Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerd piëtisme heeft roomse bronnen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerd piëtisme heeft roomse bronnen

Lezing dr. A. de Reuver tijdens jaarvergadering PN van 9 mei

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kopstukken uit de stroming van het gereformeerd piëtisme blijken royaal geput te hebben uit rooms-katholieke bronnen. Met gretigheid zelfs viel een auteur als Willem Teellinck (1579-1629), predikant in Middelburg en vader van de Nadere Reformatie terug op geschriften van de Zwolse kloosterling en priester Thomas à Kempis (1380-1471). Deden hij en anderen rooms water bij de gereformeerde wijn?

Deze vraag stond centraal in de lezing van dr. A. de Reuver (predikant en emeritus hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid aan de universiteitvan Utrecht) tijdens het openbare deel van de jaarvergadering van de Vereniging Protestants Nederland, gehouden op 9 mei in de Pauluskerk in Dordrecht. Een samenvattend verslag.
Hoewel het gereformeerd piëtisme (een stroming in de zeventiende en achttiende eeuw die de nadruk legde op de doorwerking van de Bijbelse boodschap in alle facetten van het leven) – in Nederland meestal aangeduid als ‘Nadere Reformatie’ op het punt van rooms-katholieke ontleningen weliswaar geen uniform geheel is, maakt het gros van de auteurs van deze stroming vrijmoedig gebruik van middeleeuwse devote bronnen (bronnen die niet de geloofsleer maar het geloofsleven als thema hebben).
De Franse abt Bernardus van Clairvaux (1090-1153) staat boven- Door drs. Tera Voorwinden-Hofman te Montfoort aan op de ranglijst van veelgeciteerde auteurs. De aanhalingen uit zijn werk betreffen keer op keer de verborgen omgang met God.
De tweede plaats wordt ingenomen door Thomas à Kempis. Hoofdvertegenwoordigers van de Nadere Reformatie als Teellinck, de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Voetius( 1589-1676), de predikant-dichter Jodocus van Lodensteyn (1620-1677) en de predikant Guilielmus Saldenus (1627-1694) vallen in hun geschriften regelmatig op deze Zwolse priester terug.

De navolging van Christus
De citaten komen vooral uit zijn bekendste werk De navolging van Christus (1441), zonder twijfel het meest gedrukte en verspreide werk in de Middeleeuwen. De aangehaalde passages hebben met name betrekking op thema’s als liefde tot Jezus, navolging, zelfverloochening, kruisdragen en verlangen naar de hemel.
Putten de Nadere Reformatoren als het gaat om Thomas à Kempis’ Navolging veelal uitsluitend uit de eerst drie boeken, Willem Teellinck en predikant-dichter Willem Sluiter (1627 - 1673) schromen zelfs niet om aanzienlijke gedeelten van het vierde Boek (dat handelt over de eucharistie) in hun geschriften te verwerken, zij het dat er passages worden ‘herdoopt’ en in gereformeerde zin worden aangepast of aangevuld.
De Reuver zoemt in zijn lezing verder in op de vader van de Nadere Reformatie Willem Teellinck en ook op Herman Witsius (1636-1708), hoogleraar in Franeker, Utrecht en Leiden. In 1624 zag Teellincks omvangrijke Sleutel der Devotie het licht.
In de voorrede op dit werk zegt hij tal van passages te hebben ‘aengetrocken’ uit De Navolging. Niet omdat hij zich zonder meer leerstellig in Thomas à Kempis’ traktaat kan vinden, maar omdat hij zich herkend zal hebben in een vroomheid die werd gekenmerkt door een gevoelige omgang met God en een gloedvolle liefde tot Jezus.

Geestelijke autobiografie
De Reuver noemt een aantal opmerkelijke voorbeelden van citaten. Het eerste stamt uit Teellincks Soliloquium, een geschrift uit 1635 dat te zien is als een soort geestelijke autobiografie. In de context van het citaat klaagt de auteur erover dat de groei in het geestelijk leven nog zo pijnlijk wordt doorkruist door de ervaring van eigen tekort en onvermogen. ‘O dorre siele! O vergift der sonde!’, roept hij uit.
Door Gods genade mishaagt hem deze ‘onghestelt’. Het is op dat moment dat hem blijkbaar flarden uit Thomas à Kempis ’ Navolging te binnen schieten. Want het gebed dat dan volgt is weliswaar geen letterlijk citaat, maar toch onmiskenbaar in Thomas’ taal gedrenkt:
Ende wille toch in my verwecken een gloet der liefde, ende brandt der yverigher affectien, dat ick gheheel ende al in dijne liefde mocht ontbranden, ende in dijne affectie my selven gansch verliesen. Gheve my ja, Heere, dy lief te hebben boven Sonne, Mane ende Sterren, boven d’Aerde ende al datter is, ja boven den Hemel ende alle heerlickheyt van dien: wese ghy, Heere, aen mijne Ziele meer diere ende weerdt, dan alle mijne liefste vrienden, dan alle mijne goederen: dan alle mijne vermakingen, dan mijn eyghen vreughde, troost, vrede ende leven: want ghy toch, Heere, beter zijt dan alle, dan het leven: als ick dy hebbe, Heere, soo is mijn leven soete, maer sonder dy is mijn leven selve niet beter dan een vervloeckte doodt, ende eeuwige quellinghe. 1
Het tweede voorbeeld betreft eveneens een klacht, ditmaal in de vorm van een aanklacht aan eigen adres. Hier citeert de Middelburgse pastor letterlijk:
Och Heere, hoe groot is de menschelicke broosheyt, die tot sonde geneyght is; heden neme ick voor mijne sonde te laten, ende des selfden daeghs doen ick de selfde sonde wederom; dese ure maeck ick een opset, van my tegen dese ende ghene sonde te wachten, ende een ure daer na verwerre ick my wederom in de selfde, als oft ick sulcke voornemen niet ghehadt en hadde.2

Kruisdragen
In het tweede deel van de Sleutel citeert Teellinck overvloedig uit Thomas à Kempis’ hoofdstuk over het kruisdragen, een thema dat een eeuw later ook in Calvijns heiligingsleer zo’n markante plaats zou innemen. Dat in Thomas à’ Kempis’’ hoofdstuk het verzoeningsaspect van Christus’ heilswerk schuilgaat achter het voorbeeldkarakter ervan, heeft Teellinck blijkbaar niet gestoord.
Voor hem lag hier ook geen tegenstelling. Wat Christus voor óns deed, blijft hier dus op de achtergrond. Wat Hij ons vóór deed, treedt op de voorgrond. Het gaat erom – schrijft Teellinck met Thomas à Kempis – dat men zijn kruis opneemt en Jezus navolgt. Dat is wel zwaar, maar het biedt perspectief. Want wie Christus’ metgezel is in het lijden, zal het ook zijn ‘in het verblijden.’
Heel de passage biedt een bijna woordelijke kopie van Thomas à Kempis’ tekst. Blijkbaar wist Teellinck zijn gevoelen omtrent nut en noodzaak van het kruisdragen daarin doeltreffend vertolkt.
Een aspect dat in hoge mate typerend is voor zowel À Kempis als Teellinck betreft het verlangen om Christus volkomen te beminnen. Geheel in de geest van de bruidsmystiek, zoals die door Bernard van Clairvaux is gebezigd, bidt Teellinck in Thomas’ taal:
O aldersoetste bruydegom mijner Ziele, O aldersoetste Minnaer die heerschappe hebt over alle creaturen, wie sal my eens geven de vleughelen der waerachtiger vryheydt, om te vlieghen tot u, ende te rusten in u? Och, wanneer sal my volkomentlick verleent worden, dat ick sal moghen heel ledigh ende onbekommert van herten wesen, ende smaken hoe soet dat ghy zijt, o Heere mijn God! Wanneer sal ick my eens gheheel vereenighen in u ende met u, alsoo dat ick uyt grooter liefde my selver niet en mocht ghevoelen, maer u alleen in my?3

Mystieke geluiden
Zijn deze mystieke geluiden gereformeerd? Het antwoord vraagt om nuancering. Het is in ieder geval onmiskenbaar dat Teellinck met de reformator Calvijn de overtuiging gemeen heeft dat het geloofsleven door het innerlijke werk van de Heilige Geest een diep ervaren liefdesgemeenschap met God in Christus insluit.
We bevinden ons met Teellinck dan ook beslist niet in een andere wereld dan met Calvijn. Maar wel in een ander klimaat. En wel het klimaat waarin de liefde als gemoedsgesteldheid, hoezeer ook aan het geloof ontsproten, nogal eens domineert. De vader van de Nadere Reformatie draagt weliswaar de erfenis van de Reformatie met zich mee, maar wordt ook getekend door het opkomend piëtisme waarin de ervaring van het geloof een belangrijk aspect zou worden.
Met de andere piëtist voor wie De Reuver aandacht vraagt, Herman Witsius, zijn we verder in de zeventiende eeuw beland. Als leerling van Voetius deed hij het ideaal van zijn leermeester alle eer aan; geleerdheid en vroomheid gingen hand aan hand. Dat gold niet alleen zijn persoon, maar ook zijn onderwijs.

Bernard van Clairvaux
De geloofsbeleving die uit zijn geschriften naar voren komt, vertoont een onmiskenbare verwantschap met het middeleeuwse mystieke gedachtegoed van Bernard van Clairvaux. Deze verwantschap treedt vooral aan het licht in zijn Schediasma (het Griekse woord voor ‘improvisaties’), de neerslag van een serie colleges over de praktijk der godzaligheid, eind zeventiende eeuw in Utrecht gedoceerd en later in Nederlandse vertaling postuum gepubliceerd onder de titel Practicale Godgeleerdheid (1731).
De verwantschap met Bernard van Clairvaux komt ook naar voren in Witsius’ waardering van de meditatieve gemeenschap met God. Tijdens deze meditatieve momenten, die hij ‘genieting van God zelf’ noemt, kan onze ziel ‘door verrukking’ zo buiten zichzelf raken dat ze zichzelf vergeet en in de ‘afgrond der goddelykheid’ verslonden wordt.4
Dit is geheel in lijn met de taal van Bernhard van Clairvaux. Witsius acht dergelijke ervaringen ‘eerstelingen’ van de volmaakte genieting. Heel deze passage doet sterk denken aan de zeldzame en kortstondige genieting waarvan de abt van Clairvaux herhaaldelijk melding maakt als zijnde een ‘zeldzaam uur en kort van duur’.
Het gaat om een ervaring die strikt jesucentrisch van aard is. In die ‘afgrond der goddelykheid’ treft men Jezus, de Beminde, aan. Witsius tekent aan dat Bernard van Clairvaux die geloofsverrukking in een fraai lied onder woorden heeft gebracht: ‘O mijn allerbeminnelijkste Jezus, Hoop van mijn hunkerende hart.’5

Verlangen en voorlopigheid
Wat Witsius eveneens met Bernard deelt is het besef dat alle ervaring van geloof en liefde in deze bedeling het karakter van verlangen en voorlopigheid heeft. Zelfs voor Bernard, wiens mystiek toch zo’n hoge graad van intimiteit vertoont, staat de Godsaanschouwing die ons in het geloof ten deel valt, in het teken van het ‘nog niet.’ Ze is voorbereiding op de heerlijkheid die wacht. Het summum is weggelegd voor de zalige aanschouwing in de heerlijkheid. Hoe zoet Bernardus de verborgen omgang ook smaakte, ze kon de honger naar de volle verzadiging niet stillen. Smaken was tegelijk smachten. Voor Witsius geldt precies hetzelfde.
De vraag dient zich aan: is de vroomheid van de Nadere Reformatoren een terugkeer tot de rooms-katholieke geloofsbeleving?. Nee, want geen van de piëtisten liet immers de Reformatie achter zich.
De drie sola’s – en bij uitstek de ene spil van dit drietal: het solo Christo – vormden hun kader. Maar tegelijk bespeurden zij in hun vroomheidsbeleving een diepe verbondenheid met figuren als Bernard van Clairvaux en Thomas à Kempis. Vandaar dat ze niet alleen putten uit de reformatorische nalatenschap, maar ook uit erfgoed van vóór de Reformatie.

Katholiciteit staat model
Hun katholiciteit staat model voor ons protestanten van vandaag. Deze katholiciteit betekent in geen geval dat men in leerstellig opzicht water bij de wijn doet en tot onverschilligheid vervalt wat betreft de geloofsleer. Zij impliceert trouw aan de drie sola’s, maar het is een trouw die afkerig is van scherpslijperij en die zich paart aan de openheid van een brede blik.
Het gaat om díe ontvankelijkheid van geest waarin men al luisterend ontdekt dat de kring van Gods beminden de grenzen van tijd en gezindte overstijgt. We doen onze protestantse positie bepaald geen geweld aan als we belijden een vriend en metgezel te zijn van allen die de ene Naam ootmoedig vrezen.


Noten
1 Soliloquium, 82v (uitgave Herman Vekeman, Erftstadt 1984) – Navolging, boek III, par. 21. De passage herinnert eveneens aan Bernard van Clairvaux, De diligendo Deo (God liefhebben),boek X, par. 27.
2 Soliloquium, 24 – Navolging I, par. 22.
3 Soliloquium, 93 – Navolging, III, par. 21.
4 Godgeleerdheid, 52.
5 Het aan Bernardus toegeschreven (!) lied, waartoe deze regels behoren, genoot in piëtistische kring bekendheid. Voetius citeerde het op zijn sterfbed, Wilhelmus à Brakel deed hetzelfde.


Drs. Tera Voorwinden-Hofman te Montfoort

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2015

Protestants Nederland | 32 Pagina's

Gereformeerd piëtisme heeft roomse bronnen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2015

Protestants Nederland | 32 Pagina's