Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De man van Gods rechterhand II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De man van Gods rechterhand II.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezaia 32 vers 2. Die man zal zijn eene verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed; als waterbeken in eene dorre plaats; als de schaduw van eenen zwaren rotssteen in een dorstig land.

Een nieuwe vergelijking vraagt onze aandacht.
Als waterbeken in eene dorre plaats. Die man zal zijn... als waterbeken in eene dorre plaats. Zoo wordt ons nu de rijkdom van Christus verkondigd tegen den donkeren achtergrond van de armoede en ellende der wereld. De schoonheden van Zijn persoon, de vele loffelijkheden van Zijne ambten, de verdiensten van Zijn lijden, de glorie Zijner overwinning en de rijkdom van de ontelbare zegeningen die Hij schenkt, worden ons voorgesteld. Het is toch een waar zielsgenot in te leven bij de gegevens des Woords, dat onze Welbeminde Immanuël zulk een veelzijdige Christus is. Wij zijn immers enkel nood en ellende? Toch overtreft Zijn rijkdom in elk opzicht verre onze diepste armoede. Neen, lezer, die gebogen gaat onder den last uwer zonde, lijdt onder uw diep bederf, meen toch niet, dat Hij u, den voornaamste der zondaren, den meest onverbeterlijke, den meest verdorvene niet zou kunnen zalig maken. Al hadt gij al de zonden van Adams nakroost, het zou geen bezwaar zijn voor Hem, om in één oogenblik u te bevrijden van al uwe ellende, nood en dood.
Hij is beminnelijk en vol beminnelijkheden. Die man zal zijn... als waterbeken in eene dorre plaats. Alleen door mensch te worden kon Hij Zaligmaker zijn. De vleeschwording des Woords is uitvloeisel van den aanbiddelijken raad Gods tot zaligheid. Deze weg achtte de Heere, naar Zijne openbaring in de Schrift, noodzakelijk om een verloren wereld te redden. Met de blijde boodschap van dezen man vertroostte Hij de oude Kerk in haar lijden en nood; en in den geest mochten zij iets aanschouwen, door de beelden heen, van den rijkdom die in Hem zou worden geschonken. Trouwens de belofte mochten zij in het geloof omhelzen en in dat geloof zijn zij gestorven en zalig geworden. Dit toch is het wondere. de Heere had zulk een crediet op dezen man, dat Hij reeds van eeuwigheid in Zijn raad de borgtocht aanvaardde. Want God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende. Het Lam is geslacht van voor de grondlegging der wereld. Alle eeuwen door na den val tot op Bethlehem was het de Geest van Christus die werkte onder de menschen en toebracht tot de gemeente die zalig wordt. De kennis van dezen Middelaar echter nam toe met de voortgaande openbaring omtrent Hem. Zoo werd de oude Kerk getroost en onderwezen; opgeleid tot Zijne komst in het vleesch. Zijne komst werd verbonden in de profetie met het zaad van Abraham, met het huis van David, met een maagd. Hij zou lijder, sterven, en toch een eeuwig Koning zijn. Zoo werd Israël onderwezen. Ook onze text maakt deel uit van dat onderwijs. De Heere rekent daarbij met de duisternis en zwakheid Zijner kinderen. Hij geeft onderwijs in beelden, zooals wij onze kinderen kinderboekjes met plaatjes geven.
Letten wij nu op het beeld: waterbeken in eene dorre plaats. Wat nu die waterbeek is in zulk een dorre plaats is Christus in het midden Zijns volks.
In de wildernis is aan veel behoefte, maar toch wel in het bijzonder aan water. Water heeft de bezwijkende geest noodig in de dorre zandwoestijn. In de wildernis dezer wereld, zoo mogen wij toepassen, is waarheen wij ook het oog richten geen lafenis der ziel te vinden. Wat is er in de natuur, die ligt onder den vloek, dat de behoeften van den geest kan vervullen? De ellendigen en nooddruftigen zoeken water en daar is geen, hunne tong versmacht van dorst. Ik de Heere zal ze verhooren!
Alles wat de aarde heeft kan slechts aardsche behoeften bevredigen. Het is een droeve werkelijkheid, dat van nature de mensch geen behoefte kent naar gemeenschap met God, den Heere. Indien hij zich het ongestoord bezit der aarde kon verzekeren dan mocht God den hemel wel houden. Zoo diep gezonken zijn wij. Want zelfs de hoogere begeerten die de Heere God in onze ziel bewaart, zoeken wij uit te roeien; te verdonkeren het licht, dat in onze duisternis schijnt. Wij kennen van nature, ook al zijn wij rechtzinnig in de leer, al komen wij op tegen verkrachting der waarheid, wij kennen van nature geen verlangen naar den Heere Jezus, noch eene ernstige begeerte naar de openbaring Zijner genadige tegenwoordigheid, evenmin zou een toelaching van Zijn aangezicht ons dierbaarder zijn dan duizend werelden.
Dat verlangen ontsteekt nu juist de Heere in het hart van den ontdekten zondaar. De dorheid dezer wereld en de doodheid van eigen hart worden eene kwelling. Telkens wordt wel opnieuw getracht lafenis te krijgen uit de wrakke bronnen dezer aarde maar de dorst wordt er slechts te grooter door, de innerlijke onvoldaanheid, de afkeer van eigen bestaan, het dorsten naar genade, de begeerte om in het midden der ellende het aangezicht te zien van Hem tusschen wiens oogen de eeuwige liefde woont. Het kan zijn, dat de mensch nog nauwelijks kan zeggen wat hij begeert; wat zijn ziel zoo nameloos ongelukkig maakt buiten God, en toch die drang, dat uitgaan des harten naar den levenden God. Wij zijn als een uitgedroogde dorre woestijn, en de wereld met al haar geneugten is als een uitgedroogde poel waar de zon op schijnt. Kwade dampen stijgen op, of wel drabbige bittere waterpoelen treffen wij aan. Wanneer wij daarvan drinken worden we nog zieker en ellendiger dan we reeds zijn. Maar... in de woestijn zullen wateren uitbarsten en beken in de wildernis en het dorre land zal tot staand water worden en het dorstig land tot springaders der wateren. Zoo belooft de Heere. Met de komst van Immanuël in het vleesch zal ook eene veel rijkere bediening des Geestes aanbreken, zoo werd aan de oude Kerk voorzegd en beloofd. Mozes bad reeds een Pinkstergebed toen hij uitriep: och, dat al het volk des Heeren profeten waren, dat Hij zijnen Geest gave.
Waterbeken... dat spreekt ons van overvloed van water tot lessching van den dorst. Zie maar in het rijk der natuur waar waterbeken zijn in het dorre oord. De zoom der beek is vruchtbaar, kruiden en bloemen die men elders niet ziet groeien en bloeien. Hier komt het vogeltje drinken en zich baden. De mensch put hier water tot lessching van zijn dorst; het heldere water als kristal, zuiver en koel. Een waterbeek schept leven overal waarheen zij vloeit. Het kabbelen en ruischen der beek is als muziek voor het oor.
Het is een schoon gezicht de beek te zien slingeren door het onvruchtbare oord, om daar leven te brengen en vruchtbaarheid. Zoo nu zal Christus zijn als waterbeken in eene dorre plaats. Hij is de fontein der hoven, de put der levende wateren. Hij is de bronwel des levens. Mogen wij soms niet baden in zijne ontfermingen? Die waterbeken zijn het beeld van de verbondszegeningen in Christus. Zoo zong de dichter van psalm 46: de beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods. Uit hem vloeit barmhartigheid, vergeving, vrede, zaligheid, liefde, blijdschap, heiligheid en gelukzaligheid. De vermoeide pelgrim behoeft niet te versmachten van dorst. Mijne ziel dorst naar U, mijn vleesch verlangt naar U, in een land dor en mat zonder water.
Hoe verkwikkend is een dronk van dit water des levens. Een moeras verwekt koorts al moge er plantengroei zijn, maar beken zijn levende wateren met altijd verschen toevoer. Als waterbeken in eene dorre plaats. Het water baant zichzelf een weg tusschen heuvelen van hoovaardij en rotsen van hoogmoed. Jezus bracht in deze dorre wereld, ook in de wereld van ons hart, leven. Onze natuurstaat is als eene woeste huilende wildernis. Hoe droog en onvruchtbaar is ons hart van nature. De Sahara kan niet drooger en meer onvruchtbaar zijn. Want wij mogen ouder worden maar onze natuur wordt niet beter. Ach, als we toch geen Borg hadden wat een ontstellende toekomst gingen wij dan tegemoet, maar nu licht zij door de blinkende Morgenster, en blijft het waar: Uwe zon zal niet meer ondergaan en uw maan haar licht niet intrekken, want de Heere zal u een eeuwig licht zijn en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.
In onze natuur heeft Hij geroepen: Mij dorst! Hij heeft het water des levens doen opwellen uit eigen hart, dat is doorstoken met de speer der gerechtigheid.
In onze verdorven natuur ontdekten wij geen bronnen des levens maar wel des doods. Zoek ze maar niet meer, want ze zijn er niet en... ze komen er nooit. Hij is onze levensbron. Hij alléén. Gij moet klagen over een biddeloos hart? Zuigen de verzoekingen de levenssappen weg? Hier is de waterbeek in het dorre oord.
Zoo leidt de Heere Zijne kinderen aan deze heldere wateren. Waterbeken in een dorstig land. Omdat wij zoo ledig zijn mogen wij Zijne volheid prijzen. Ik prijs Zijne kracht omdat ik zoo machteloos ben. Ik kan geen kwaad genoeg zeggen van die dorre plaatsen maar ook geen goed genoeg van deze waterbeken. Zoo staan tegenover elkander: ledigheid en volheid; ijdelheid en waardigheid. Ook de uitwendige omstandigheden zijn voor velen als dorre plaatsen. Uw omgeving en de menschen waarmee of waaronder gij werken moet. Soms is het huisgezin een plaats niet des vredes en der verkwikking maar een oord van onrust en krakeel. Een ander verkeert in armoede en lijden. Een dorre plaats die alleen vochtig kan worden door deze waterbeek. Dan leeren wij: te roemen in verdrukkingen; zijn wij rijk in den Heere, die alle ontbeering rijkelijk vergoedt. Soms zijn wij als Simson in de holligheid van Lechi, die dreigde te sterven van dorst, maar de Heere zorgde voor water door een rotssteen te doen # splijten en water spoot op als een fontein, zoodat Simson's geest weder levend werd.
Drinken doen wij als we in de wereld komen en schreien. Ook als we gaan sterven en de lippen gekloofd zijn door dorst is het laatste wat we begeeren: drinken! We zullen de zoetheid van Christus niet kennen zonder de bitterheid van het kruis, noch zijne volheid zonder onze ledigheid.
Aalmoezen zijn alleen in trek bij de armen, die zich niet schamen te bedelen. Let nu op de uitgangen des Heeren tot de menschen en des menschen weg in het komen tot God. Als waterbeken in eene dorre plaats. Deze waterbeken vloeien uit den troon Gods; daar nemen zij hun verborgen oorsprong. Zij voeren mee het welbehagen des Vaders en de liefde des Zoons benevens de vertroostingen des Geestes. Daarom mag, wie van deze wateren drinkt, smaken de liefde Gods in Christus, want elke druppel is vol van goddelijk ontfermen. Menigeen echter die vertoeft bij deze beken, in den schoot der Kerk waar de Heere het genadeverbond bedient, komt om bij gebrek aan dorst. Het zou volstrekt niet vreemd zijn, lezer, dat gij zegt naar deze wateren te verlangen en gij ze in den grond van uw hart veracht. Is dit zoo bij u?
Van Izaak lezen wij, dat hij woonde bij den waterput. Zalig, van wien dit geestelijk gelden mag. Baad in dezen stroom, ja, zwem erin als een visch. Soms wordt onze ziel in ons overstelpt van dorst.
Hoe verblijd moet Hagar zijn geweest, toen haar waterflesch leeg was en haar kind dreigde te sterven van dorst, dat zij den waterput zag. Hare oogen werden geopend. Het was droevig voor Israël drie dagen te gaan door de woestijn en geen water te vinden, maar in Elim vinden zij twaalf waterfonteinen. Het viel aan het bondsvolk hard te Rafidim geen water aan te treffen, maar het werd hun geschonken uit een rots, door de almacht des Heeren. Dan wordt onze woestijn als de hof van Eden.
Seneca verhaalt van een bron in Moorenland wier wateren uitzinnig maakten. Ovidius vertelt van een fontein in Italië wier water oorzaak was van versteening, wanneer men ervan dronk.
Van de wateren van den Styx dronk men zich den dood. Isodorus weet van een bron te melden wier wateren het geheugen deed verliezen. Uitzinnig, versteend, dood, zonder kennis... dat alles brengen de wateren der zonde tot stand.
Daarom is ons noodig de ware dorst om te drinken uit deze waterbeken, die gezond maken, het hart verteederen, ons den Waarachtige doen kennen. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzóó verlangt mijne ziel naar U, o God. Het was een blijde boodschap die de profeet bracht: De Heere zal aldaar bij ons heerlijk zijn, eene plaats van rivieren en van wijde stroomen. Dit water behoeven wij niet met mate noch met verbaasdheid te drinken, zooals de Heere Israël dreigde, dat hun zou geschieden: Uw water zult gij met beroerte en met kommer drinken. Stel daar tegenover de belofte des Heeren: Want de Heere uw God brengt u in een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten... een land waarin u niets ontbreken zal.
Als waterbeken in een dorstig land. Hij is gekomen en Hij bleek te zijn hetgeen was beloofd dat Hij wezen zou. Let maar op zijn gang door het land, tijdens zijn omwandeling op aarde. Hij genas kranken, werpt duivelen uit, vergeeft de zonden, eet met tollenaren en zondaren. Hij was als eene oase in de wildernis. Hij strekte Zijne handen zegenend uit en noodde: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven. Heden is Hij nog dezelfde als toen. Wie kan onze dorstende ziel laven dan Hij alleen? In deze dorre wereld, in ons doode hart, is Hij de beek van levend water. De Geest, dien Hij verwierf, is als een fontein in het hart, springende tot in het eeuwige leven. Het water dat Ik hem geven zal wordt, zoo getuigde Hij, zulk een fontein in de ziel. Wie van dit water drinkt zal in eeuwigheid niet dorsten. Hij maakt alles goed met zichzelven. Ik ben het water des levens, wie dorst heeft kome tot Mij en drinke. Zijn er waarlijk dorstende zielen? Hier is het water; hier is de beek. Als het hart dorst, amechtig en mat door de droogte der aarde is Hij altijd weer de bron onzer levenskracht. Hij schenkt lafenis.
Een nieuw beeld voegt de profeet toe in onzen text:
als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land.
Zelfs in ons klimaat kan het ons in de heete zomerzon als zij loodrecht hare brandende stralen uitgiet te heet worden. Maar een tocht door de woestijn is nog heel iets anders. Het heete zand schroeit den voet; zoo goed als geen enkele boom is er in wijden omtrek te zien. In een dorstig land.
Reizigers verhalen ons, dat ieder levend schepsel schijnt uitgedroogd, de vogels laten hun vleugels hangen: de dieren liggen amechtig neer. Doch daar ontdekt de reiziger een zware rotssteen. Grillig zijn de schaduwen, doch de rots is koel aan de zijde waar de zon niet brandt.
Welnu de profeet teekent ons den Messias als de schaduw van een zwaren roststeen in een dorstig land. De pelgrim Gods moet naar het land waar de zon niet brandt, waar geen hitte op hem zal vallen. In deze wereld bekent Gods Kerk: zie mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat de zon mij heeft beschenen. De zon van verdrukking, de brandende stralen van het leed des levens, dat hem niet wordt bespaard. Niet alleen kennen zij de moeiten als andere menschen doch zij maken kennis met ellendigheden die de natuurlijke mensch niet kent.
De hitte der verdrukkingen treft hen op bijzondere wijze, omdat zij in deze wereld veel tegen hebben. Juist omdat zij pelgrim zijn, behooren tot de schapen van den goeden herder. Het dal van de schaduwen des doods is niet koel maar indien de Heere Zijne schaduw er niet overheen werpt is het een land van groote hitte en droogte, dan zou de toorn Gods ons bernen. Hij moet gaan langs steile passen voorbij den mond der hel. De heuvel moeilijkheid moet worden beklommen. Wel wisselt het tooneel dezer aarde voortdurend, maar in sommige opzichten is zij voor den pelgrim altijd een dorstig land, droog en zonder water. Hier beneden vindt het nieuwe levens niets waarmee het zich kan voeden.
We zijn geen raven. Dan konden we azen op de lijken rondom de ark, maar wij zijn duiven die den groenen olijfboom niet kunnen ontbeeren om rust te vinden en van dood aas niet leven. Nu spreken wij niet eens over de wereld onder haar meest zorgvollen aanblik, maar van de wereld op haar best. Het is een droog land voor Gods heiligen zelfs als de regens vallen. Als de wereld haar overvloed biedt is het toch enkel gebrek wat zij kan geven voor het hart. Als de wereld schaduw biedt is het erger aJs zonnebrand. Ze moge haar aangezicht blanketten, zij blijft toch Isebel. Als ge stondt op een hoogen berg en al de koninkrijken der aarde kondt overzien en satan wilde ze u geven, ge zoudt moeten zeggen: een goede brok voor een hond, geen voedsel voor een kind. Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op de aarde.
Voor den hemelburger is deze aarde een dorstig land. Indien het waar is, dat hare kussens geen rust bieden dan is het geen wonder dat hare doornen zeer diep wonden. Bij dat alles komt nu nog, dat wij een kwaad in ons omdragen, dat zelfs in het paradijs droogte zou veroorzaken, als wij er konden komen. Onze eigen natuur is een bedorven bron, doch een wel des levens bevat zij niet. Onze natuur is voor onzen voet als schroeiend zand. In ons is een vleeschelijk oordeel. Juist omdat Paulus ver gevorderd was in heiligmaking des levens kon hij schrijven: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods. Laat ik het nog anders mogen zeggen om deze gedachte vast te leggen, als in te hameren; moge het zijn tot beleving, tot opwekking om het alléén te zoeken bij Immanuël. Als ons oude ongeloof ons hart doet verwelken, als onze oude onverschilligheid ons leven opdroogt, als twijfelingen de weide des harten doen verdorren, geen wonder, dat wij klagen over een dorstig land.
Dan komen daarbij de ongemakken des levens die meewerken om Mesech te maken tot een dorstig land. Daar zijn de wezenlijke fouten en zonden in leven en gedrag; onderbroken gebedsleven, zoodat het hart afgetrokken wordt van de levensbron. Verontachtzaming van Woord en Sacrament werken de verdorring in de hand en weeren het goede van ons, dat in Christus is geschonken als waterbeken in eene dorre plaats. Veel spreken zonder leven aan het hart; veel zwijgen zonder smart. Weinig dankzeggen en veel klagen zonder gebed. Soms zijn de pelgrims gescheiden van de middelen der genade, de uitdeelers van de brooden en de vischjes ontbreken. Dan wordt het land wel een zeer dorstig land. Daarbij komt het gemis van pelgrims die ons meer dan een broeder of zuster waren. Allerlei nooden en lijden, depressie van geest, zoodat wij treuren om ons leed en al ons lijden. Een dorstig land, voorwaar, dat van droogte brandt, waar niemand lafenis kan krijgen. Zoo was het alle eeuwen door voor de reizigers naar het Kanaan der ruste. De Messias wordt ons hier aangekondigd als waterbeken en de schaduw van een zwaren roststeen.
De nadruk ligt op schaduw van een rotssteen, die verkoeling en beschutting brengt. Toch mogen wij wel letten op het feit, dat het de schaduw van een rotssteen is. Zij biedt bijzondere voordeelen. Als rotssteen is de Middelaar steeds op dezelfde plaats. Sommige schaduwen kunt ge kunstmatig maken. Boomen kunt gij planten ,maar ze worden op hun tijd bladerloos zoodat zij geen schaduw bieden of wel sterven van ouderdom. Ge komt langs denzelfden weg, maar de schaduw is verdwenen omdat de boomen er niet meer staan. Kunstmatige schaduw. Ge houdt uw zonnescherm boven uw hoofd om de brandende stralen der zon op te vangen. Op geestelijk erf is het een gevaarlijke bezigheid een kunstmatige bedekking te zoeken tegen de hitte, dit loopt op zelfbedrog uit en als Gods gramschap doorstraalt zal uw scherm verbranden. Daarom hebben wij van noode te kennen de schaduw waarvan onze text spreekt.
De rots der eeuwen is nog op dezelfde plaats als waar Abraham, Izaak en Jacob haar vonden. Hij is altijd daar waar het dorstige land is, in het midden Zijner Kerk. Als ons oog wordt verlicht zien wij Hem. Ik danke God door Jezus Christus onzen Heere. Hij is de eeuwige rots rustend in het liefdeswezen des Heeren. Zijne schaduw is er steeds gelijk Hij zelf. Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. Als de stralen van Gods toorn ons treffen is achter deze rots schaduw, verkoeling. Als het geweten pijnigt wordt het hier gestild. Mijn hoofd, mijn hoofd, riep het kind, dat door een zonnesteek was getroffen. Breng het tot zijne moeder zei de vader, maar zij kon de gevolgen van de zonnesteek niet wegnemen en het kind stierf. Het wondere van de schaduw van deze rots is nu juist genezing van de zonnesteek van Gods gramschap waar we anders den eeuwigen dood aan zouden sterven.
Als de uitgeputte, door weedom verteerde zondaar, te ruste gelegd wordt achter deze rots komt hij aanstonds bij. Het onverdraagbaar wee verdwijnt uit het geprangd gemoed. Hij is de Borg wiens werk volkomen is. Met de komst van Immanuël in het vleesch komt deze waarheid tot volle ontplooiing en door den uitgestorten Geest wordt hare toepassing en genieting verrijkt, zoodat met klaarheid voor het besef der Kerk wordt onthuld de verzoening met God door het geloof in Jezus Christus. Zie de schapen der kudde zich als aandrukken tegen deze rots. De zware rotssteen van Zijn borgtocht, verzoenend lijden en sterven. Hij heeft Zijne ziel uitgestort in den dood. Hij is beproefd bevonden in het doodelijk uur, toen de hitte van Gods toorn Hem deed branden. Hij kon nergens schaduw vinden. Maar de toorn Gods vervlamde op Zijne reine middelaarsziel, zoodat Hij mocht roepen, gehoord door hemel, aarde en hel: het is volbracht. En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën van boven tot beneden, de steenrotsen scheurden en graven werden geopend.
Deze schaduw is zeer breed en diep. Twee reizigers in de heete zandwoestijn stonden om beurten in de schaduw van een kruis, dat in dit eenzame oord door pelgrims was opgericht, maar zij konden er niet tegelijk achter staan daarvoor was het te smal. Dat kan van deze schaduw niet worden gezegd. De Kerk aller eeuwen vond er wijkplaats; steeds werd zij erdoor beschut tegen de hitte van Gods toorn en alle verdrukking die hen trof. De gansche kudde van den goeden herder vindt hier veilige verberging. Ze behoeven elkander niet te verdringen, noch te benijden want wie zelfs maar komt aan de uiterste grens, met bevend geloof, vindt hier schaduw die verkwikt. Aanstonds wordt de hitte der consciëntie gestild, het kruis verlicht. Hier kan de Kerk over de geheele wereld verspreid rust vinden en veilige wijk. Ook die op hare einden wonen zijn niet ontbloot van beschutting o Alle gij einden der aarde wendt u naar Mij toe, want Ik ben God en behalve Mij is er geen Heiland.
Deze schaduw is zeer verfrisschend.
Er wordt gezegd, dat de schaduw van sommige boomen ongezond is. Men loopt gevaar te bedwelmen terwijl men er onder zit. Deze schaduw geneest de ziel, heft het hart op uit druk en nood. Stelt ons in staat weer te denken als ons verhitte brein en moede hoofd klaarheid verkrijgt over hetgeen Christus is als Borg en Middelaar. Met de ervaring der verzoening komt het besef van vrede met God. Hier waakt vreugde op in de ziel des zondaars, zooals nergens elders. Hoor de pelgrims zingen in deze schaduw, zingen van Gods goedertierenheid. Ja, luister maar naar hun lied: Door U, door U alléén, om het eeuwig welbehagen!
Maar ook in alle druk en leed brengt deze schaduw verademing en rust. Er is geen leven dan leven in den Borg. Gij heft mijn hoofd omhoog en doet mij Uw gunst aanschouwen. Er is geen vreugde aan deze zijde van het graf dan in den gekruisten Zaligmaker die in al hun benauwdheid is benauwd geweest. Hier wordt geleerd wat de zin is van Zijn Woord: in de wereld zult gij verdrukking hebben, doch hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.
Nooit hoorde ik, dat men met Hem bedrogen uitkwam. Alles stelt teleur buiten Hem, doch in Hem is al mijn eer, mijn sterke rots, mijn tegenweer. Daarom vertrouw op Hem, o volk in smart, stort voor Hem uit uw gansche hart, God is een toevlucht te allen tijde.
In Hem is zaligheid in leven en sterven.
Op zijn droogst wordt de aarde als het stervensuur gaat slaan en de doodsschaduwen zich over den pelgrim Gods uitbreiden. Menige stervende pelgrim hoorde het gezang van engelen en zaligen. Het gezang aan de overzijde der rots, waar eeuwig de zon schijnt doch geen hitte op hen valt, geen dorst meer kwelt, omdat zij verlost zijn van het leed der aarde en eigen bestaan, om nu te rusten van den arbeid en eeuwig geleid te worden aan de fonteinen der levende wateren. Deze rots geeft schaduw, omdat zij zelf de hitte der zon draagt. De steenrots is het medium tusschen de hitte en den vermoeiden pelgrim. Hij blijft de tusschentredende en tusschenstaande Borg; óók nu aan de rechterhand Gods in de hoogste hemelen. Nooit ZQU de Heere zonder toorn ons kunnen gedenken of aanzien buiten dien rotssteen wiens werk, naar het getuigenis des Heeren, volkomen is.
In sommige tijden is die schaduw dubbel aangenaam en verkwikkend.
Denk maar aan de tijden, dat een zondaar loopt onder het oordeel van den rechtvaardigen en heiligen God. Indien er van tijd tot tijd geen verademing kwam en uitzicht op behoud, althans intrekking van Gods gramschap, het leven ware volkomen ondragelijk. Het zou minder pijnlijk zijn levend te worden verbrand, aan de paal gebonden, dan in dit vuur te sterven en toch den dood niet te vinden. Daarom hoort het, gij die de dagen van uw nood ziet vermenigvuldigd, hier is de schaduw van den rotssteen waar verkoeling en lafenis te vinden is. Want schaduw en waterbeken komen hier samen in Christus op den grondslag van Gods bevredigde deugden.
Gij weegt nog geld uit voor hetgeen geen brood is en uwen arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan. Hoort aandachtiglijk naar Mij, spreekt de Heere, en uwe ziel zal leven. Zou het Kerstfeest worden? Het zou voor den Heere niet te groot, voor u een wonder zijn en eeuwig blijven.
Zijt ge in die schaduw gekomen? Dan hebt gij gezongen van vergevende liefde en verzoenend bloed. Leeft gij in die schaduw bij het toegaan tot den troon der genade zoodat gij een toegang hebt tot den Vader? Zoo mogen wij met vrijmoed gheid naderen in volle verzekerdheid des geloofs niet twijfelende. In tijden van zware beproevingen en aanvechtingen van satan is de schaduw van deze steenrots van bijzondere aangenaamheid. Een kind sterft en moet grafwaarts gedragen; ons huis brandt af; onze naam wordt door het slijk gesleurd; de vraag wordt in de ziel geworpen waar is nu uw God?
Maar in Hem vinden wij verkwikking want Hij fluistert ons toe: Zij hebben Mij eer gehaat dan U. Verheugt en verblijdt u als de menschen liegende kwaad van u spreken om Mijns naams wil, want uw loon is groot in de hemelen. In ziekte en pijn verandert ons gansche leger in schaduw van die rots gezet.
De schaduw van een rots is dichter en koeler dan welke andere ook. Zoo overtreft de verkwikking die Jezus geeft elke andere. In deze steenrots zijn ook de spelonken waar verberging is tegen den vijand. Daar barsten fonteinen uit om te drinken.
Wat is er echter meer onvruchtbaar dan een rots? Zij biedt geen voedsel. Zeg dit toch niet van deze rots. Hebt gij niet gelezen van Jacob in den zegen van Mozes: en Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de keiachtige rots? (Deut.32) De spleten der steenrotsen herbergen vele bijen, die hun honingraten maken, zoo mag de pelgrim eten uit de rots.
Hoe zoet smaakt de raat der eeuwige liefde; zij druipt van zoetigheid. Simson vond honig in het aas van een leeuw en hij ging al gaande en etende en hij gaf ook zijnen vader en zijne moeder en zij aten.
Olie uit de keiachtige rots verkwikt hen, gezeten in de schaduw. Op de helling der bergen, waar nog vruchtbare aarde was, groeien olijven en zij vallen te pletter op de steenrots en de olie vloeit erlangs op des pelgrims hoofd.
Dat is de olie waarvan David zong: Hij maakt mijn hoofd vet met olie.
Als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land... dat is onze Immanuël.
Lezer, kent gij Hem zóó? Want buiten Hem is onze God een verteerend vuur. Vliedt den toekomenden toorn.
Zoo is Christus alles voor degenen die in Hem hun hoog vertrek hebben gevonden. Nu zijn we nog in zijn schaduw, de tijd is aanstaande dat wij verkeeren in Zijn licht. En zij zullen zijn aangezicht zien en Zijn naam zal op hunne voorhoofden zijn,

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De man van Gods rechterhand II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's