Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord perbrief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord perbrief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer L.A.v.B. te Z.,

U vraagt me naar iets waar al veel over geschreven is. Zoals u me schrijft kunt u eigenlijk geen onderscheid zien tussen beide opvattingen die er over het aanbod van genade worden voorgestaan. Wij spreken meer over een voorstellen dan over een aanbieden en stellen dan dat voorstellen als voorwaardelijk. Anderen gebruiken het woord aanbod, maar stellen dat aanbod ook voorwaardelijk. Er is dan eigenlijk geen verschil tussen heide opvattingen te zien. U besluit uw brief met de opmerking: de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven (Johannes 5:25b). Dat lijkt mij het belangrijkste en maakt naar mijn mening in boven beschreven zinnen dan geen wezenlijk verschil of die verkondiging nu via standpunt 1 of via standpunt 2 gebeurt."

Ik heb deze opmerking waar u mee besluit nu even woordehjk neergeschreven. U hebt me wel een vraag gesteld, maar zelf toch eigenlijk het antwoord gegeven. Mijn schrijven van donderdag 19 juni 2003 heeft u tot uw schrijven gebracht. Ik schreef toen in mijn antwoord per brief het volgende over de kerkelijke scheuring van 1953: "Een kerkelijke scheuring zoals die ook vijftig jaar geleden heeft plaatsgevonden, is wel te betreuren. De diepste oorzaak was het verschil in de leeropvatting."

Als ik nu uw schrijven verder lees, kom ik tot de conclusie dat u geen verschil in de leeropvatting kunt zien. U begint uw schrijven met de volgende woorden: "Mijn vraag is of dat laatstgenoemde (de diepste oorzaak was het verschil in de leeropvatting) ook zo is." Dus u hebt dan eigenlijk geen vraag aan mij te stellen, want uw vraag is al een antwoord. Ik kan me aan de indruk niet onttrekken van dat u geen wezenlijk verschil in beide leeropvattingen kunt zien. Dus dan is eigenlijk uw vraag of een kerkscheuring wel nodig is geweest. Het lust me niet om op de kerkelijke scheuring nu nog weer eens in te gaan. Als mijn schrijven hierover niet duidelijk is geweest, dan zie ik nu echt geen kans om het nog duidelijker te maken. De gevolgen hebben ons echter wel doen zien dat die scheuring er niet voor niets geweest is. We hebben de gevaren wel aan zien komen die het verschil in de leeropvatting met zich mee zou brengen. Het schrijven van verschillende predikanten van na die tijd, hebben we ook gelezen. Nu, dan hebben we wel een duidelijk onderscheid tussen beide leeropvattingen daarin kunnen waarnemen.

Het liefst zou ik dan nu maar aan de hand van de tekst door u genoemd, een antwoord proberen te geven op uw vraag. Het is een tekst die veel inhoudt, die we vinden in Joh. 5:25, als we daar lezen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: e ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven." Ik zal toch wel niet behoeven te zeggen dat met die doden geestelijk doden worden bedoeld. De tijdelijke dood die we allen moeten aandoen, is de straf op de zonde. En daarop volgt een eeuwige dood als we onbekeerd sterven. Vreselijk zal het zijn, als die eeuwige dood ons deel zal moeten zijn. Maar nu leven we hier nog in de tijd van voor-en toebereiding voor die eindeloze eeuwigheid. Onze geestelijke doodstaat weerhoudt er ons echter van om de tijd van leven die ons hier geschonken wordt, te gebruiken ter voor-en toebereiding voor die eeuwigheid die aanstaande is en die zonder die nodige voor-en toebereiding voor ons een eeuwige rampzaligheid zal zijn. We zoeken alleen maar de dingen van dit leven, ook al is het dat we mogen leven onder de roepstemmen van Gods Woord. We kunnen wel weten dat we zo onbekeerd niet kunnen sterven en ook nog wel bij ogenblikken met vrees voor een onverzoende dood vervuld zijn, maar toch nemen de dingen van het tijdelijke leven ons het meest in beslag. Maar als God de mens van dood levend maakt wordt het anders. Dan leert men zijn dagen tellen. Het gewicht der eeuwigheid wordt dan ook recht gevoeld. Men ziet zich van God gescheiden en toch komt men met die God in aanraking. Men heeft tegen Hem gezondigd en men ziet ook dat die God geheel vrij van hem is. Van der jeugd af aan heeft Hij ons nagelopen met zoveel goedertierenheden, niet alleen in de tijdelijke weldaden tot onderhoud van het lichaam, maar ook met de roepstem van Zijn Woord. Men heeft echter die roepstem nog nooit goed gehoord. Jezus spreekt in genoemde tekst over een horen. Dit horen is niet alleen een horen met het uiterlijk oor, maar met het oor der ziel. Doden zullen horen de stem des Zoons Gods. En die ze gehoord hebben, zullen leven. Duidelijk wordt dus in die tekst over een levendmaking gesproken. We zijn dus van nature geestelijk dood. Er moet een Goddelijk werk in ons leven plaatsvinden, opdat we weer zullen horen. Met een dubbel voorwaar heeft de Heere Jezus op de noodzakelijkheid daarvan gewezen. Maar ook heeft Hij in die tekst erop gewezen dat dit gebeuren zal. "De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods." Voor dit horen gebruikt de Heere middellijk Zijn Woord. De inwendige roeping geschiedt dus middellijk door de uitwendige roeping. Het Woord zal niet tevergeefs verkondigd worden. Niet alleen zal dat Woord een reuk des doods ten dode zijn, maar ook een reuk des levens ten leven. Zo keert dat Woord nooit ledig weder. We hebben ons onder de zuivere prediking van Gods Woord neer te zetten. Gods Zoon spreekt door de prediking van dat Woord. Hij roept ons daardoor tot bekering en tot het geloof in Hem. Zo wordt ons de ellendige staat in die prediking recht voor ogen gesteld waarin we van nature verkeren, maar ook de zaligheid die door ons nog te verkrijgen is. Erskine heeft een predikatie nagelaten ook over deze tekst. We weten dat men zich op de geschriften van de Schotse leraars graag beroept. Maar leest men ze wel goed? De totale geestelijke doodstaat van de gevallen mens heeft Erskine in die predikatie niet verzwegen. En dus ook de noodzakelijkheid niet van een nieuwe geboorte. Ook laat hij ons weten waarin die nieuwe geboorte bestaat en in welke kenmerken die zich openbaart. Ik zal hem nu even aan het woord laten.

De schrijver merkt over de geestelijke doodstaat het volgende op: "Een zondaar buiten Christus is een dood mens, en zo zijn wij allen van nature. In de natuurlijke dood is het lichaam zonder ziel; zo zijn wij dode mensen, omdat onze zielen buiten God zijn. Gelijk de dood het lichaam ontsiert, alzo heeft ook de zonde onze ziel ontsierd, en ons van Gods beeld beroofd. In de dood verliest een mens zijn natuurlijke hitte en warmte, maar zo heeft ook onze ziel haar natuurlijke warmte van liefde tot God verloren. In de dood verliest een mens zijn recht op zijn goederen, alzo die tot de naaste erfgenaam overgaan, maar zo hebben wij ook door de zonde alle recht verloren op de minste zegening. Veel minder hebben we dan recht op de hemelse erfenis. Een dood lichaam heeft geen gebruik van verstand in natuurlijke dingen, maar zo ook heeft de dode ziel het gebruik van haar verstand niet in geestelijke, want de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Een dood lichaam heeft geen bekwaamheid tot natuurlijke daden, maar zo hebben de dode zielen geen bekwaamheid tot geestelijke daden. Die zijn haar tot een last. Een dood lichaam heeft geen vermaak in natuurlijke dingen, maar even weinig heeft of kan ook een dode ziel vermaak hebben in geestelijke dingen. Een dood lichaam kan zichzelf niet levend maken, maar zo kan ook een dode ziel zulks niet doen."

Zo heeft deze schrijver de geestelijke doodstaat van de natuurlijke mens heel duidelijk verklaard. En als zo de geestelijke doodstaat van de natuurlijke mens recht verklaard wordt, kan ook de levendmakende daad als een werk Gods recht verklaard worden. Welnu, dat geschiedt in die predikatie ook wel duidelijk. Het kan niet anders of deze door God geleerde prediker heeft dit niet anders kunnen doen. Ik hoop uit deze predikatie daar nog wel enkele bewijzen van te geven. Maar al de oude leraars uit vroegere tijden, die van het geestelijk leven geen vreemdeling waren, hebben over de geestelijke doodstaat van de mens niet anders geschreven. Een geestelijk dood mens kan niets goeds doen. Zijn werken worden in Gods Woord dode werken genoemd. De Vader van de verloren zoon heeft van zijn teruggekeerde zoon gezegd: "Want deze mijn zoon was dood en is weder levend

geworden." En om maar niet meer te noemen, in Efeze 2:1 vinden we die bekende woorden: En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden."

Al degenen die door God levend gemaakt worden, zullen moeten erkennen dat zij voorheen in een geestelijke doodstaat verkeerden en niet anders dan des doods vruchten konden voortbrengen. Ze moeten alleen erkennen dat ze nooit in waarheid naar God gevraagd of gezocht hebben. En zo zullen ze ook allen getuigenis geven van het wonder van de opzoekende liefde Gods. Welk een verandering heeft dit in hun leven teweeggebracht. De kenmerken van het nieuwe leven zullen gezien worden. Het houdt wat in als er gezegd wordt dat doden zullen horen de stem des Zoons Gods. Die stem horen ze in de prediking van Zijn Woord. Het is de stem des Zoons Gods, dus de stem van Christus. Hij wordt in de rechte prediking ons voorgesteld zoals in Hem een weg ter zaligheid voor een schuldige en verloren zondaar geopend is. Men leert zich ook als een schuldige en verloren zondaar kennen, als men die stem heeft mogen horen. Dat het de stem des Zoons Gods is tot zijn zaligheid weet men dan zo dadelijk niet. Het is ook weer Erskine die ons in die predikatie zegt: "Doch ofschoon het leven in Christus verzorgd is, als in de Heere des levens, zo hebben wij noch leven, noch kracht, noch wil om tot Hem om het leven te komen, totdat er een trekkende kracht van boven komt." En zo laat de schrijver de door God levendgemaakte zondaar aan het woord die zegt: "Ik weet niet of Hij wel tot mij spreekt!" Hij ziet zich waarlijk dood, afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen. En tot zulk een mens zegt hij dan: "Dan zijt gij de man tot wie Hij spreekt, en tot wie Hij zegt: de doden zullen horen. Ziet, de Meester roept u: O dood en verhard zondaar, die lang dood en rottend geweest zijt in het graf, tot u zegt Hij: "Lazarus, kom uit!" O hoort gij de stem des Zoons Gods, dan zult gij leven. Neen, zult gij zeggen, ik hoor Zijn stem niet, ik hoor alleen uw stem. Het is goed, maar bedenk evenwel dat ik tot u spreek in Zijn Naam, en daarom moet Zijn stem gehoord worden in onze stem. De stem van de leraar alleen zal maar een dode stem zijn; maar wanneer gij er de stem van Christus in hoort, dan zal dezelve u levend maken, en u tot een nieuwe en levende hoop wederbaren."

Zo gebruikt de schrijver de woorden van Christus tot troost en moedgeving voor een mens die door de levendmakende kracht Gods zich als een dode hulpeloze zondaar ziet liggen. Die kan de woorden van Christus zomaar niet op zichzelf toepassen. Laat ons de bevindelijke inslag van deze schrijver toch niet uit het oog verliezen. Ik vrees dat deze schrijvers die zoveel worden misbruikt in de grote dag der dagen tegen dezulken die hun geschriften hebben misbruikt en zonder grond op zichzelf hebben toegepast, zullen opstaan in het gericht en ze zullen helpen verdoemen. We behoeven onszelf niet te misleiden voor de eeuwigheid, als we onder een getrouwe prediking ons mogen neerzetten. Hoewel die prediking zo ruim mogelijk van de verlossing in Christus getuigt, zo zal men daarin niet nalaten om te doen weten wat er gekend moet worden om de troostvolle inhoud van het Evangelie op zichzelf te kunnen toepassen.

Hoe verwonderend zal het zijn voor dezulken die geen misbruik hebben kunnen maken van de troostvolle inhoud van het Evangelie, als zij eens op deze wijze de stem des Zoons Gods zullen mogen horen. Tot dezulken zegt de schrijver: "Opent de Zoon u heden niet, en wel aan u in het bijzonder, een deur des geloofs en der hoop, terwijl Hij zegt: Nu is de ure, wanneer de doden zullen horen en leven? Wie zijt gij? Zijt gij onder de doden. Is dat uw naam? Zijt gij een arm dood schepsel, dat door mensen noch engelen levend gemaakt kan worden? Zijt gij zowel doof als dood, zodat gij geen andere stem dan die van een mens kunt horen? Is dit uw geval, is dit uw naam, daar Hij van spreekt? Dan spreekt Hij tot u bij name. Wat dunkt u, zijt gij het, die Hij als het ware uitkipt uit deze grote menigte? Is het uw geval daar Hij van spreekt? Zijt gij bij uzelf bewust dat de wachter u gevonden heeft? Wat is het dan anders dan de Zoon Gods die nu juist, wanneer de ure gekomen is, een woord naar uw geval spreekt. Dan is een gedeelte van dit woord vervuld geworden. Nu is het de ure wanneer de doden de stem des Zoons Gods horen."

Duidelijk wijst de schrijver de gestalte der ziel dus aan waarin de Zoon van God Zijn stem doet horen. Hoe laag is het met die ziel afgelopen naar eigen waarneming. Daar zullen we wat van moeten weten. Dat is dus het voorwaardelijke dat wij aanwijzen in het aanbod van genade. Zulk een aanbod kan door alle hoorders beluisterd worden. En het is niet gering te achten als we daaronder mogen leven. Aan die prediking van het Evangelie is ook de toezegging verbonden, dat de ure komen zal en is nu, dat doden zullen horen de stem des Zoons Gods. Dan wordt de geestelijk dode zondaar levend. Maar dan zal men juist zijn geestelijke doodstaat moeten leren kennen. Er komt dan dus een ander leven dan voorheen, maar daar zal men niet mee geholpen zijn. Toch zal het in de vrucht wel openbaar komen dat men niet kan leven als voorheen. Het gaat er dan wel anders aan toe dan zulk een gelovige toe-eigening van het aanbod van genade, waarmee men dan gelijk heel ruim in zijn opvatting wordt, zodat men er een wereldgelijkvormig leven bij kan leiden. Men kan steeds nogal horen spreken over een zich toe-eigenen van de aangeboden genade. Maar ik wil daar wel een vraag bij stellen. Weet men ook van een zich toe-eigenen van Adams val als zijn val? Daar hoor ik maar steeds niet van.

We zullen toch eerst bij Adam moeten komen, om Christus als de tweede Adam recht te leren kennen. De mens kan in zijn natuurstaat onmogelijk recht overnemen dat Adams val hem rechtvaardig door God wordt toegerekend. Daar blijft men nu juist altijd nog te goed voor. Maar God brengt de mens door een pijnlijk ontdekkende weg bij de oorsprong van alle ellende. Dan wordt men zelf Adam voor God. Dan ziet men zich waarlijk als een geestelijk dode, zoals in de aanspraak van Erskine die ik nu heb neergeschreven, is te beluisteren. Hij heeft ons dus laten weten hoe zulk een mens op Gods tijd de stem van de Zoon zal mogen horen. En dan is het te groot voor zulk een mens om zich toe te eigenen wat hem in het Evangelie verkondigd wordt. Maar tot die toe-eigening zal men mogen komen, als de Zoon van God Zich op een liefderijke wijze door de ziel doet kennen door zo Zelf de ziel eens aan te spreken. Maar dat zal dan ook wel in de vrucht zich openbaren. Daar kan men geen werelds leven bij leiden. Daar krijgt men een ander leven voor de ziel te smaken. Het houdt dus wat in, als Christus heeft gezegd: en die ze gehoord hebben, zullen leven". Dan mag men de voorsmaken proeven van het eeuwig zalig hemelleven. De liefde die dan het hart vervult, sluit alle twijfel uit. En zo is het geloof dat dan beoefend wordt, een geloof dat door de liefde werkende is. Bij de kennis der ellende in de eerste weg der ontdekking wordt alles tot zonde wat men eerst niet voor zonde hield. Maar als de liefde van Christus het hart vervult, worden nog wel meerdere dingen de ziel tot zonde. "Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid." 2 Tim. 2:19.

Ik wil u vragen of u daar ook iets van weet. Aan de vrucht zal altijd de boom gekend worden. Het is waar, dat een kind van God bij het kwijtraken van dat tere leven, later dingen kan doen die er eerst niet bij door konden. Maar dan zegt de Zoon van God vanuit de hemel, dat Hij dit tegen ons heeft, dat we de eerste liefde hebben verlaten. Maar van dit alles hoor of zie ik zo weinig meer. Er kunnen twistpunten worden aangedragen over de woorden voorstellen of aanbieden, maar van mij mag men het woord aanbieden wel gebruiken, als men het gebruikt zoals onze godzalige vaderen het hebben gebruikt. Door het misbruik van dat woord, laten we het gebruik daarvan thans maar wat liever na. En het woord voorstellen is ook meer Bijbels. Echter moest al dat strijden over een woordverschil niet nodig zijn, als men zich maar aan de eenvoudige Schriftuurlijk bevindelijke waarheid hield. Maar de vrucht openbaart wel dat daar zulk een afwijken van is te vinden. De Heere beware u voor zulk een afwijken en doe u door een ware geloofskennis van die gezegende Persoon des Middelaars, naar Zijn stem horen, zoals de ware schapen de stem van Hem als de grote Herder der schapen mogen beluisteren, wat zich in de vrucht zeker zal doen zien. Ik moet nu nodig deze brief besluiten, en doe dat met de bede in het hart dat de Heere het lezen ervan zal willen gebruiken voor u en de lezers om het rechte spoor der schapen te mogen betreden. Erskine zegt in het begin van de genoemde preek: "De godsdienst is nooit meer geweldig vervolgd geworden, dan onder een masker van godsdienstigheid." Laten we die opmerking ook maar goed ter harte nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord perbrief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's