiek van hun tijd. En die is in veel opzichten de onze niet meer. Zo zullen ook “het vals gewicht, de el, maat, waar, munt en woeker” uit zondag 42 vertaald moeten worden naar de realiteit van hier en nu.

Dit gezegd hebbend, moet ik toch ook zeggen dat ik er niet in mee kan als ds. Van Langevelde schrijft dat hij de Schrift slechts kan “lezen, uitleggen en toepassen vanuit en met het oog op de hedendaagse cultuur.” Hij ervaart dat als een spannend avontuur. Eerder in zijn bijdrage heeft hij goede dingen gezegd over (de noodzaak van) het verzoeningswerk van Christus en de plaats daarvan in de prediking. Maar de prediking zo te verbinden aan de cultuur, is niet alleen spannend maar ook gevaarlijk. Ik waag de stelling dat het wezen van de verkondiging boventijdelijk is. Ze gaat onze tijd en de vragen van onze tijd te boven.

Ze is van alle tijden. De verwoording in de prediking vindt uiteraard plaats tegen de achtergrond van de cultuur, maar zeker niet in de strikte bevangenheid als ds. Van Langevelde het hier zegt. Paulus neemt op de’ Areapagus wel een ogenblik zijn aanknopingspunt in wat hij in Athene gewaar wordt, maar inhoudelijk predikt hij Christus onafhankelijk van de hellenistische cultuur van zijn dagen. “God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu alle mensen alom, dat zij zich bekeren!”

En in Efeze is het al niet anders geweest. Hij brengt het de ouderlingen van de gemeente in herinnering hoe hij niets heeft achtergehouden van hetgeen nuttig was, dat hij niet zou verkondigd hebben, zowel in het openbaar als bij de huizen, “betuigende, beiden Joden en Grieken -ook hierin geen verschil, ondanks hun verscheidenheid van godsdienstige cultuur - de bekering tot God en het

geloof in de Heere Jezus Christus.”

Ds. Van Langevelde bepleit een interactie tussen Schrift en cultuur, in een voortdurende heen-en-weer-bewe-ging. Hij signaleert het gevaar van “een algemene, tijdloze waarheid”. Mij lijkt juist dat het gevaar van de andere kant komt. Waardoor het spreken van de Schrift overwoekerd zou kunnen worden door de agenda van de postmoderne mens en zijn ervaringen. Het is de opdracht van de prediker: “Predik het Woord!” [2 Tim. 4]. Het Grieks wijst hier op de taak van een heraut. Hij moet het Woord van zijn Koning uitzeggen. Hij moet weerleggen, bestraffen en vermanen in alle lankmoedigheid en leer.

En de hoorder? Hij is, zoals hij dat in alle tijden was, een mens die gebracht moet worden - eens en telkens weer - tot de vraag van Saulus van Tarsen, bevende en verbaasd zijnde: “Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?”

“Wat werkt de prediking der waarheid? Zij maakt een mens tot een arm zondaar en predikt een God, rijk aan genade. Zij vernedert de mens op het diepst en verhoogt de Heere op het hoogst. Zij werpt alle gerechtigheid des vieses terneder en verkondigt de gerechtigheid Gods. Zit handhaaft de Wet, zoals die geestelijk moet worden verstaan en wijst op Christus, de Gekruisigde. Wat bewerkt de Heilige Geest door zulke prediking?

Een verbroken geest en een verbroken en verslagen hart, een erkennen van elke zonde, een waarachtige honger en dorst naar gerechtigheid, een zekerheid van een volkomen vergeving van zonde, troost, vrede en blijdschap in God en een verzekering der eeuwige zaligheid”

[dr. H.F. Kohlbrugge].

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 2004

Bewaar het pand | 12 Pagina's

PREKEN ANNO 2004

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 2004

Bewaar het pand | 12 Pagina's